230. Hoe moet de opheffing der Vereeniging „de kerkelijke kas” geschieden?

|381|

(1897.)

379. Wanneer een kerkelijke administratie, tijdelijk gevoerd door een Vereeniging „de kerkelijke kas”, ook formeel kerkelijk gemaakt wordt door overdracht aan den kerkeraad (gelijk thans wel overal wenschelijk is), dan is de hoofdzaak, dat die overdracht behoorlijk en wettiglijk geschiede. Waartoe o.a. behoort:
dat het bestuur der Vereeniging „de kerkelijke kas” op zijn desbetreffend besluit tot overdracht der vaste goederen de goedkeuring verkregen heeft van de Commissie van Contrôle (deze toch is volgens de statuten noodig, niet de goedkeuring van de algemeene vergadering, die ook niet voldoende is);
dat tegelijk met de goederen ook de schulden der vereeniging door den kerkeraad ten name der Geref. kerk aanvaard en gesteld worden (natuurlijk met goedvinden van de schuldeischers, voor welke anders aflossing moet plaats hebben, en overneming der schuld door anderen);
en dat de vaste goederen notarieel, bij acte, ten name van de Geref. kerk gebracht worden; waarbij men vrijdom van overdrachtskosten kan verkrijgen, door vooraf het bekende request aan de Koningin-Regentes te zenden.

Tegelijk met de goederen en schulden moet dan natuurlijk ook de administratie door de Vereeniging de „kerkelijke kas” worden overgedragen aan degenen, die de kerkeraad voor het beheer aanwijst of benoemt.

Wat er dan verder gebeurt met de Vereeniging „de kerkelijke kas” is van zeer weinig belang; daar toch verder die vereeniging niets meer ontvangt en uitgeeft, en niets meer bezit of schuldig is, dus ook niets meer te administreeren heeft.

Indien men besluit haar te ontbinden, behoeft daarvan m.i. aan de Regeering geen kennis te worden gegeven. „Vereenigingen” sterven doorgaans zonder dat de regeering er iets van merkt of behoeft te merken; dikwijls eenvoudig doordat de tijd waarvoor zij opgericht zijn, verloopen is, zonder continuatie.

Indien echter besloten is de vereeniging met 31 December 1897 te ontbinden, dan bestaat zij ook na dien tijd niet meer. En dan is noodig: òf dat de geheele overdracht van goederen en schulden en administratie vóór dien tijd zij afgeloopen (waarmede dan nu

|382|

wel haast mag gemaakt worden), òf dat het bestuur door de algemeene vergadering gemachtigd zij om de zaken der vereeniging te liquideeren. Maar dit laatste schijnt mij toe, nogal tot omslag en moeielijkheid aanleiding te zullen geven. En dus zou ik zeker raden, vóór de ontbinding, en dus vóór 31 Dec. de geheele overdracht te doen afloopen.

Van die overdracht kan dan zeker nog verslag gedaan worden aan eene algemeene vergadering. Maar noodig acht ik dit niet. Het bestuur is gedechargeerd door de acte, waarbij de kerkeraad verklaart wat hij heeft overgenomen: de vaste goederen bij notarieele acte, de roerende goederen bij eenvoudige onderhandsche ongezegelde verklaring van overneming.

Daar ik niet weet, hoe de zaken bij u gegaan zijn, kan ik geen precieser inlichting geven. Dat is per brief toch ook moeielijk. Mondeling kunt ge voorlichting, zoo noodig, zeker wel krijgen bij Ds. Klaarhamer te Utrecht, waar men met zulke overdracht reeds lang klaar is.

 

(1901.)

380. In zake de regeling van de kerkelijke administratie vindt ge mijn gevoelen in het Rapport, dat eene commissie (waartoe, behalve ik zelf, ook behoorden Prof. Wielenga, Jhr. Mr. de Savornin Lohman, Ds Beuker enz.) indiende bij de Generale Synode te Dordrecht 1893: ’t geen ge, blijkens uw schrijven, ook kent. Daarin zijn ook, in het kort, de hoofdgronden aangegeven, waarom het ons raadzaam voorkwam, dat de kerkeraad het beheer wèl regelde en van zich afhankelijk hield, maar niet feitelijk zelf voerde; van welke gronden de meeste ook genoemd worden in uw schrijven aan mij. Ik geloof ook, dat de meeste kerken het beheer wel in dien geest geregeld hebben, ook de voormalige Chr. Ger. kerken; behalve misschien in Groningen, Drente en Overijsel.

Dat is dan niet een in de practijk behouden van „de kerkelijke kas”, want al het eigenaardige van zulk een vereeniging is dan weg. Het behouden van eene jaarlijksche samenkomst van de leden der gemeente, een bespreking van stoffelijke zaken (mits niet

|383|

besluiten daarover) maakt de zaak dan niet anders. Ook niet, wanneer de leden der Commissie van administratie aldus door alle stemgerechtigden gekozen worden uit een door den kerkeraad gemaakte voordracht (ofschoon wèl van ons advies afwijkt, dat de gemeenteleden ook buiten de voordracht kunnen gaan; ’t geen het gevaar oplevert van een mogelijk conflict tusschen Commissie van administratie en kerkeraad, en dezen laatsten niet genoeg erkent als het bestuur der gemeente).

Hier in Amsterdam houden we die jaarlijksche samenkomsten alleenlijk voor besprekingen, om inlichtingen te geven, wenschen te hooren, eventueele bedenkingen en bezwaren uit den weg te ruimen, enz.; en ook om eene Commissie van contrôle door de gemeenteleden te doen krijgen, die dan aan den kerkeraad rapporteert over haar onderzoek van de rekening enz., waarvan bij den kerkeraad de goedkeuring staat, evenals ook de begrooting wel door de Commissie van administratie wordt opgemaakt, maar van de goedkeuring van den kerkeraad afhankelijk is. Een conflict tusschen twee colleges, beide uit de gemeente opgekomen, moet niet kunnen voorkomen. De kerkeraad moet ten slotte, ook in zake administratie, het eenige bestuur zijn; altijd behoudens appèl op Classe en Synode.

 

(1903.)

381. Zeer terecht wordt er in uw kerk op aangedrongen, dat men de kerkelijke administratie niet langer late voeren door eene vereeniging „de kerkelijke kas” (in 1887 vgg. voorzichtigheidshalve opgericht, als noodhulp, maar thans reeds sinds lang niet meer noodig), maar die administratie ook in formeelen zin kerkelijk make, liefst doordat de kerkeraad een commissie van beheer benoemt, instrueert, en aan zich verantwoording laat doen.

Wanneer bij u iemand daartegen aanvoert, dat „de kerken, voortgekomen uit de doleantie, wel bij de regeering zijn bekend, maar niet erkend, zoolang zij niet plaatselijk vereenigd zijn met de kerken voortgekomen uit de actie van ’34”, dan kan ik slechts de tegenvraag doen, wat men dan onder „erkend” verstaat? Eene vraag, die de bedoelde tegenwerper zich waarschijnlijk niet gesteld heeft.

|384|

Misschien meent hij, dat daarvoor noodig is een besluit of eene verklaring der Regeering, dat zij dit of dat kerkgenootschap erkent. Maar als iets dergelijks noodig was, dan zouden er hier te lande in ’t geheel geen erkende kerken of kerkgenootschappen zijn; want noch voor het Herv., noch voor het Luth., noch voor het Menniste, noch voor eenig ander kerkgenootschap is iets dergelijks geschied. En er is ook zelfs geen wetsartikel, waarop zulke erkenning zou kunnen steunen.

Een kerk wordt als erkend beschouwd, wanneer zij bij de Regeering als kerk bekend is en zich ook voorts gedraagt naar de Wet, regelend het toezicht op de kerkgenootschappen, van 1853.

En nu zijn al onze 700 Geref. kerken als zoodanig aan de Regeering bekend, volgens haar bericht van 1892: terwijl er een officieele lijst van die kerken bij de Regeering is, en aldaar accuraat wordt bijgehouden: wanneer b.v. twee kerken ineensmelten en daarvan aan de Regeering bericht zenden, en er komt dan niet spoedig bericht van de Generale Depp. voor de correspondentie met de Hooge Overheid, dat het kerkverband die ineensmelting heeft goedgekeurd (’t geen die Depp. van de Classe moeten vernemen), dan worden (gelijk reeds voor een aantal jaren geschied is) de Depp. door de regeering zelve geïnterpelleerd om bericht te zenden.

Duidelijk is ook wel voor ieder, dat onze kerken alle tot de erkende kerkgenootschappen gerekend worden, als men er op let, dat zij deelen in alle rechten en voorrechten, bij de Wet aan erkende kerkgenootschappen toegekend. In de Militiewet zijn zelfs bij de laatste wijziging speciale bepalingen ingelascht voor de „Geref. kerken” (in onderscheiding van de „Christel. Geref.” en allerlei andere), die in die wet met name als zoodanig genoemd worden, en voor welke andere bepalingen noodig waren in zake afgeven van attesten, omdat juist die 700 kerken samen geen kerkgenootschap vormen. Ook in correspondentie eener kerk met de Hooge Overheid (b.v. in zake aanvaarden van legaten; en jaarlijks tot het doen van kerkelijke opgaven enz.) zijn alle die kerken blijkbaar altijd als erkend beschouwd en behandeld.

Het komt mij dan ook zeer vreemd voor, dat een lid dier kerk zelf te dien aanzien twijfel oppert. Mij dunkt dat kan slechts op

|385|

misverstand berusten; nl. op het misverstand, alsof onze Regeering ooit erkenningen, met zooveel woorden uitdrukt of afgeeft, of zulks ooit doen kan.

 

Voor X, waar de Geref. kerk nog in den zondigen toestand van gedeeldheid leeft, is terzijdestelling van de vereeniging „de kerkelijke kas” te meer noodig; daar die moet geschied zijn, vóórdat de ineensmelting tot stand komt: anders permitteert de Min. van Finantiën niet, dat de overschrijving der goederen ten name der „Geref. kerk” kosteloos geschiede en kan hij dit ook niet permitteeren. En op die ineensmelting moet toch voortdurend worden aangewerkt. Met het oog daarop hoorde ik ook met leedwezen, dat er Geref. kerken in uw provincie zijn, die onwillekeurig de klove verbreeden (in plaats van haar te helpen dempen), door thans nogal sterk tegen de Theologische school te ageeren. Laat men dat toch niet doen! Zoolang de kerken die school houden, moeten zij haar ook in stand houden. En in geen geval moet men het verschil over de opleiding in de gemeente indragen en versterken, zoodat alle gemeenteleden zouden moeten gaan partij kiezen. Waar de toestand eenigszins gespannen is, dunkt mij wel het beste, alle collecten voor de opleiding tegelijk voor School en Faculteit te houden, en dan de opbrengst gelijkelijk te verdeelen. En ook in het algemeen dunkt mij dat het beste; hier in Amsterdam zien wij daarvan bij voortduring goede vrucht.

 

(1904.)

382. Met het oog op de wenschelijkheid, om de kerkelijke administratie, waar zij thans wel in wezen bij de kerk is maar nog nominaal bij eene Vereeniging „de kerkelijke kas” berust, ook formeel geheel kerkelijk te maken. heb ik in de Heraut van 2 januari 1898 1) (nº. 1045) een advies gegeven (ruim twee kolommen


1) In de kerken, wier beheer sedert 1887 door eene Vereeniging „de Kerkelijke Kas” gevoerd is, begint men al meer in te zien, dat het tijd is, die Vereeniging weer te doen verdwijnen. Indertijd was zij noodig, ter wille van de rechtszekerheid der kerkelijke goederen. Maar sedert ➝

|386|

vullende) over alles wat te bedenken en te doen is, om die zaak goed te doen loopen. ’t Is wel zaak, op al de daarin aangeroerde punten goed te letten.

Daarin vindt ge uwe vraag ook beantwoord, bij het onder 5º geschrevene, o.a. inhoudende, dat het in sommige gemeenten (met name de grootere) raadzaam zijn kan, om, ook al worden alle goederen en voorts de geheele administratie aan den kerkeraad


➝ 1892 kan die reden geacht worden vervallen te zijn. En dan is er ook geen grond meer, om de kerkelijke administratie bij voortduring aan eene niet-kerkelijke vereeniging op te dragen. Er kan dan weer gehandeld worden naar den algemeenen regel, dat elke administratie haar eigen karakter moet dragen, en dat eene kerkelijke administratie dus ook moet gevoerd worden in een kerkelijken vorm en onder kerkelijken naam.
Waar men dit nu in practijk wenscht te brengen, komt de vraag, hoe dit kan. En dan zijn er blijkbaar vele kerken, die ter dien aanzien wel eenige inlichting noodig hebben. In den laatsten tijd althans komt van onderscheidene plaatsen telkens eene vraag om zoodanige inlichting. En daar het moeilijk aangaat, zulke brieven telkens afzonderlijk te beantwoorden, volge hier voor die allen te zamen eene korte aanwijzing, die den gang van zaken, om tot het gewenschte doel te komen, genoegzaam beschrijft.

De eerste stap kan gedaan worden, hetzij door den kerkeraad hetzij door het bestuur der Vereeniging „de Kerkelijke Kas”. Maar een verkeerde schijn, of een ongewenschte indruk, wordt zeker het best voorkomen, wanneer het dit bestuur is, dat de zaak aanhangig maakt. Dit bestuur dan besluit, aan den kerkeraad in overweging te geven, de administratie der kerkelijke goederen, fondsen en inkomsten, welke sedert eenige jaren door de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” ten dienste van den kerkeraad gevoerd werd, van nu af in alle opzichten en dus ook in formeelen zin, kerkelijk te maken.
De kerkeraad, zulk een schrijven ontvangen hebbende, besluit, het daarin vervatte voorstel aan te nemen, en hiervan aan voornoemd bestuur bericht te zenden. En daarna nemen de beide colleges, elk afzonderlijk, de volgende besluiten.

De kerkeraad besluit in zijne vergadering:
1º. De administratie van de kerkelijke goederen, fondsen en inkomsten, welke hier sedert eenige jaren, met goedvinden van den kerkeraad, door de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” gevoerd is, zal voortaan in alle opzichten en dus ook in formeelen zin, kerkelijk zijn; met bepaling, dat dit besluit zal in werking treden op den dag, waarop de genoemde administratie aan den kerkeraad wordt overgedragen, en dat van dien tijd af de volgende regeling daarvoor gelden zal:

Hier moet nu worden opgenomen de door den kerkeraad vast te stellen „Regeling van het beheer van de goederen, fondsen en inkomsten der ➝

|387|

overgedragen (die dan daarvoor liefst een commissie van beheer benoeme van leden uit en buiten den kerkeraad), toch deze toestand van „de kerkelijke kas” nominaal te laten voortbestaan, ten einde ook verder nog erfstellingen of legaten, die ten haren naam mochten staan, te kunnen ontvangen (om ze dan onmiddellijk aan de Commissie van beheer te overhandigen.

Dat is de eenige reden, waarom zulk nominaal voortbestaan nog


➝ Gereformeerde kerk te ……” Een model voor zulke regeling, ontworpen door de HH. de Savornin Lohman, Rutgers, Wagenaar en Wielenga, is in Juli 1893 aan alle de Gereformeerde kerken hier te lande toegezonden, en moet dus in het archief van iedere kerk voorhanden zijn, terwijl het ook is afgedrukt in de Acta der Generale Synode te Dordrecht van 1893, blz. 135-138. lntusschen is natuurlijk niemand aan dat model gebonden; en waar men het gebruiken wil, kunnen plaatselijke omstandigheden soms ook eenige wijziging noodig of wenschelijk maken.

2º. De Commissie van Beheer, die als zoodanig optreedt zoodra de kerkelijke administratie door het bestuur van de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” aan den kerkeraad wordt overgedragen, zal bij haar optreden bestaan uit dezelfde personen, die alsdan dat bestuur uitmaken; met bepaling, dat deze in de Commissie zullen aftreden naar dezelfde volgorde, als waarin zij voor de aftreding uit genoemd bestuur aan de orde waren.

Natuurlijk kan de kerkeraad voor de Commissie van Beheer ook wel andere personen kiezen. Maar de zaak loopt verreweg het gemakkelijkst, wanneer men dezelfde personen neemt, als die het beheer toch reeds voerden.

3º. Zoodra het bestuur van de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” met zijne voorbereidende maatregelen gereed is, zal er eene samenkomst gehouden worden van den kerkeraad met dit bestuur, in tegenwoordigheid van een notaris, teneinde alle vaste goederen, die op naam dier vereeniging staan, bij notarieele acte te doen overschrijven ten name van de Gereformeerde kerk te …. Terzelfder tijd zullen alle roerende goederen, die in het bezit dier vereeniging zijn, door den kerkeraad voor de gemeente worden overgenomen. En desgelijks de geheele kerkelijke administratie met alle daarbij behoorende boeken, bescheiden, kasgelden, enz. Waarna al het aldus overgenomene terstond door den kerkeraad wordt toevertrouwd aan de door hem benoemde en alsdan in functie tredende Commissie van beheer.

Wanneer het houden eener samenkomst van den kerkeraad met het bestuur der Vereeniging „de Kerkelijke Kas”, wegens de talrijkheid van die colleges of om andere redenen te bezwaarlijk is, moeten zij door gevolmachtigden handelen, en dus in hunne besluiten aan bepaald aangewezen personen eene volmacht geven. Hieromtrent kan de notaris natuurlijk de noodige inlichting geven. En indien deze zelf met betrekking tot de vereischte acte soms nog vragen te doen heeft, zullen zijne ambtgenooten, die reeds soortgelijke acten ➝

|388|

wenschelijk zijn kan. Niet voor de zekerheid van het kerkelijk bezit; waarvoor zulk een voortbestaan van „kerkelijke kas”-vereeniging, na overdracht der goederen toch ook niets hoegenaamd zou kunnen afdoen.

Hier in Amsterdam hebben we, met het oog op eventueele legaten (die nog kunnen bestaan, niettegenstaande wij alle notarissen een brief gestuurd hebben om legaten enz. voor onze kerk


➝ passeerden, b.v. de heer G. Ruys te Amsterdam, hem zonder twijfel gaarne inlichten.

4º. Aangezien met de goederen van de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” ook de daarop rustende schuld moet medegaan, zal die schuld, met alle daaruit voortvloeiende geldelijke verplichtingen, tegelijk met de goederen door den kerkeraad worden overgenomen ten name van de Gereformeerde kerk te ….

Hoe dit besluit misschien nader te formuleeren is, en in ieder geval hoe het moet worden uitgevoerd, hangt geheel af van den aard der schuld (hypotheek, onderhandsche obligatie, leening door obligatie aan toonder, enz.). Bij obligatiën zal dit wel altijd moeten geschieden door verwisseling van de oude stukken tegen nieuwe. Ook moet natuurlijk de schuldeischer zulke nominale verandering van schuldenaar goedvinden. In den regel zal dit wel geen bezwaar ontmoeten, daar toch feitelijk de schuldenaar geheel dezelfde blijft, en de naamsverandering zelfs ten goede komt aan de soliditeit der schuldbekentenis. Maar voor zoover bezwaar wordt gemaakt, moet gezorgd worden, dat de schuld door een ander of door anderen wordt overgenomen.

Al de genoemde besluiten kunnen natuurlijk in dezelfde kerkeraadsvergadering genomen worden. En evenzoo heeft het bestuur van de vereeniging „de Kerkelijke Kas” slechts ééne vergadering noodig voor de besluiten, die zijnerzijds gelijktijdig te nemen zijn, volgende:
1º. De administratie van de kerkelijke goederen, fondsen en inkomsten, welke hier sedert eenige jaren, met goedvinden van den kerkeraad, door de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” gevoerd is, zal door haar bestuur aan den kerkeraad worden overgedragen, zoodra de voor zulke overdracht noodige voorbereidende maatregelen genomen zijn.
2º. Het bestuur zal onverwijld aan de Commissie van contrôle mededeelen, dat het, tot uitvoering van zijn besluit omtrent de overdracht van zijne administratie aan den kerkeraad, alle vaste goederen, die thans op naam van de Vereeniging „de Kerkelijke Kas” staan, moet overdragen ten name der Gereformeerde kerk te ....; met uitnoodiging aan deze Commissie, om voor zulke overdracht der vaste goederen hare door de statuten vereischte goedkeuring te willen verleenen, en zulks dan zoo spoedig mogelijk aan het bestuur te willen berichten.

Ter bespoediging kan de Commissie van contrôle ook worden uitgenoodigd, de bestuursvergadering, waarin deze besluiten te nemen zijn, bij te wonen, ➝

|389|

voortaan te formuleeren: „aan de Gereformeerde kerk te Amsterdam, bureau...., op de officieele bij de Regeering berustende lijst der Gereformeerde kerken in Nederland vermeld als nº ….”), de kerkelijke kas laten voortbestaan, zonder haar verder eenige administratie op te dragen, en zóó, dat voor haar puur nominaal bestuur gekozen worden leden van de commissie van beheer, gemakshalve; evenals we ook daarom de statuten en het Huishoudelijk


➝ om dan aanstonds hare goedkeuring te geven. Volgens de Statuten is die goedkeuring voldoende, en zou een desbetreffend besluit van de Algemeene Vergadering zelfs onwettig zijn. Bezwaar kan er voorts ook bij niemand zijn, daar juist door die overdracht aan de kerk zelve de Vereeniging thans het best aan het doel harer oprichting beantwoordt.

3º. Zoodra de onder 2º vermelde goedkeuring van de Commissie van contrôle verkregen is, zal het Bestuur, ten einde de bedoelde overdracht van vaste goederen kosteloos te doen plaats hebben, aan Hare Majesteit de Koningin-Weduwe Regentes (na 31 Aug. 1898 wordt dit: aan Hare Majesteit de Koningin) het request toezenden (op gezegeld papier), dat voor zulke gevallen is aanbevolen door de deputaten der Gereformeerde kerken voor de correspondentie met de Hooge Overheid, en dat reeds in vele gevallen altijd met het gewenschte gevolg is opgezonden.

Het bedoelde request is afgedrukt in de Acta der Generale Synode te Middelburg van 1896, blz. 23; waarbij nog op te merken is, dat in de beschrijving der goederen bepaaldelijk moet vermeld worden, hoe zij kadastraal bekend staan, en dat in de laatste twee alinea’s, door eene drukfout tweemaal „omschrijving” staat in plaats van „overschrijving”.

4º. In afwachting van het antwoord op het onder 3º vermeld request zal het Bestuur den kerkeraad helpen, om de schuld, die op de goederen der Vereeniging rust, te doen komen ten name van de Gereformeerde kerk te ....

Zie hierover de aanteekening onder hetgeen hierboven als nr. 4 van de te nemen kerkeraadsbesluiten vermeld is. De overbrenging van die schuld ten name van de Gereformeerde kerk loopt het gemakkelijkst, wanneer zij metterdaad door het Bestuur der Vereeniging wordt uitgevoerd. Vooral wanneer de leden van dit Bestuur door den kerkeraad in de Commissie van beheer benoemd worden, en dus feitelijk als administrateurs blijven dienst doen.

5º. In afwachting van het antwoord op het onder 3º vermelde request zal het Bestuur ook eene Algemeene Vergadering der Vereeniging doen bijeenkomen (met inachtneming van hetgeen omtrent de samenroeping eener buitengewone vergadering in de Statuten en in het Huishoudelijk Reglement bepaald is), ten einde daarin over de aanstaande overdracht der administratie de noodige mededeeling en inlichting te geven, en voorts de vraag te doen beantwoorden, of men, wanneer de Vereeniging toch ➝

|390|

Reglement zóó veranderd hebben, dat de leden van het puur nominaal bestuur van de „kerkelijke kas” door den kerkeraad gekozen en benoemd worden.

 

(1908.)

383. Toen de vraag van de Classe X (naar rechtszekerheid voor vaste goederen, bij erflating vermaakt aan een Vereeniging „de kerkelijke kas,” en overgeschreven ten name van „de Geref. kerk”) ter Generale Synode kwam, begreep ik niet veel van het „toelichtend” schrijven der Classe. Maar thans, na uw schrijven is mij nog duisterder, wat uwe Classe eigenlijk bedoelt. Blijkbaar heeft zij aan Mr. Lohman de kwestie duidelijker voorgesteld en er meer toelichting bij gegeven; anders zou hij wel geenerlei juridisch advies hebben kunnen geven. Maar waarom dan aan de Generale Synode geen duidelijke voorstelling gegeven? Waarom niet de gemeente genoemd, die over deze zaak in twijfel was, met bijvoeging van de zeer bijzondere omstandigheden die aldaar


➝ niets meer zal te doen hebben, goedvindt haar dan ook feitelijk niet langer in stand te houden.

Een opzettelijk besluit tot ontbinding is niet noodig, daar de Vereeniging, wanneer de jaren, voor welke zij is opgericht verloopen zijn, vanzelf ophoudt te bestaan. In groote gemeenten kan echter raadzaam zijn, de Vereeniging voor één doel nog een tijdlang actief te houden, nl. om erfstellingen en legaten, die men kan vermoeden nog ten haren name gemaakt te zijn, in ontvangst te nemen en aan de Commissie van beheer uit te keeren. Maar in dat geval moet ook haar bestuur worden in stand gehouden, en is dus raadzaam, de Statuten en het Huishoudelijk Reglement op wettige wijze zóó te veranderen, dat zij, door groote vereenvoudiging, geheel ingericht zijn op die zeer eenvoudige taak.

6º. Zoodra op het onder 3º vermelde request antwoord ontvangen is, zal er eene samenkomst gehouden worden van het Bestuur met den kerkeraad, in tegenwoordigheid van een notaris, ten einde alle vaste goederen, die op naam der Vereeniging staan, bij notarieele acte te doen overschrijven ten name van de Gereformeerde kerk te .... en alle roerende goederen, die in het bezit der Vereeniging zijn, aan den kerkeraad over te dragen. Desgelijks ook de geheele kerkelijke administratie, met alle daarbij behoorende boeken, bescheiden, kasgelden, enz., en met de goedkeuring der rekening (tot het tijdstip der overdracht) door de Commissie van contrôle.

|391|

schijnen te bestaan, en vooral met bijvoeging van een officieel extract uit het testament, waarin aan de vereeniging „de kerkelijke kas” een onroerend goed vermaakt was? Ge schrijft, dat de Classe ook wel wist, dat de Hooge Regeering sedert vele jaren een overdracht van de vereeniging „de K.K.” op de kerk niet als verandering van eigenaar beschouwt en behandelt (zelfs al verliest ’s Rijks kas daardoor de overdrachtskosten). Welnu, op welken grond betwijfelt nu de Classe of de Rechter eventueel wel zoo oordeelen zal? In haar schrijven aan de Synode, en in uw schrijven aan mij, is van zulken grond taal noch teeken te vinden. Hoe kon dan de Synode, en hoe kan ik nu, antwoorden op bedenkingen of bezwaren of gronden van twijfel, die zelfs met geen enkel woord zijn aangeduid? Men kan daar toch niet naar gaan raden; b.v. door te onderstellen, dat in het bedoelde testament uitdrukkelijk geconditioneerd is dat er altijd eene vereeniging „de K.K.” eigenares moet blijven, of door andere dergelijke onderstellingen te maken! En voorts wat bedoelt men met „rechtszekerheid?” Een rechter kan zeer zeker anders oordeelen dan de usantie en de besluiten der Hooge Overheid; maar hij doet het niet licht, en alleen op deugdelijke gronden. Edoch, hij kan evengoed anders oordeelen, dan een vroegere rechter deed; zelfs anders dan de Hooge Raad, wiens uitspraken nooit algemeene geldigheid hebben, maar altijd alleenlijk het bepaalde geval betreffen en zelfs kan de Hooge Raad in precies hetzelfde geval een volgend jaar wel eens geheel anders oordeelen dan het vorige, ’t geen ook wel geschied is (b.v. door eenige verandering van personeel of van rechtsbeschouwing). Een zekerheid, als uwe Classe schijnt te bedoelen, kan dus niemand ter wereld geven; ook niet voor eenig ander bezit, welk dan ook. Maar wat bedoelt ge dan met „eene oplossing van het bezwaar?”

Het schijnt mij toe, dat men in de door u bedoelde gemeente (en ook in uwe Classe) op dat punt eenigszins in de war is, en daardoor zichzelven moeilijkheden maakt. Tenzij dan, dat er in het bedoelde testament de ongerijmdheid staan zou, dat de eigenaar van het bedoelde goed altijd „de vereeniging de K K.” zou moeten heeten. Anders kan men aldaar m.i. gerust doen, wat men in bijna alle onze groote gemeenten reeds gedaan heeft,

|392|

zonder dat er eenige moeielijkheid volgde. Zijn er in die gemeente nog zeer bijzondere, mij geheel onbekende, bijomstandigheden, dan zou daarover een jurist zijn te consulteeren (natuurlijk met preciese en duidelijke opgaaf van die bijomstandigheden).


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 83