218. Over verkiezing en samenstelling der Commissie van Beheer.

 

(1901.)

361. Gelijk in Gereformeerde kerken door ieder erkend wordt, is de kerkeraad het bestuur, en wel het eenige bestuur der gemeente. Dienovereenkomstig moet dan ook de finantiëele administratie der gemeente door den kerkeraad geregeld worden. Wel is daarop door de Overheid ingegrepen in den tijd der Republiek en van Willem I, en desgelijks ook vaak door collatoren of patronen. Maar sedert onze Gereformeerde kerken hare vrijheid, ook in dezen herkregen hebben, staat wel vast, dat het hare kerkeraden zijn, van wie de regeling van het beheer moet uitgaan.

Deze nu kan het regelen op onderscheidene wijze. Een soort van voorbeeld of model, met eenige toelichting, heb ik gegeven (met de H.H. Wielenga, de Savornin Lohman, Beuker en Wagenaar) in een rapport voor de Generale Synode van 1893 (in de Acta van die Synode gedrukt, 1) en ook tevoren afzonderlijk toegezonden aan alle kerken, dus ook aan die van X. Maar het kan natuurlijk ook op andere wijze, dan daarin geadviseerd is (mits altijd de kerkeraad zijn recht behoude, om de door hem gemaakte regeling weèr te wijzigen); en plaatselijke usantiën enz. kunnen


1) Blz. 135-138.

|351|

zonder twijfel eenigszins andere regelingen wel eens wenschelijk maken.

In zulke regeling kan de kerkeraad ook bepalen, dat de leden eener Commissie van beheer door de leden der gemeente gekozen worden, hetzij met of zonder kerkeraads-voordracht of dubbel getal. Maar wenschelijk is dat m.i. niet; vooral omdat daardoor lichtelijk de indruk gevestigd wordt, dat die Commissie van beheer een tweede bestuur der gemeente is, naast den kerkeraad; en uit zulke meening, vooral als zij ook post vatte bij de Commissie van beheer zelve, zou op den duur vanzelf voortvloeien, dat die Commissie ook min of meer onafhankelijk van den kerkeraad ging handelen, en dat dientengevolge conflicten ontstonden, die de gemeente verdeelden of zelfs scheurden, en in ieder geval groote geestelijke schade aanrichtten. Wèl moet natuurlijk de kerkeraad aan die Commissie eene zekere vrijheid laten, en dus allerlei zuiver stoffelijke aangelegenheden door haar laten behandelen; maar dan toch altijd met verantwoordelijkheid aan den kerkeraad, en zóó, dat deze inderdaad het bestuur der gemeente blijft.

Iets anders is het, om b.v. een commissie tot het jaarlijks nazien der rekening door de gemeenteleden te laten kiezen, mits deze commissie dan verslag doe aan den kerkeraad, aan wien dan rekening door de commissie van beheer te doen is, en de kerkeraad dan, op het advies der bedoelde onderzoek-commissie, de rekening goedkeure. Op die wijze hebben we hier in Amsterdam aan de gezamelijke gemeenteleden mede een contrôle op de administratie gegeven. Waartoe we hier ook jaarlijks eene vergadering houden, voor alle gemeenteleden toegankelijk, waarin de begrooting voor het volgende jaar door de Commissie van beheer wordt toegelicht, en eventueele vragen over het beheer beantwoord worden. De goedkeuring der begrooting blijft dan echter altijd bij den kerkeraad.

Wat eindelijk de vraag betreft, of het wenschelijk is, dat kerkeraadsleden niet benoembaar verklaard worden voor de Commissie van beheer, blijf ik van gevoelen, dat het beter is, zulke peremptoire uitsluiting niet te maken, evenmin als het goed zou zijn, te bepalen, dat alleen kerkeraadsleden benoembaar zijn. Heeft men stof genoeg in de gemeente, dan is in het algemeen zeker wenschelijk, dat de werkzaamheden voor de gemeente over

|352|

vele personen verdeeld worden. Maar men weet van tevoren niet, hoe het in de toekomst met de hoeveelheid van geschikte personen zal zijn, en ook met hun beschikbaren tijd. En voorts kan het zijn, dat er enkele leden zijn, bijzonder geschikt voor ouderling of diaken, en tevens bijzonder geschikt voor de Commissie van beheer (als bouwkundige of administrateur). Waarom zou men dan door de regeling van tevoren zich binden, zulke personen nooit te benoemen voor beiderlei werkzaamheid? Intusschen kunnen er plaatselijke omstandigheden zijn, waardoor iets anders wenschelijk is. Maar dat moet dan m.i. liever bij de practijk de benoeming worden in het oog gehouden. — Indien kerkeraadsleden beslist worden uitgesloten, is er ook altijd eenig meerder gevaar, dat de Commissie van beheer naast of tegenover den kerkeraad te eeniger tijd te staan kwam.

 

(1893.)

362. In zake de samenstelling eener commissie van beheer voor de kerkelijke administratie kan m.i. op de vraag, of men daarin, al dan niet, ook een paar gemeenteleden, die tevens ouderling of diaken zijn, benoemen zal, niet volstrektelijk geantwoord worden. Zijn er in den kerkeraad geene leden, die bijzonder geschiktheid en tijd hebben voor de finantieele en stoffelijke administratie, dan zou het zeker verkeerd zijn, als men toch een paar kerkeraadsleden in de beheerscommissie wilde hebben; en zijn er in den kerkeraad wèl bijzonder geschikte leden, dan zou het verkeerd zijn, als men die van tevoren uitsluit; vooral als er voorts onder de gemeenteleden geene even geschikte waren. In de regeling late men dat dus vrij, om naar gelang van omstandigheden te handelen, gelijk ook staat in ’t advies van de Depp. in kerkblad 13 en 17.

Een concept-regeling of instructie van zulk eene commissie van beheer zal denkelijk in de Synode van Augustus door Depp. voor de ineensmelting wel aangeboden worden. Om dit jaar toch te kunnen handelen, geven Depp. in genoemd kerkblad eene korte voorloopige instructie, met welke de zaken althans dit jaar kunnen marcheeren. Meer kan ik u op 't oogenblik ook niet geven. Zulk

|353|

eene regeling is niet een werkje, dat men in enkele uren kan gereed maken; en ’t is ook iets, waarop eerst nog kritiek van deskundigen noodig is. En noodig is het ook niet, omdat de gepubliceerde voorloopige regeling tijdelijk voldoet.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 83