191. Hoe moeten de namen der gecensureerden, of dergenen, die daarna op den eersten trap van excommunicatie geplaatst worden, genotuleerd worden?

 

(1914.)

322. Ge vraagt mij wat de beste manier is om te notuleeren de namen dergenen, die door afhouding van het Avondmaal onder censuur staan (naar art. 76 K.O.), of die daarna geplaatst worden op den eersten trap der excommunicatie (naar art. 77 K.O.); in de gewone kerkeraadsnotulen, of in een afzonderlijk censuurboek, met verwijzing naar die notulen?

Ik antwoord: hieromtrent hebben onze kerken onderscheidene usantiën; en „variis modis bene fit.”

Bij iedere censuur moeten natuurlijk de motieven in de kerkeraadsnotulen duidelijk worden opgeteekend; zoowel voor de mededeeling aan den gecensureerde, als eventueel voor de Classe in geval van beroep op deze, en ook vaak voor den kerkeraad zelven, wanneer deze bij veranderde samenstelling over opheffing der censuur of over hare voortzetting moet handelen. En bij iedere

|292|

censuur moet natuurlijk ook de naam van den gecensureerde aan den kerkeraad bekend zijn.

Maar of die naam nu voluit wordt aangeteekend in het kerkeraads-notulenboek of in een afzonderlijk censuurboekje, is zeker geen principieele quaestie.

In groote gemeenten, als b.v. Amsterdam, waar steeds een aantal gecensureerden zijn, is, ook zelfs als hunne namen in de notulen zijn opgenomen, toch een afzonderlijk censuurboek daarbij altijd noodig, reeds omdat vóór elke Avondmaalsviering, en dus zes malen per jaar, al die namen in den kerkeraad moeten worden opgelezen, ten einde van de wijk-opzieners, wien het aangaat, te vernemen, wat er in de verloopen maanden aan die gecensureerden gedaan is en hoe het nu met hen staat. Maar in kleine gemeenten, waar de opzieners slechts een enkelen naam te onthouden hebben, zou zulk een censuurboek doorgaans overbodig zijn.

Ook blijft dan toch altijd het bezwaar, dat die namen aldus voor alle latere kerkeraadsleden bewaard worden; ’t geen in groote gemeenten wel geen bezwaar is, omdat alsdan toch geen opziener in het zeer omvangrijk archief naar zulke namen gaat zoeken, maar in kleine gemeenten wèl hinderlijk zijn kan, als later kinderen of familieleden van zulk een gecensureerde in den kerkeraad komen. Daarom wordt in kleine gemeenten de naam wel eens uit het notulenboek weggelaten; waarbij die naam dan òf aan het geheugen der opzieners werd toevertrouwd, òf wel afzonderlijk aangeteekend, welke aanteekening dan bij opheffing der censuur en lang genoeg gebleken betering des levens weer werd vernietigd of onleesbaar gemaakt. Dit laatste kan natuurlijk ook geschieden, wanneer de naam in de kerkeraadsnotulen is opgenomen; mits dan niet door iemands willekeur, maar door een behoorlijk genotuleerd kerkeraadsbesluit tot royeering of onleesbaar making van den naam desgenen die in de notulen van dien en dien datum als gecensureerd geboekt staat.

Toch is het gelukkig, dat in vroeger eeuwen b.v. in Amsterdam de kerkeraad zulke namen in zijne notulen liet staan; o.a. omdat daaruit blijken kan, hoe de kerkeraad toen zonder aanzien des persoons de censuur oefende, ook tegenover leden, die maatschappelijk tot de aanzienlijken en hooggeplaatsten behoorden. Ook

|293|

thans zal wel in niet vele kerken de methode van royeering worden toegepast.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 76
Kerkorde GKN (1905) Art. 77