105. Is het van belang wie een kind ten Doop houdt?

 

(1895.)

177. Bij de toelating tot den H. Doop komt het voor een kerkeraad er op aan: dat het kind te houden zij voor het „zaad der kerk”, — dat het door het hoofd des gezins, of van zijnentwege of met zijne toestemming ten Doop gepresenteerd worde, — en dat behoorlijke stipulatie plaats hebbe, door beantwoording der Doopvragen, zoo mogelijk door den vader zelven, als deze een tot het H. Avondmaal toegelaten lid der kerk is.

Dit alles nu is aanwezig in het door u genoemde geval. Wat zou de kerkeraad dan nog meer kunnen verlangen?

Hij kan toch niet eischen, dat de vader zelf zijn kind tijdens de Doopsbediening zal vasthouden of dragen. Immers, hieraan is geenerlei beteekenis of gevolg toe te kennen. Doorgaans vraagt

|60|

een kerkeraad daarnaar dan ook in het geheel niet. Hier in Amsterdam b.v. wordt het geheel aan de ouders zelven overgelaten, wie het kind zal dragen; en wanneer iemand daartoe vergunning aan den kerkeraad vroeg, zou deze zeker antwoorden, dat hem zulks om het even is.

Indien quaestie is van het „als getuige bij den Doop optreden”, zou het zeker een ander geval zijn; want een „getuige” gaat met de kerk eene stipulatie aan. Maar het dragen en vasthouden van het kind zegt op zich zelf niets en verbindt tot niets. Dat moet een kerkeraad dus aan de ouders overlaten. 

In het door u genoemde geval moet dus zeker aan de moeder geantwoord worden, dat de kerkeraad geen reden heeft om er tegen te hebben, dat zij zelve haar kind dan draagt en vasthoudt. Als de stipulatie maar door den vader geschiedt.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 57