181. Moet iemand, die met zijn huishoudster trouwt, schuldbelijdenis doen wegens „schijn des kwaads”?

|268|

(1908.)

In het geval, waarover ge mij schrijft, was er zonder twijfel wel reden, waarom de man, toen hij met zijn huishoudster wilde trouwen, haar niet tijdelijk uit zijn huis liet gaan, daar zij toch wel noodig scheen, met het oog op zijn winkel en op zijne kleine kinderen. Misschien had hij reeds vroeger, zoodra het plan tot trouwen opkwam, een meisje in huis kunnen nemen (gelijk hij nu gedaan heeft). Maar op zichzelf kan men zeker niet zeggen, dat het nu een man en een vrouw, die gaan trouwen, niet mogelijk is, onder hetzelfde dak in alle eer en deugd te wonen. En wanneer er geenerlei teekenen zijn van ongeoorloofden omgang (gelijk die hier blijkbaar niet zijn), dan is er m.i. ook geen reden om te spreken van een „schijn des kwaads”, waarover „schuldbelijdenis” zou noodig zijn, zelfs formeel en openlijk, op straffe van anders te worden gecensureerd en eventueel geëxcommuniceerd.

Nog veel minder zie ik, op welken grond hier kerkelijke bevestiging van het huwelijk zou kunnen geweigerd worden. Die mag zelfs niet geweigerd worden, waar het een gedwongen huwelijk geldt: integendeel de kerk moet dan juist op trouwen aandringen (al gaat het dan in zulk een geval gepaard met censuur; welke censuur echter nooit bestaan kan in „afhouding van de huwelijksbevestiging”, want bij ons is het huwelijk geen „Sacrament”, zooals bij de Roomschen).

Ziedaar, in het kort mijn oordeel voor zooveel ik uit uwe mededeelingen het geval ken.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 75