|61|

7. De ouderlingen en diakenen van de vluchtelingenkerken in Londen.

 

7.1. Inleiding

In de vluchtelingenkerken van Londen in de zestiende eeuw werd de dienst uitgemaakt door het consistorie, het college van predikanten en ouderlingen. Deze praktijk was al gangbaar in de tijd van A Lasco, en werd hervat bij de heroprichting in 1559/60. Het consistorie bestond vanaf circa 1567 in de regel uit twaalf ouderlingen en drie predikanten. Onafhankelijk van het consistorie kwam eenmaal per week het college van diakenen bijeen. Eenmaal per maand was er een gezamenlijke vergadering, waarin de diakenen rekenschap aflegden van het beheer van de kas van de diaconie in de afgelopen maand.

Over de predikanten van de Franse en Nederlandse kerk in Londen in deze periode is het één en het ander bekend. We weten daarentegen heel weinig over de mensen die in meerderheid het beleid van de kerk uitmaakten: de ouderlingen en de diakenen. Een belangrijk thema in het recente (kerk-)historische onderzoek is de verhouding tussen volksgeloof en burgerlijke en kerkelijke elites. In verscheidene studies is geponeerd dat in de kerken van de zestiende eeuw, ook in de gereformeerde kerken, een elite van ouderlingen en diakenen haar normen en waarden trachtte op te leggen aan de ‘gewone’ kerkmensen. In dat klimaat is het belang dat ruime aandacht geschonken wordt aan ouderlingen en diakenen van de vluchtelingenkerken in Londen.

Er is wel nagedacht over plaats en status van de ambtsdragers, zoals onder andere blijkt uit de studie van Van Ginkel over de ouderling1. A.Th. van Deursen betrekt de functies van ouderling en diaken ook ruimschoots in zijn brede studie over kerk en kerkvolk ten tijd van Maurits en Oldenbarnevelt2. Toch blijkt er een tekort te zijn aan empirisch materiaal, met name over de vroege jaren van de reformatie in de Nederlanden3. Juist dat empirische materiaal is van belang, omdat er nog steeds een controverse is over de status van de ouderlingen en diakenen van de Gereformeerde Kerk. Moet men die laag inschatten, of waren de ambtsdragers, vooral de ouderlingen, mensen die ook maatschappelijk toonaangevend waren. Wat voor mensen waren het die in de periode 1567-1585 diaken of ouderling waren in de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerk in Londen? Waar kwamen zij vandaan? Wat voor beroepen oefenden zijn uit? Hoe aanzienlijk waren zij? Hoe waren zij opgeleid? Deze vragen komen in dit hoofdstuk aan de orde.

Als een voorlopig antwoord gegeven is op de vraag, wie ouderling of diaken was in elk van de drie vluchtelingenkerken, stellen we de vraag, of er sprake is van verschillen tussen de ambtsdragers van deze drie kerken. Dan bespreken we ook of er een verschil is tussen diakenen


1 A. van Ginkel: De ouderling, Amsterdam 1975.
2 Bavianen en slijkgeuzen, Assen 1974.
3 Zie bijvoorbeeld H. Roodenburg, die in zijn boek over de kerkelijke tucht in Amsterdam afziet van een poging tot identificatie van de ouderlingen van de Amsterdamse kerkeraad om de reden dat de talloze patroniemen een identificatie sterk bemoeilijken. Onder Censuur, p. 110.

|62|

en ouderlingen. Om conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de status van ouderlingen hebben wij in deze studie gebruik gemaakt van de methode van de prosopografie, die allengs in studies over de reformatie in de Nederlanden ingeburgerd is geraakt4. Aanvankelijk lag het in onze bedoeling de periode 1565-1600 te bestuderen voor wat betreft het beleid van de vluchtelingenkerken. Tijdens het onderzoek bleek echter dat het na 1585 moeilijk wordt materiaal te vinden over de ambtsdragers van de drie kerken. Het gaat nog wel voor de Franse kerk in Londen, waarvan de acta vanaf 1571 continu doorgaan tot ver in de zeventiende eeuw, maar over de Nederlandse en Italiaanse kerk in Londen worden de gegevens dan zo lacuneus, dat een zinvolle vergelijking niet mogelijk is. Zo vindt u dan in dit hoofdstuk besproken de ambtsdragers van de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerk in Londen van circa 1568 tot en met 1585.

Voor we de ouderlingen van de verschillende kerken bespreken willen we een gegeven vermelden dat tot nu toe aan de aandacht van de onderzoekers is ontsnapt: ouderlingen en diakenen werden in de vluchtelingenkerken in Londen vanaf het begin voor het leven gekozen. Er is geen sprake van een regelmatige wisseling. Naar onze mening is dit gegeven gemaskeerd door een aantal omstandigheden. Veel ouderlingen en diakenen overlijden tijdens hun ambt. Anderen keren terug naar hun plaats van herkomst of vertrekken naar één van de andere Nederlandse of Franse kerken in Engeland. Een enkeling wordt afgezet. Wanneer dan plaatsen openvallen, moet een nieuwe verkiezing gehouden worden. Iedereen heeft tot nu toe aangenomen dat het in deze gevallen om een vervanging van ambtsdragers ging. Uit de acta van de kerken zelf blijkt overduidelijk dat er sprake is van ‘toekiesinghe’, het op volledige sterkte brengen van het aantal ouderlingen. Deze aanvulling wordt ook wel aangeduid met de term ‘verheelinghe der dienst’.

 

7.2. De ouderlingen en de diakenen in de Nederlandse kerk

In de periode 1567-1585 hebben 53 ouderlingen dienst gedaan in de Nederlandse kerk in Londen. Dat betekent een gemiddelde duur van het ambt van ongeveer vier jaar en vier maanden. Dat is een tamelijke korte zittingsduur voor ambtsdragers die voor het leven gekozen zijn. Deze korte zittingsduur, en dientengevolge het grote aantal ambtsdragers is deels door de hoge sterfte, deels door vertrek te verklaren. Voor een gering deel wordt het ook verklaard door de wisseling van de wacht in 1569. Het consistorie ontbeerde aan het eind van de jaren zestig de steun van grote groepen in de gemeente in zijn hardnekkig vasthouden aan eerder ingenomen standpunten m.b.t. de beeldenstorm, het verplichten tot het nemen van doopgetuigen en het afwijzen van geweld ter bevrijding van geloofsgenoten in de Nederlanden5. In november 1569 vond nu op last van de bisschop van Londen een verkiezing plaats van ambtsdragers door de gehele gemeente. Bij die gelegenheid verdwenen vrijwel alle ouderlingen die achter Godfried van Winghen hadden gestaan uit de kerkeraad. Zij werden vervangen door aanvoerders van de oppositie, die vooral uit (ex-)diakenen bestond, en door mensen die in de recente golf van


4 Het recente proefschrift van Guido Marnef, Antwerpen in Reformatietijd is een mooi voorbeeld van een goede studie die gedragen wordt door prosopografisch onderzoek op grote schaal.
5 Zie hierover hoofdstuk 10.1.

|63|

vluchtelingen naar Londen gekomen waren. Dit betekende dat we alleen al in de jaren 1568 en 1569 de namen van 24 verschillende ouderlingen konden vinden.

Eerst willen we in het bijzonder aandacht schenken aan de kerkeraad die in functie was vóór de algemene verkiezing van 1569, die tot een omslag in de Nederlandse kerk leidde. Aan het eind van de paragraaf zullen we deze samenstelling van het consistorie vergelijken met het algemene beeld van ambtsdragers van de Nederlandse kerk in Londen. Twee van de ouderlingen in 1568 en 1569 waren al lidmaat van de Nederlandse kerk in Londen geweest in de tijd van de oprichting onder A Lasco. De zijdewever Antonius Assche en de bontwerker Lowijs Thiery. De overige tien kwamen na de heroprichting in 1559/60 naar Londen, de meesten tamelijk vroeg in het decennium6.

Wanneer we de herkomst van de ouderlingen in het jaar 1568 bezien valt het op dat tenminste vijf van de twaalf ouderlingen in deze periode uit Antwerpen kwamen7. Brugge, Gent en leper leveren elk één ouderling8, terwijl het land van Luik als herkomst van Jan de Clerck genoemd wordt. Het lijkt erop dat geen enkele Noordnederlander in deze tijd deel uitmaakte van het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen. Het consistorie telde in 1568 drie kooplieden: Thomas Soen, Jan de Coninck en Lowijs Thiery. De laatste twee bezaten in hun beroep een behoorlijke welvaart, gezien de aan hen opgelegde taxaties9. Van Thomas Soen mogen we op grond van vrijwillige bijdragen aan de kerk aannemen dat hij ongeveer een even grote mate van welstand bezat als zijn collega-kooplieden.

Antonius Assche, Franciscus Marquinas en Claude Dotigny waren als zijdewevers werkzaam. Gerard Arthys was wever van professie. Pieter Carpentier en Jan Lamoot werkten als knopenmaker, Jan de Clerck fabriceerde kaarsen. Johannes Ingelram was apotheker, terwijl de laatste ouderling, Mr Jacob Saai, als chirurgijn werkzaam was. Het is opvallend dat de ouderlingen van de Nederlandse kerk in Londen in deze periode zo sterk bij de productie van goederen betrokken zijn.

Is dit beeld ook typerend voor de hele bestudeerde periode? In grote trekken wel. In de nu volgende tabel 1 zijn alle achterhaalde ouderlingen en diakenen uit deze periode opgenomen10.


6 Nml: Assche, Carpentier, Thiery, Lamoot, Ingelram, Saai, Arthus, Dotigny en Marquinas. Jan de Klerck en Thomas Soen waren sinds ca 1564 in Engeland.
7 Te weten Pieter de Carpentier, Lowijs Thiery (weliswaar geboren in Brugge, maar sinds 1554 in Antwerpen wonend), Joannes Ingelram, Claude Dotigny en Franciscus Marquinas (die geboren is in Italië, maar al lang in Antwerpen woonde).
8 Resp. Thomas Soen, Jan de Coninck en Jan Lamoot.
9 Lowijs Thiery's vermogen werd in 1567 geschat op £40. De waarde van Jan de Coninck in 1576 op £50.
10 De kolommen naam, beroep en herkomst spreken voor zichzelf. In de kolom ‘welstand’ zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de taxatie van de Engelse overheid, de zogenaamde ‘lay subidies’. Het eerstgenoemde bedrag in deze kolom heeft betrekking op de gegevens uit het jaar 1576, het tweede op gegevens uit het jaar 1582. De aanduiding ‘-’ geeft aan dat we geen gegevens hebben kunnen vinden. Wanneer een getal tussen vierkante haken is aangegeven, betreft het een extrapolatie op grond van de individuele bijdrage van deze ouderling of diaken aan het ‘dienstgeld’ van de Nederlandse gemeente, ontleend aan Guildhall ms. 7396/1, Bills and Receipts of the Dutch Church, Austin Friars, 1565-1600.

|64|

 


bij deze extrapolatie is de volgende omrekentabel gehanteerd: een maandelijkse bijdrage van 2 dime blijkt (naar analogie) ongeveer gelijk te staan aan een taxatie van poll tax; een bijdrage van 4 dime per maand ongeveer £5; 6d./maand = £7; 8d./maand = £10; 10d./maand = £12; 12d./maand = £15; 16d./maand = £20; 20d./maand tenslotte duidt op een vermogen van £25 of meer. Personen die hoger werden getaxeerd dan £40 droegen in de regel niet meer bij dan 30d./maand, ofwel £1.10.0 op jaarbasis.
11 Deze taxatie is gebaseerd enkel en alleen op het bedrag dat Jacob Beek in 1578 naliet aan de diakonie van de Nederlandse kerk in Londen: £200. Dit legaat geeft wel aan dat we hier te maken hebben met een vermogende baaikoopman.

|65|

 

 

In de Nederlandse kerk in Londen zijn in de periode 1568-1585 93 mensen actief geweest als ouderling of diaken. Deze ambtsdragers waren voor het overgrote deel afkomstig uit Brabant

|66|

en Vlaanderen. Het gaat om viervijfde van het totaal aantal personen van wie de afkomst achterhaald is (52 van de 65 personen = 80%). Van deze 52 waren 37 afkomstig uit de grote steden Antwerpen, Gent en Brugge. De meesten kwamen uit Antwerpen: twintig geïdentificeerde ambtsdragers in de periode 1567-1585, ofwel 31% van de ouderlingen en diakenen van wie de herkomst bekend is. Uit Gent afkomstig waren dertien ambtsdragers, uit Brugge zes. Roeselare leverde drie ambtsdragers in deze tijd, terwijl twee personen uit Kortrijk en twee uit Oudenaarde in de kerkeraad zaten. De plaatsen Ronse, Wervik, leper, Mesen, ’s-Hertogenbosch, Meteren, Turnhout en Menen leverden elk één persoon aan de kerkeraad. Vermoedelijk komt ook Gillis Verhielle, baaikoopman en handelend met Sandwich, wiens afkomst door de Engelse commissarissen als ‘Darmote’ gegeven is, uit Vlaanderen of Brabant. Slechts twee van de ambtsdragers van wie de afkomst getraceerd kon worden waren afkomstig uit de Noordelijke Nederlanden: de kooplieden Jacob Heyns uit Amsterdam en Melchior van As uit Geldermalsen. Een zestal personen kwam uit gebieden die in het tegenwoordige Duitsland liggen: de hoeden- en viltmaker Sebastiaan Huekens uit Kleef, de goudsmeden Albert Sprock en Hendrick Kuyl uit Bremen, de Westfaalse koopman Willem Bruyninck uit Vreden12, en Engelbert Kempe, een reparateur die vermeld wordt als inwoner van Kleef, terwijl op een andere plaats melding wordt gemaakt dat hij geboren is in Keulen. Mattheus Luis, geboren in Aken maar afkomstig uit Antwerpen, had zich op 30 juli 1564 aangemeld als lid van de Franse kerk in Londen. Op 30 september werd hij als lidmaat aangenomen na het volgen van de gebruikelijke catechese13. Enkele jaren later was hij ouderling van die kerk. Rond 1570 liet hij zich overschrijven naar de Nederlandse.

Interessant is de aanwezigheid van een aantal Engelse ambtsdragers in de Nederlandse kerk. De wever William Fogghe en de zijdewever William Rouck waren Engelsen. Zij hadden echter gedurende kortere of langere tijd in de Nederlanden gewoond. Beiden waren gehuwd met een Nederlandse vrouw. William Rook was misschien een zoon van de Schotse protestant John Rough, die tijdens het bewind van Maria Tudor in Londen werd geëxecuteerd, nadat hij van een verblijf als religievluchteling in Oost-Friesland teruggekomen was14. De diaken Rupaert Heirixsen is niet onder de vluchtelingen in Londen terug te vinden. Dit gegeven, en de typisch Engelse voornaam Rupert doen ons vermoeden dat ook hij Engelsman was.

De zijdewever Simon Tierentijn was afkomstig uit Eugies in Henegouwen. We zouden hem eerder in de Franse kerk in Londen hebben verwacht. François Clerck en Jan Clerck waren afkomstig uit het land van Luik, zonder nadere bepaling van woon- of geboorteplaats. Ook de schrijnwerker Willem Proost zou uit het Luikse komen, terwijl een andere bron als zijn plaats van herkomst Valkenburg in Limburg noemt.

Bij 87 van de 93 ambtsdragers van de Nederlandse kerk in Londen hebben we materiaal kunnen vinden over het door hen uitgeoefende beroep. Veel ouderlingen en diakenen blijken in de handel werkzaam te zijn geweest. Tweeëndertig van de zevenentachtig getraceerde ambtsdragers is als koopman werkzaam, ofwel 36,8%. Veel van die handel betrof een sector


12 Vlak over de tegenwoordige grens van Nederland met Duitsland, ter hoogte van Winterswijk. Willem Bruyninck was in de jaren 1578-1580 één van de vaste scriba’s van de Nederlandse kerk in Londen.
13 Actes I, p. 70, 82.
14 Cf. ACTA NL I, p. 203.

|67|

waarin ook velen als producent werkzaam waren: die van de kleding en textiel. Enkelen worden expliciet als baai-koopman aangeduid, met een verbinding met Norwich of Sandwich. In totaal vinden we 24 beroepsuitoefenaren als producent in deze sector, iets meer dan een kwart van het totaal. Bijna allen hadden een eigen bedrijf. Zes van hen waren zijdewevers, vijf gewone wevers, één was draadmaker, drie waren kleermakers, twee linnenwevers. Drie van hen waren passementwerkers (makers van goud- of zilverkant op borduursel) in loondienst. Erg laag moeten we hen niet inschatten: Alle drie waren aangesteld in de Queens’ Wardrobe. Twee draadververs, één hoeden- en viltmaker en tenslotte een blauwverver completeren deze beroepsgroep.

Met betrekking tot de mate van welstand van de ouderlingen en diakenen van de Nederlandse kerk in Londen komt het volgende aan het licht. Uit Engelse bronnen, de Returns ofAliens, kunnen we materiaal vinden over 75 van de 93 ambtsdragers. De meeste gegevens zijn ontleend aan lay subsidies, incidentele belastingen over roerende of onroerende goederen. Een dergelijke belasting werd geheven in 1576 en 1582. In deze lijsten vinden we gegevens over iets meer dan de helft van de 93 ouderlingen en diakenen. Enkele aanvullende gegevens over vier ambtsdragers komen uit andere lijsten van lay subsidies15. Van eenentwintig ambtsdragers kunnen we met enige zekerheid hun belastingcategorie uitmaken op grond van de vrijwillige bijdrage die zij per maand of kwartaal bijdroegen aan het dienstgeld van de Nederlandse kerk in Londen16. Niet allen zijn op de lijsten van de lay subsidies terug te vinden. Een aantal overleed voor 1576. Een ander deel vertrok kort na 1572 naar de Noordelijke Nederlanden. Een andere beperkende factor is het feit dat er geen lijsten bestaan met belastinggegevens in 1576 of 1582 uit de wijk ten zuiden van de Thames, Bridge Ward Without of Southwark. Juist in deze wijk woonde een redelijk aantal van de Nederlandse ambtsdragers.

 

Tabel 2: Taxatiegegevens van de Nederlandse ambtsdragers

TOTAAL

POLL TAX

< £1

£1 TOT £10

£10 TOT £20

> £20

75 (100%)

3 (4%)

19 (25,3%)

53 (70,6%)

0 (0%)

0 (0%)

 

Uit dit beknopte overzicht blijkt al duidelijk dat de ambtsdragers van de Nederlandse kerk in Londen uit deze periode behoren tot de gegoede middenstand. Enerzijds vinden we geen representanten van de meest welvarende vreemdelingen. In de hoogste twee categorieën van belastingbetalers treffen we geen enkele ouderling of diaken van de Nederlandse kerk in Londen aan. De grote meerderheid van de ambtsdragers behoort tot de redelijk welgestelden die qua bezit in in goederen of land getaxeerd werden tussen de £10 en de £10017. Daarbij moeten we aantekenen dat verreweg de meesten van hen gevonden worden in de groep die tussen de £10 en de £40 getaxeerd werd. De laagste twee belastingcategorieën behelzen 22 van de 75 in de lijsten gevonden ambtsdragers (ca. 30%). Drie van de gevonden ouderlingen of diakenen werden voor het minimum van vier stuivers aangeslagen.


15 I.c. van één persoon uit 1564, één uit 1567, één uit 1589, één uit 1590 en één uit 1598.
16  Zie voetnoot 7 van dit hoofdstuk.
17 Het belastingpercentage bedroeg 30%, te betalen in drie jaarlijkse termijnen, elk 10% van de geschatte bezittingen in roerend of onroerend goed. Een taxatie van £ 10 correspondeert met een jaarlijkse termijn van £1.

|68|

Het lijkt ons juist enige aandacht te vragen voor enkele bijzondere activiteiten van enkele ambtsdragers. De in Aken geboren, maar vanuit Antwerpen naar Londen gekomen ouderling Johannes Radermacher hield zich rond 1568 naast zijn zakelijke beslommeringen als factor van de Antwerpse firma Hooftman bezig met de grondslagen van de Nederlandse taal. Dit resulteerde in een ongepubliceerd werk dat sinds kort te boek staat als de eerste Nederlandse grammatica18. De Gentse kunstschilder Lucas de Heere werkte tijdens zijn verblijf in Londen aan een beschrijving van de Britse eilanden, waarin hij trachtte zijn mede-ballingen vertrouwd te maken met de geschiedenis, de gewoonten, de instellingen en de recente ontwikkelingen in hun gastland. Ook dit werk moest tot de twintigste eeuw wachten voordat het uitgegeven werd19. De laatste aantekeningen in het manuscript dateren van 1574. Spoedig daarna heeft De Heere Engeland verlaten zodat het werk onafgemaakt bleef. Desondanks geeft het werk een heel aardig inzicht in wat deze humanist en gereformeerde wist van de structuur van de Engelse maatschappij, wat hij van belang achtte te weten voor zijn landgenoten en hoe hij deze informatie doorspekt met feiten omtrent het leven en sterven van hervormers en ketters, koningen en koninginnen, politieke en diplomatieke gebeurtenissen van zijn tijd.

Tenslotte bekijken we de zittingsduur van de ambtsdragers van de Nederlandse kerk. In een periode van negentien jaar hebben we 93 ambtsdragers aangetroffen. Omdat de wisseling van ambtsdragers voornamelijk geschiedde ten gevolge van overlijden of vertrek, vinden we hier grote verschillen. Sommige ouderlingen en diakenen overleden vrij spoedig na hun aantreden, zoals de diaken Jean van der Poel, die in het jaar van zijn verkiezing (1581) nog overleed. Ook Maarten van Peene, Jan Piels, Elias de Mey en Hendrik Kuyl overleden binnen twee jaar na hun aanstelling. Van zo’n twintig ambtsdragers weten we dat ze tijdens de vervulling van hun ambt zijn overleden. Zeven ouderlingen moesten hun ambt beëindigen na de verkiezing van 1569. Eén ouderling, de passementwerker Jan Beele, werd wegens zijn ouderdom in februari 1583 van zijn ambt ontheven20. Eén ouderling werd ontzet uit zijn ambt, Adriaan Gijselinck in 1585, wegens ontucht. De scriba/ontvanger Philips Garcy zou vermoedelijk hetzelfde lot hebben ondergaan, en wel wegens misbruik van zijn functie. Hij had een lidmaat van een vals doopgetuigenis voorzien op papier, bekrachtigd met het zegel van de Nederlandse kerk21. Op grond hiervan achtte het consistorie hem ongeschikt voor zijn functie van scriba. Hij overleed echter voordat het consistorie hem had kunnen ontheffen. Meestal eindigde een ambtstermijn als gevolg van gewonere veranderingen. Tenminste vijftien ouderlingen en diakenen beëindigden hun ambt wegens vertrek, veelal kort na 1572 en na 1578.

Sommige ouderlingen en diakenen bleven daarentegen gedurende langere tijd in functie, zoals Johannes Radermacher, die van 1569 tot zijn vertrek in 1580 naar Antwerpen onafgebroken


18 Ontdekt en uitgegeven door de Leidse neerlandicus K. Bostoen: Het handschrift Van Lynden. De oudste Nederlandse grammatica 1568. (Jo. Radermacher). Leiden 1984.
19 Beschrijving der Britsche eilanden door Lucas de Heere. Een geïllustreerd geschrift uit zijn Engelsche ballingschap. Met een inleiding, aanteekeningen en glossarium door Dr. Th.M. Chotzen en Dr. A.M.E. Draak, Antwerpen 1937.
20 ACTA NL II, nr. 2963.
21 ACTA NL II, nr. 1424.

|69|

ouderling was. De kroon spant wel de Brugse koopman Gelein de Beste. Hij was al voor de breuk in 1569 diaken van de kerk, werd ouderling in 1569 en bleef voorzover wij weten in functie tot 1601. Ook de zwager van Emanuel van Meteren en van de Italiaanse predikant, de Antwerpse koopman Abraham van Delden, was lange tijd een gezichtsbepalende ouderling van de kerk. In 1580 werd hij tot diaken gekozen, in 1583 tot ouderling. In 1596 komt hij voor als ouderling in het testament van Aurellius, in 1599 in een andere bron. Vermoedelijk is hij zelfs tot 1624 onafgebroken ouderling van de Nederlandse kerk in Londen geweest22.

 

Tabel 3: Professionele structuur van 85 van de 93 ouderlingen en diakenen van de Nederlandse kerk in Londen in de periode 1567-1585

Bouwbedrijf:

1 metselaar/freemason; 1 steensnijder;

Leerbewerking:

1 leerbewerker;

Metaalbewerking:

1 horlogemaker; 1 pottenmaker;

Was-, olie-, zeepfabricage:

3 kaarsenmakers;

Bewerking hout, riet, been:

3 knopenmakers; 1 kuiper/brouwer;

Textiel:

6 zijdewevers; 5 wevers; 1 draadmaker; 2 linnenwevers; 3 passementswerkers (‘orris workers’); 2 draadververs; 1 blauwverver;

Kleding:

3 kleermakers; 1 hoeden- en viltmaker;

Voedings- en genotmiddelen

1 bakker;

Handel:

28 kooplieden; 1 apotheker; 2 makelaars; 1 bakker/koopman;

Juridische beroepen:

1 procureur;

Geestelijke beroepen:

4 predikanten23;

Medische beroepen:

1 chirurgijn; 1 apotheker;

Onderwijs:

1 gouverneur (‘pedagogus’); 2 schoolmeesters;

Goud/zilver/diamant:

2 goudsmeden; 1 juwelier;

Kunstambachten:

2 kunstschilders; 1 musicus/spinetmaker;

Overige:

2 mensen die leven van meegebracht geld.


22 Grell, Dutch Calvinists, 260.
23 Clement van den Driessche is tweemaal in dit overzicht ondergebracht: eenmaal als predikant, op grond van zijn werkzaamheden als zodanig in Oudenaarde in 1567, en eenmaal als koopman, waarmee hij in Londen in zijn levensonderhoud voorziet.

|70|

7.3. De ouderlingen en de diakenen in de Franse kerk in Londen

In de Franse kerk in Londen hebben in de periode 1567-1585 voorzover bekend zesennegentig ouderlingen en diakenen dienst gedaan. Van 91 van die ambtsdragers zijn gegevens bekend over hun plaats (soms alleen de regio) van herkomst. Hieronder zijn hun namen, hun plaats van herkomst of geboorte en hun belastinggegevens weergegeven in tabel 4.

 

|71|

 

|72|

De overgrote meerderheid (90%) van de ouderlingen en diakenen van de Franse kerk in Londen blijkt afkomstig te zijn uit de Zuidelijke Nederlanden of uit Frankrijk. Deze conclusie is in het licht van wat reeds bekend was over de Franse kerk niet verrassend. Het is wel interessant om nader kennis te nemen van de getalsverhouding tussen ambtsdragers uit de Waalse Nederlanden en die uit Frankrijk. Deze onderverdeling levert het volgende resultaat:

Vijfentwintig van de zevenentachtig geïdentificeerde ambtsdragers van de Franse kerk in Londen blijken uit Frankrijk afkomstig te zijn, ofwel 27% van het totaal. Nader gespecificeerd: De belangrijkste plaats van herkomst is Parijs met vijf ambtsdragers. De Normandische hoofdstad Rouen levert drie ambtsdragers. Uit de volgende plaatsen is telkens één ambtsdrager afkomstig: Alençon, Amiens, Beaumont sur Oise, Cambrai, Compiègne, Dieppe, Mans, Orléans, Péronne, Rennes, Troyes en tenslotte La Haye (La Hague?) in Normandië. Van vijf ambtsdragers hebben we sterke aanwijzingen dat zij uit Frankrijk afkomstig zijn24. Twee van hen zijn uit Normandië afkomstig.

Antwerpen blijkt niet alleen van groot belang voor het Nederlandstalig gereformeerd protestantisme. De stad levert dertien ambtsdragers van de Franse kerk in Londen op, meer dan enige andere stad. Uit de Waalse en Frans-Vlaamse gewesten is een kleine meerderheid van de gevonden ambtsdragers afkomstig: 46 personen ofwel 52,9%. De steden Tournai (twaalf personen), Valenciennes (negen) en Lille (zeven) zijn de voornaamste plaatsen van herkomst. Ook Nivelles (Nijvel) en Mons (Bergen in Henegouwen) zijn met elk drie personen goed vertegenwoordigd. De volgende plaatsen leveren elk één ambtsdrager: Armentières, Laventie, Douai, Trazegnies, St. Sauveur, St. Vaast, Lessines en Buzet. Twee personen komen uit het land van Luik, terwijl een derde daar geboren is. Eén ambtsdrager komt uit de plaats Vireux. Tenslotte is één persoon afkomstig uit Artesië. Twee niet geïdentificeerde plaatsen, ‘Wannehuse en Flandres’ en ‘Marcade’ behoren vermoedelijk ook tot deze categorie.

Vijf personen van wie de herkomst bekend is vallen niet in de bovenstaande categorieën. Eén ouderling van de Franse kerk kwam uit Zutphen in Gelderland. Deze ouderling, Michel Aert, is in de loop van de jaren tachtig overgegaan naar de Nederlandse kerk in Londen. Eén ambtsdrager is afkomstig uit het land van Kleef (Roermond). De Spanjaard Balthasar Sanchez was al lang lid van de Franse kerk in Londen voordat hij ouderling werd. Anders lag dat voor de Waldens Baptiste d’Angrogne (vermoedelijk uit het Angrognadal ten westen van Turijn) die spoedig na zijn aankomst in Londen gekozen werd tot ouderling. Tenslotte is daar de Engelsman John Bodley, actief ouderling van de Franse kerk in Londen gedurende meer dan twintig jaar. Van vijf ouderlingen weten we vrijwel niets. Het is mogelijk dat onder hen nog een Engelsman is, namelijk Charles Yon (Young?). Deze is in geen enkele bron over de vreemdelingen in Londen te vinden.

We mogen concluderen dat de ouderlingen en diakenen in de Franse kerk in Londen in de periode 1567-1585 in ruime meerderheid uit de Nederlanden afkomstig waren. Ongeveer twee van de drie ambtsdragers kwamen uit ‘het domein van de koning van Spanje’, terwijl het aandeel van de Franse gereformeerden schommelt tussen een kwart en éénderde.


24 Sterk bewijs houdt hier in dat bij hun registratie als Engels denizen vermeld werd dat zij afkomstig waren uit het gebied van de koning van Frankrijk. Voorzover ik het kan beoordelen zijn deze aantekeningen in Letters of Denization and Acts of Naturalization for Aliens in England 1509-1603 (ed. W. Page, Lymington 1893 (serie Publications of the Huguenot Society of London, vol. 8) betrouwbaar.

|73|

Van het totale aantal van 96 ouderlingen en diakenen hebben we van 90 personen gegevens kunnen vinden over beroepsuitoefening. In tabel 5 is dit per beroepsgroep aangegeven:

 

Tabel 5: Professionele structuur van 90 van de 96 ouderlingen en diakenen van de Franse kerk in Londen in de periode 1567-1585

Bouwbedrijf:

0

Leerbewerking:

1 leerbewerker; 1 schoenmaker

Metaalbewerking:

3 smeden; 1 messenmaker; 1 turnor; 1 smid/geweermaker; 1 kopersmid; 1 naaldenmaker;

Was-, olie-, zeepfabricage:

0

Bewerking hout, riet, been:

0

Textiel:

17 zijdewevers; 1 draadmaker; 2 franjemakers; 1 zijdeverver; 1 wever van zijde en jute; 2 hempdressers; 1 jutewever; 1 wever;

Kleding:

1 hoedenmaker; 2 hoedenbandmakers; 1 beurzenmaker; 3 kleermakers;

Voedings- en genotmiddelen

1 fabrikant van suikerwaren;

Handel:

3 kantkooplieden; 24 kooplieden; 1 makelaar; 2 brouwers/kooplieden; 1 garenwinkelier;

Juridische beroepen:

1 ontvanger van  de koning van Frankrijk;

Geestelijke beroepen:

0

Medische beroepen:

0

Onderwijs:

1 schoolmeester

Goud/zilver/diamant:

4 goudsmeden; 1 goudsmid/juwelier;

Kunstberoepen:

1 schilder

Boek en Grafiek:

1 ‘typesetter’; 3 boekverkopers/drukkers; 1 letterzetter;

Overige:

2 personen levend van meegebracht geld.

 

De handel levert de meeste beroepsuitoefenaren. Eenendertig personen, iets meer dan eenderde van het totaal, staan als koopman bekend. Het aantal personen werkzaam in de textielsector is vrijwel even groot met 26 werkzame personen (29%). Zeven personen produceren kleding (8,1%). De sector van de metaalbewerking is vertegenwoordigd met tien mensen (11%). De sector boek en grafiek in de Franse kerk is met vijf personen vertegenwoordigd is (6%). Met de categorie goud/diamant, vier goudsmeden en een goudsmid/juwelier, zijn de belangrijkste sectoren van werkzaamheid van de ambtsdragers van de Franse kerk in Londen genoemd.

De welstand van de Franse ouderlingen laat zich moeilijker onderzoeken dan hun professie. Van 66 ambtsdragers van de Franse kerk in Londen zijn gegevens bekend uit de ongeregelde belastingheffingen. Verreweg de meeste van die gegevens (50) zijn uit het jaar 1576. Negen personen zijn vermeld in de lijsten van de Lay Subsidy van 1582. Over zes van hen hebben we gegevens gevonden uit andere jaren25.

 

Tabel 6: Taxatiegegevens van de Franse ambtsdragers

TOTAAL

POLL TAX

< £1

£1 TOT £10

£10 TOT £20

> £20

66 (100%)

13 (20%)

19 (29%)

31 (47%)

3 (4%)

0 (0%)

 


25 Eenmaal gaat het om een cijfer uit 1546, tweemaal uit 1559 evenals uit 1564. Een cijfer tenslotte dateert uit 1593. De oude cijfers zijn van ouderlingen die al heel lang in Engeland wonen, namelijk Antoine Cappel en Simon Persy, van wie we gegevens hebben uit 1559; hetzelfde geldt van Jacques Fichet (1564) en tenslotte van Jacques Marabot (1546).

|74|

Dertien van de 65 ambtsdragers van wie gegevens bekend zijn werden voor het minimum-bedrag aangeslagen. Een iets grotere groep van negentien personen betaalde minder dan £1 aan belasting. Eenendertig ouderlingen en diakenen droegen tussen de één en tien pond sterling af aan belasting. Drie kooplieden onder hen betaalden een bedrag tussen de één en tien pond sterling. Geen van de ouderlingen of diakenen van de Franse kerk in Londen betaalde meer dan £20 aan belasting over roerend of onroerend goed.

Samenvattend kunnen we stellen dat de vermogenspositie van de Franse ouderlingen niet uitzonderlijk hoog uitvalt. Bij zeventien van hen valt een duidelijke stijging in welvaart te constateren tussen 1576 en 1582. Daartegenover staan zeven personen met wie het slechter ging26. Iets minder dan de helft behoort tot de tamelijk welgestelden, maar het beeld is genuanceerd: Ruim de helft van de ouderlingen en diakenen van de Franse kerk in Londen over wie we gegevens hebben gevonden behoorde tot de twee laagste categorieën van belastingbetalers.

 

7.4. De ouderlingen en de diakenen in de Italiaanse kerk

Het totaal aantal geïdentificeerde ouderlingen en diakenen van de Italiaanse kerk in Londen in de periode 1568-1585 bedraagt 16 personen. Hun namen staan in tabel 7 in alfabetische volgorde, met vermelding — indien bekend — van periode van vervulling van het ambt, van plaats van herkomst of geboorte, van beroep en van eventuele taxaties (kolom I: 1576; kolom II: 1582).

 

 


26 Dit gegeven moet met voorzichtigheid gebruikt worden. De Lay Subsidies uit de latere jaren van Elizabeth, in ieder geval vanaf 1582, stonden bekend om schattingen aan de lage kant.

|75|

Met betrekking tot de plaats van herkomst of geboorte van de ambtsdragers van de Italiaanse kerk in Londen kunnen we het volgende concluderen: In de eerste plaats is de meerderheid van de ambtsdragers van de Italiaanse kerk in Londen zelf geen Italiaan. Van de vijftien ambtsdragers zijn alleen Antonio Giustiniani, Francesco Lucatelli en Giovanni Villiers met zekerheid uit Italië afkomstig. Het is daarnaast mogelijk dat ook Bastiano Segni oorspronkelijk uit Italië kwam27, maar gegevens m.b.t. zijn herkomst ontbreken. Dit houdt in dat slechts éénvijfde à een kwart van de ambtsdragers uit Italianen bestond.

De meerderheid, negen van de zestien ouderlingen en diakenen, komt uit de (Zuidelijke) Nederlanden. We tellen onder hen drie mensen uit Antwerpen, twee uit Gent en uit Brugge, en één afkomstig uit Luik. De koopman Vincent de la Barre was geboren in Bergen in Henegouwen, maar waarschijnlijk uit Antwerpen afkomstig. Drie van de zes ouderlingen in 1570 zijn Engelsen. Na 1570 zijn geen nieuwe benoemingen van Engelse ouderlingen of diakenen bekend. Dit staat ongetwijfeld in verband met de druk van de Engelse overheid, die in 1571 aan Engelsen verbood lid te zijn van één van de vluchtelingenkerken in Londen.

Van negen van de zestien ambtsdragers hebben we gegevens kunnen traceren over de mate van welstand. Twee kooplieden werden getaxeerd op £50, een medicus en een koopman op £40 en 1 notaris werd geschat op £10. Van degenen over wie geen concrete taxatiegegevens bekend zijn is wel iets meer te zeggen. De ‘student’28 Jacobus Miggrodius is in 1568 in staat twee, en in 1571 vier mensen in dienst te hebben. Van notaris Mattheus de Quester zijn geen concrete bedragen bekend, maar zijn notariële praktijk werd overgenomen door Paul Typoots, die consequent op £10 werd getaxeerd in de Lay Subsidies. De drie Engelse ouderlingen behoren niet tot de minsten. Michael Blount bracht het even voor 1590 tot het aanzienlijke ambt van Lieutenant of the Tower. De Londense koopman William Winthrop had al in 1561 voldoende aanzien en vermogen om als coördinator van Engelse sponsors aan arme vreemde protestanten in Londen op te treden. Het is onduidelijk tot welke familie de meest actieve ouderling, Bartholomew Warner, behoorde. Misschien behoorde hij tot de adellijke familie Warner die in het midden van de eeuw eveneens een Lieutenant of the Tower heeft voortgebracht. Een andere mogelijkheid is dat hij een familielid is (vader of grootvader?) van de jonge doctor in de medicijnen Bartholomew Warner, die in 1593 in Oxford een medische leerstoel hield met stipendium van de koningin. In ieder geval moeten we hem hoog inschatten. Al met al geeft dit een beeld van een kerkeraad met een hoge status. Toch wordt dit beeld genuanceerd door de vier personen die consequent op het minimum werden geschat bij de belastingheffing.

De beroepenstructuur van de ambtsdragers in de Italiaanse kerk in Londen levert de volgende gegevens op. Alle ouderlingen en diakenen in deze kerk, op één na, waren actief in de vrije beroepen. Het grootste aandeel werd ook hier geleverd door de kooplieden, vertegenwoordigd met zes personen. Daarop volgen de juridische beroepen: twee notarissen, een advocaat en de jurist annex pensionaris van Brugge Leonard de Casembroot. Eén ouderling is werkzaam als medicus, één als schoolmeester. Een diaken was musicus en hofcomponist. De enige


27 Al woonde hij al in 1542 in Westminster, en in 1546 in St. Martin in the Fields (Bastian Synne) blijkens lijsten van Lay subsidies waarin hij op £12 resp. £15 geschat werd. Returns 1, p. 68, 123.
28 Hij was voorheen advocaat te Gent.

|76|

ambachtsman was de Piëmontees Giovanni de Villiers, die als fluweelwever en -verver bekend is.

 

Tabel 8: Professionele structuur van de ouderlingen en diakenen van de Italiaanse kerk

Textiel:

1 fluweel-wever/zijdeverver;

Handel:

4 kooplieden; 1 koopman/factor; 1 parfumeur/verkoper van geparfumeerde handschoenen;

Juridische beroepen:

2 notarissen; 1 advocaat

Geestelijke beroepen:

0

Medische beroepen:

1 arts (physician);

Onderwijs:

1 schoolmeester

Kunstberoepen:

1 musicus/componist aan het hof;

Overige:

2 personen van adel.

 

 

7.5. Vergelijking en conclusie

Ouderlingen van gereformeerde kerken waren veelal de mannen van weinig aanzien, die tenminste in de kerkeraad nog wel iets te vertellen hadden. Zo is lang tegen de ambtsdragers van gereformeerde kerken aangekeken. De Nederlandse historicus A.Th. van Deursen wist daartegenover aan te tonen dat niet weinig vooraanstaanden rond 1600 deel uitmaakten van consistories in de Nederlanden29. Hoe staat het nu met de ouderlingen en diakenen van de vluchtelingenkerken in Londen? Pettegree wees er al op dat in elk geval de ouderlingen van die Nederlandse kerk een hoge status hadden30. Gold dit nu ook voor de diakenen en ouderlingen in de periode 1568-1585? Op grond van de bovenstaande overzichten mogen wij toch concluderen dat we niet kunnen spreken van een vooraanstaande elite, die in het consistorie regeert over de ‘gewone gemeenteleden’. Het beeld is genuanceerder. Weliswaar zijn ouderlingen van grote welstand aan te wijzen in de consistories, maar de grote meerderheid is afkomstig uit de (gegoede) middenstand. De ambtsdragers van de Nederlandse kerk behoorden — voorzover we gegevens konden vinden — in meerderheid tot de meer welgestelden, maar dan eerder tot de welvarende middenklasse dan tot de koopmansélite. We kunnen dit enigszins nader uitwerken, gebruik makend van de verschillende indicaties (‘parameters’) die we over de ambtsdragers hebben gevonden. Wanneer we — uiteraard met enige reserve — aldus een globale stratificatie moeten


29 Van Deursen: Bavianen en Slijkgeuzen, p. 83 vlgg. Van Deursen kreeg steun van Roodenburg in zijn dissertatie Onder censuur, p. 110: ‘Wat de maatschappelijke herkomst van de ouderlingen is geweest valt moeilijk te zeggen. Vanwege de vele patroniemen is geen prosopografisch onderzoek verrricht. Wel viel gemakkelijk vast te stellen dat tussen 1578 en 1618, toen er duidelijk sprake was van een aanzienlijke overlapping tussen stadsbestuur en consistorie, maar liefst veertien burgemeesters ouderling of diaken zijn geweest’. Ook de studies van H. Schilling naar de overlapping van consistories en stadsbesturen in Groningen of Leiden bevestigen deze stelling.
30 Foreign Protestant Communities, p. 175: ‘The individuals who made up the first Dutch consistory in the Elizabethan period were as distinguished as their Edwardian predecessors’.

|77|

maken van de ouderlingen en diakenen van deze kerk komen we tot het volgende beeld31: We kunnen niemand met zekerheid rekenen tot het patriciaat, ofschoon sommigen van hen daar wel dicht bij in de buurt komen. We denken dan onder meer aan Clement van den Driessche uit Oudenaarde, die bij zijn terugkomst (in 1576) onmiddellijk in de vroedschap gekozen wordt. Dit gegeven op zich zou nog geen reden zijn hem bij de regenten te scharen, maar een aanwijzing is wel dat hij tijdens zijn ballingschap in Londen ernstig overwoog pardon te vragen aan de landvoogd en terug te keren naar zijn voormalige positie. De advocaten Jan Piels en Lucas Mayaert zouden andere kandidaten kunnen zijn voor een indeling in deze categorie. Zo’n achtentwintig personen behoren tot de rijke burgerij, voornamelijk kooplieden32. Een dertigtal personen rekenen we tot de gegoede middenstand, een even groot aantal tot de lagere middenstand, voornamelijk personen met een klein eigen bedrijf.

De Franse ambtsdragers tonen vrijwel hetzelfde beeld, zij het met enkele nuances. Zo’n vierentwintig van hen kunnen we rekenen tot de rijke burgerij, een dertigtal tot de gegoede middenstand, een iets grotere groep van 35 personen tot de middenstand van zelfstandige bedrijven en ambachten. Enkele ouderlingen van deze kerk werden boven de £100 getaxeerd en behoorden daarmee tot de top van de buitenlandse kooplieden in Londen. Dergelijke gefortuneerden ontbreken tussen de Nederlandse ambtsdragers, althans in de periode tot 1585. Anderzijds bracht de helft van de ouderlingen en diakenen van de Franse kerk minder dan £1 op bij de Engelse belastingen van 1576 en 1582. In de Franse kerk domineren de zijdewevers in aantal, in de Nederlandse eerder de kooplieden.

De Italiaanse ambtsdragers waren in meerderheid maatschappelijk toonaangevend. Tenminste twee ouderlingen van deze kerk, de Brugse pensionaris Leonard de Casembroot en het Engelse lagerhuislid Michael Blount, mogen we tot de regentenstand rekenen. Tot de tweede 'laag' zeven personen, zodat de bovenste twee sociale lagen de meerderheid opleverden van de ambtsdragers in de Italiaanse kerk. Vijf a zes personen rekenen we tot de gegoede middenstand. Enkele rijke kooplieden, maar niet de zakenélite van Londen. Een meerderheid was actief in vrije beroepen als koopman, notaris, musicus of medicus. Pas in de jaren ’80 vinden we een ambachtsman met een klein eigen bedrijf (categorie vier) actief als diaken in de Italiaanse


31 Hier maken wij gebruik van de indeling in zes maatschappelijke ‘lagen’ zoals die is ontworpen door G. Groenhuis, De Predikanten, Groningen 1977, p. 62-66. Deze indeling is een verfijning van de door D.J. Roorda toegepaste stratificatie in: Partij en factie. De oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties, Groningen 19782, in het bijzonder 37-59.
1. Het patriciaat (adellijke en niet-adellijke regenten)
2. Rijke burgerij van welgestelde kooplui, ondernemers, grote winkeliers grootgrondbezitters, sommige doctores medicinae, hoge ambtenaren, topfunctionarissen van handelsondernemingen, hoge legerofficieren.
3. De middenstand: gegoede boeren, grotere winkeliers, meesters in diverse ambachten met een behoorlijk bedrijf, schippers met een niet te klein schip, officieren in lagere rangen, stedelijke ambtenaren als stadsdokter, rector, keurmeester, waagmeester etc.
4. De kleine middenstand: kleine boeren, lagere ambtenaren, klerken in lagere rangen, kleinere winkeliers, ambachtslieden met eigen bedrijf, kleine zelfstandigen.
5. Werklieden in loondienst, zakkendragers, bierdragers, zeelieden, soldaten, molenaarsknechten en andere eenvoudige handarbeiders.
6. Het ‘grauw’, zwervers, invaliden, kermisklanten, gedroste zeelui en soldaten, losse werklieden, etc.
32 Personen getaxeerd op £20 en hoger rekenen we tot de tweede laag, tussen £10 en £20 tot de derde.

|78|

kerk, een fluweelverver uit Piëmont. Wel moeten we opmerken dat de kerk na 1570 gedeeltelijk het imago van een kerk van voornamelijk hooggeschoolde en rijke leden kwijtraakte, wat ook tot uiting komt in een wat lagere status van de (actieve) ambtsdragers33.

Uit de diverse consistoriale acta valt niet op te maken of sommige personen een dominante rol hebben gespeeld, c.q. of een groep aanzienlijken de eerste viool heeft gespeeld. Als men afgaat op afvaardiging naar coetus, colloquium of synode, zijn het niet per se de meest welvarende leden van de consistories die afgevaardigd worden. In het contact met de bisschop van Londen is wel een voorkeur te zien voor personen die het Latijn goed machtig waren, en ervaring hadden in de omgang met ’s rijks groten. Belangrijk lijkt ons ook de constatering dat consistoriebesluiten altijd met algemene stemmen werden genomen. Deze werkwijze garandeerde ook de minst aanzienlijke een stem in het geheel. De aanwezigheid onder de ouderlingen van de Nederlandse kerk van twee kunstschilders en een spinetmaker geeft daarnaast aan dat het beeld van een ‘Kulturfeindlich’ calvinisme in deze periode niet altijd steekhoudend is. Men zie ook de hierboven aangeduide literaire werkzaamheden van Johannes Radermacher en Lucas de Heere.

Werden de diakenen in de regel uit de middenklasse van de kerk gerecruteerd, terwijl als ouderlingen vooral die mensen op de voorgrond traden die ook maatschappelijk aan de top stonden? Uit de gevonden gegevens kan men dit niet opmaken. Wij zijn van oordeel dat een dergelijke ontwikkeling een verschijnsel is van na 1590. De ermee samenhangende vraag is of het ouderlingschap hoger gewaardeerd werd dan het diakenschap, ofwel diende het tweede als voorbereiding op het eerste? Onder de ouderlingen zijn relatief veel welvarende gemeenteleden. Maar ook onder hen treffen we in de periode 1568-1585 nogal wat ambachtslieden van geringe status aan. De tendens bestaat om eerst diaken en dan ouderling te worden. Toch is deze tendens niet zo uitgesproken als in de Nederlandse kerk in de vroege zeventiende eeuw, waarover Grell kan constateren dat ‘a clear tendency to move upwards in the hierarchy can be discerned since at least 43 deacons later became elders. This indication of stability is further suypported by the fact that only 89 people were needed to fill 24 posts as deacons and elders in Austin Friars during the 40 years between 1603 and 1642, which means that each of the 89 had an average period in office of just under eleven years’. Deze combinatie van kerkelijke ‘carrière’ en langdurige ambtsvervulling is (nog) niet kenmerkend voor de vluchtelingenkerken in de tweede helft van de zestiende eeuw34.

Grell heeft in zijn studie over de Nederlandse kerk in Londen onder de eerste Stuarts aangetoond dat het consistorie aan het begin van de zeventiende eeuw volstrekt gedomineerd wordt door de rijke kooplieden. De ouderlingen en diakenen van de Nederlandse kerk vormen dan een


33 Het is erg moeilijk na te gaan in hoeverre de voorname Engelse ouderlingen ook actief hun ambt in de Italiaanse kerk hebben vervuld.
34 Ook op de zeventiende eeuw lijkt ons de generaliserende conclusie van toepassing van R. Po-Chia Hsia: Social Discipline in the Reformation: Central Europe 1550-1750, London/New York 1989, p. 181-182: ‘In cities of the Rhineland, in Emden, and also in Dutch cities, service in the presbytery represented an intermediate stage in the public career of the political elites. Whereas the deacons came from the middling ranks of the Calvinist community, the presbyters were men of substance, often members of the city council. Membership in Calvinist Church leadership reinforced the elites' public standing and political authority.’ [cursivering van mij, ob].

|79|

maatschappelijke èn kerkelijke elite, die het op economisch en op kerkelijk gebied voor het zeggen had, en voortreffelijke verhoudingen bezat tot de politieke en stedelijke top35. In de periode 1568-1585 kunnen we hoogstens aanzetten vinden tot die ontwikkeling. De ambtsdragers van de Franse en Nederlandse kerken lijken dan qua beroep, status en inkomen meer een afspiegeling van de kerken zelf, zij het dat het veeleisende karakter van de ambten met zich meebracht dat vooral zij in aanmerking kwamen die tot de vrijgestelden behoorden.


35 Men zie zijn analyse in Grell: Dutch Calvinists, Appendix I, p. 257-268: Van de 89 ouderlingen en diakenen van de Nederlandse kerk in Londen die hij heeft getraceerd in de periode 1603-1642, waren niet minder dan 71 koopman. Zeventien van deze kooplieden, de meest invloedrijken, waren lid van de East India Company. Zijn conclusie is dat ‘The London Dutch church was a congregation which was dominated by its socially and economically stronger members, the merchants’.