|171|

13. De handhaving van de kerkelijke tucht in de Italiaanse kerk

 

13.1. Het bijzondere karakter van de Italiaanse notulen

De kerkeraadsacta van de Italiaanse gemeente in London zijn anders van karakter dan de notulen van de Nederlandse en de Franse gemeenten. De laatste bevatten notities van iedere consistorievergadering1 van de hand van een scriba. Soms vermeldde deze uitgebreid welke personen in de volgende vergadering voor het consistorie zouden worden opgeroepen. Vermoedelijk noteerde deze vrijwel elke suspensie van het avondmaal, die in deze kerken werd uitgesproken. Ook wanneer in het consistorie niets van belang was behandeld, werd dit, althans in de Franse kerk, duidelijk door de scriba aangegeven (rien d’importance a été passé). Zo nauwkeurig werden de kerkeraadsnotulen in de Italiaanse kerk niet bijgehouden. De eerste jaren werden de notities gemaakt door de predikant Aurellius. Bij heel veel vergaderingen werden geen notulen gemaakt. Bijna het enige dat wel genotuleerd werd, waren zware tuchtzaken. Voorts vinden we slechts een enkele korte aanduiding, bijv. van de verkiezing van een nieuwe ambtsdrager of van bepaalde procedures2.

Waarom werden alleen deze tuchtgevallen belangrijk gevonden? De kerkeraadsacta van de Italiaanse gemeente in London vormden voornamelijk een voorbereiding op het vervolg van een tuchtkwestie in de coetus. In geval de onder de tuchtmaatregel getroffene een appèl zou indienen bij de coetus, was het belangrijk om in eigen kring de kwestie goed opgeschreven te hebben. Zo werden de notulen over het geval De Gatti, in Franse vertaling, letterlijk voorgelezen op de coetusvergadering, die in deze kwestie een besluit moest nemen. Deze gang van zaken verklaart waarom alleen gecompliceerde gevallen genotuleerd zijn. Andere werden namelijk niet behandeld in de coetus. Eenvoudige kwesties die in het Italiaans consistorie afgehandeld konden worden, vinden we dan ook niet in de acta. ‘Eenvoudig’ staat hier niet voor de aard van het vergrijp, maar voor de wijze van afhandeling. Bepalend is hierbij of degene die het vergrijp begaan had, snel tot erkenning van zijn fout kwam. Kon een kwestie afgedaan worden met een vermaning van predikant of ouderling, dan was er geen reden de kwestie op te schrijven. Al bevatte de Italiaanse kerk natuurlijk een veel kleiner aantal lidmaten dan de Franse of Nederlandse, toch moeten ook deze zaken in de Italiaanse kerk zijn voorgekomen en bestraft3.


1 In beide kerken minimaal tweemaal per week.
2 ACTA ITAL: Instelling van driemaandelijkse censura morum (fol. 21v.), een verzoek tot dopen in de Nederlandse kerk (fol. 28v.), verbod op dopen in een andere kerk zonder toestemming van het consistorie (ibidem), toelating van drie personen na geloofsonderzoek (fol. 33r.) en de voorstelling van een nieuwe diaken aan de gemeente (fol. 79r.).
3 Pasquin Fleurken werd in 1574 wegens ruzie met een Franse ouderling geschorst, maar deze schorsing vinden we niet terug in de acta. Pas een jaar later, als zich verzwarende omstandigheden voordoen, wordt zowel de voorgeschiedenis als de nu ontstane situatie op schrift gesteld. ACTA ITAL, fol. 26r.

|172|

Bij de bestudering van de kerkelijke tucht is het dus van belang te beseffen dat de acta een onvolledig beeld geven.

 

13.2. De onder de tucht gestelde personen in de Italiaanse kerk

Op welke mensen, en in welk soort gevallen, werd de kerkelijke discipline uitgeoefend in de Italiaanse kerk in de periode 1565-1591? Een overzicht van de gecensureerde personen vindt u in onderstaande tabel:

 

Gecensureerde lidmaten van de Italiaanse kerk in Londen, 1566-1591

 

Nicolaas Everaerts

NL

leidekker/ondernemer

rijk

I.a

Lieven de Bruyne

NL

koopman

welgesteld

I.a

Antonio del Corro

Spa

predikant

poll (1576)

I.a

Francesco Farias

Spa

zijdewever/ex-prior

poll (1559)

II.a

Gironima Boasio

Spa

weduwe van makelaar

-

III.b.1

Giacomo Sansone

Ital

-

-

I.d

Giovanni Antonio Fanoli

Ital

arts/hoogleraar medicijnen

-

I.b

Bernardino Buonsignore

Ital

makelaar

£3 (1564)

I.c

Giulio Borgarucci

Ital

hofarts

£60 (1576)

I.d (RK)

Gasparo de Gatti (2x)

Ital

zijdeverver

£10 (1582)

I.e; I.a

[Francesco Pucci

Ital]

theoloog/zakenman

rijk

I.a

[Ambrosio Lupo

Ital]

musicus aan het hof

£24 (1590)

III.a.2

Pasquin Fleurken (2x)

NL

koopman/geldwisselaar

£15 (1576)

VI.c; I.a

Cornelis van Aken

NL

goudsmid

-

III.b.1

Hendrik Beeckman

NL

kaarsenfabrikant

-

II.a

 

Wat onmiddellijk opvalt is het hoge opleidingsniveau van de geschorste lidmaten van de Italiaanse kerk. Twee volledig opgeleide artsen, onder wie een hoogleraar uit Padua, drie theologen, twee kooplieden benevens een weduwe van een koopman, en drie beoefenaars van een hoog aangeschreven beroep, en tenslotte een hofmusicus geven een volstrekt ander beeld dan het overzicht van de gesuspendeerde personen in de Nederlandse en Franse zusterkerk. Niet alleen het opleidingsniveau is veel hoger. Dit geldt ook voor de mate van welstand. Eén van de dertien gesuspendeerde personen was aantoonbaar arm, vier personen behoorden aantoonbaar tot de welgestelden, terwijl Borgarucci tot de gefortuneerde doctores medicinae gerekend mag worden. Van de overigen kan men aannemen dat zij niet tot de rijken, maar zeker ook niet tot de arme buitenlanders in Londen behoorden.

|173|

13.3. Tuchtzaken en sancties

I.a. Verzet tegen leer en autoriteit van het consistorie 5
I.b. Kerkverzuim 1
I.c. Doop/huwelijk in andere kerk zonder toestemming 1
I.d. Geloofsverzaking 2
I.e. Toverij 1

II.a. Laster/ruzie 2
Il.b. Vechten -

III.a.1. Echtelijke ruzie -
III.a.2. Echtbreuk 1
III.b.1. Voorechtelijke gemeenschap/concubinaat 2
III.b.2. Verbreken huwelijksbelofte - 

IV.a. Dronkenschap -
IV.b. Dronkenschap met wangedrag -

V. Ongedisciplineerd leven -

VI. Zaken m.b.t. het werk van lidmaten 1

Tijdens het predikantschap van Hieronimus Ferlitus (1566-1570) zijn twee schorsingen van het avondmaal bekend. De lijfarts van de graaf van Leicester, de Florentijn Guglio Borgarucci, werd geweerd op verdenking van misbezoek in Antwerpen. De Spaanse ex-monnik en predikant in Frankrijk en Antwerpen Antonio del Corro werd eind januari 1570 door het Italiaanse consistorie de toegang tot het avondmaal ontzegd, voornamelijk wegens zijn weigering zich neer te leggen bij de veroordeling van een aantal theologische opvattingen door een bijeenkomst van 36 Franse predikanten.

Alle overige gevallen speelden zich af onder het predikantschap van Joannes Baptista Aurellius (1570-1596). Deze maakte vanaf zijn aankomst in de zomer van 1570 duidelijk dat hij de Italiaanse kerk nauw wilde laten samenwerken met de andere gereformeerde kerken van Londen, onder meer door de kerkorde van Des Gallars uit 1561 ook in de Italiaanse kerk in te voeren. Deze kerkordelijke inzet riep veel verzet op, met name bij de Nederlandse aanhangers van Antonio del Corro4.


4 Hij bleef voorlopig officieel in dienst van de Franse gereformeerde kerk in de buurt van La Rochelle. Het is belangrijk voor het begrip van zijn positie, dat hij — althans de eerste tijd — een predikant is in dienst van de Franse gereformeerde kerken, die uitgeleend was voor zijn werkzaamheden in de Italiaanse gemeente.

|174|

Ten gevolge van zijn beleid bleef een deel van de gemeente, waarschijnlijk enkele tientallen personen, voortaan weg5. Drie gemeenteleden die zich wilden onttrekken werden onmiddellijk in het consistorie gedagvaard omdat zij aanvankelijk hun naam op de lidmatenlijst hadden gezet, maar die later hadden doorgestreept6. De kerkeraad reageerde op de kerkverlating met een collectieve vermaning aan hen ‘die voorheen van de gemeente waren’. Op drie november 1570 werden zij voor de derde en laatste maal vanaf de preekstoel gemaand zich bij het consistorie te melden en zich te onderwerpen aan de kerkelijke discipline, door de geloofsbelijdenis te ondertekenen7. Op de vijftiende van die maand kregen zij nog een laatste termijn van veertien dagen om dit te doen. De acta spreken echter niet van vrijwillige aanmelding binnen die termijn, zodat we moeten aannemen dat de dreiging van het consistorie hen voortaan voor ‘esclusi della congregatione’ (geëxcommuniceerd) te houden, in werking is getreden8. In het najaar van 1571 en het begin van 1572 kwam echter toch een klein aantal van deze sympathisanten terug in de Italiaanse kerk9. De meerderheid echter niet.

Er speelde ook een andere kwestie mee. Een aanzienlijk aantal van de onttrekkingen berustte met zekerheid op de harde aanpak door het Italiaanse consistorie van de Spaanse predikant Antonio del Corro, met wie sommigen in Antwerpen kennis hadden gemaakt, en die faam genoot als onafhankelijk theoloog en boeiend predikant. Dit kan men althans opmaken uit de aanhang die hij ook bij de achterblijvende lidmaten genoot. Corro’s voormalige prior uit Spanje, Francesco Farias, schreef in de loop van 1571 een getuigschrift voor Antonio del Corro, waarin hij getuigde nooit enige verdachte leringen uit zijn mond te hebben gehoord. Dit getuigschrift, door diverse lidmaten van de kerk ondertekend, werd vermoedelijk gebruikt in de sollicitaties van Del Corro naar docentschappen in Londen en Oxford. Waar het consistorie zich vooral aan stoorde was het feit dat een ander gemeentelid, Cipriano de Valera, hierin werd beschuldigd van leugens en omkoperij10. Daarom werden enkele ondertekenaars, onder wie Farias en


5 Van tenminste acht personen staat dit vast, namelijk van de Gentse koopman Lieven de Bruyn, de ondernemer/leidekker Nicholas Everaerts, de geldwisselaar Pasquin Fleurken, de koopman Marcus de la Palma, de makelaar Agostino Boasio en zijn vrouw, de schoolmeester Guillaume Migoen, de chirurgijn Jan de Hane, allen uit Antwerpen, en de Turnhoutse kaarsenmaker Hendrik Beeckman. Verscheidene Nederlanders die nog in 1568 lid waren van de Italiaanse kerk, vinden we na de aankomst van Aurellius als Italiaans predikant terug in de Nederlandse en Franse kerk in Londen. Dit blijkt deels uit de kerkeraadsacta van de Italiaanse kerk, deels uit gegevens uit Returns 1-3.
6 Te weten Nicholas Everaerts, Lieven de Bruyn en Pasquin Fleurken. Slechts de laatste kwam op het schrappen van zijn naam terug. ACTA ITAL, fol. 19r.
7 ACTA ITAL, fol. 21r.
8 ACTA ITAL, fol. 21v.
9 Onder meer Hendrik Beeckman, Marcus de la Palma en de vrouw van Agostino Boasio.
10 ‘accusavano Cipriano Valera di callonniatore e sobornatore e come nimico di Corro per il desiderio, come essi dicono in detta attestatione, che il detto Cipriano haveva di esser fatto ministro.’ ACTA ITAL, fol. 22v.

|175|

de Turnhoutse kaarsenfabrikant Hendrik Beeckman, door de Italiaanse kerkeraad van het avondmaal geweerd. Eenjaar later had Farias echter alle sympathie voor Del Corro verloren, en beleed hij uit vrije wil zijn schuld over zijn eerdere steun aan Del Corro11. Daarop werd de tuchtmaatregel opgeheven. Ook Beeckman wendde zich uiteindelijk van Del Corro af en werd weer toegelaten tot het avondmaal12.

In totaal kwamen over de hele periode 1569-1591 zo’n 27 kwesties betreffende het gedrag van lidmaten voor het consistorie van de Italiaanse kerk. In veertien van deze gevallen leidde de procedure tot een schorsing van het avondmaal. Negen afhoudingen werden uitgesproken in de eerste vier jaar van het predikantschap van Aurellius, de jaren 1570-1574. In deze periode vallen ook alle excommunicaties in de Italiaanse kerk, namelijk van al diegenen die weigerden de ‘confessie van de Franse kerken’ te ondertekenen, zich daarmee onderwerpend aan de nieuwe kerkeraad.

Vier afhoudingen hebben betrekking op ‘rebellie’ tegen het consistorie. Twee leden van de Italiaanse kerk overkwam dit tweemaal. De welgestelde Antwerpse geldwisselaar en bankier Pasquin Fleurken werd tweemaal door het consistorie tot de orde geroepen wegens heftige ruzies. De eerste zaak, in 1574, kon nog door arbitrage tot een oplossing gebracht worden. Zijn tegenstander kwam echter terug op de gestelde condities, zodat Fleurken niet zonder meer tot het avondmaal werd toegelaten. Een heftige scène in de kerk was het gevolg toen Fleurken bemerkte dat hij niet zonder schuldbelijdenis tot het avondmaal zou worden toegelaten13. Rond januari 1574 werd Fleurken opnieuw van het avondmaal geschorst. Anderhalf jaar later verzocht hij om hernieuwde toelating tot de avondmaalsgemeenschap. Het consistorie keurde dit niet goed wegens zijn betrokkenheid bij diverse onopgeloste ruzies, en een gerucht dat hij geen omgang meer wenst met de gereformeerden, die hij zou hebben uitgemaakt voor ‘dat canaille van de religie’14. Bij onderzoek bleek voorts dat hij niet lang daarvoor een Nederlandse kassier geslagen had en van de trap gegooid. Het consistorie kon niet akkoord gaan met toelating voordat deze zaak tot een goed einde was gebracht. Fleurken accepteerde dit niet, en onttrok zich — voorzover we dit kunnen nagaan — voorgoed aan de Italiaanse kerk in Londen15.

Ook de Venetiaanse zijdeverver Gasparo de Gatti bezorgde het consistorie van de Italiaanse kerk veel problemen. In december 1573 gaf de ketel, waarin hij verfstoffen fabriceerde, het op. In de overtuiging dat de ketel betoverd was, wendde de Gatti zich tot een vrouw in Rochester


11 ACTA ITAL, fol. 30v. vlgg.
12 ACTA ITAL, fol. 28r.
13 ACTA ITAL, fol. 26r. In deze kwestie blijkt duidelijk hoe het consistorie niet alle gevallen van schorsing nauwkeurig noteerde. Terloops staat in de acta de informatie dat hij enige tijd geleden geschorst is geweest wegens een zakelijk geschil met een lid van de Franse kerk in Londen.
14 ‘(...) che non voleva più havere a fare con la canaglia di quei della religione’ ACTA ITAL, fol. 40v.
15 ACTA ITAL, fol. 40v vlgg.

|176|

met het verzoek zijn ketel te ‘onttoveren’. Hij werd hiervoor vermaand en geschorst door het Italiaanse consistorie, maar legde zich daar niet bij neer. Tot in de coetus hield hij overeind dat de vrouw uit Rochester geen tovenares was, maar met geoorloofde gebeden mensen als hem wilde bijstaan. De coetus was eveneens van mening dat De Gatti zich schuldig had gemaakt aan superstitie en ratificeerde het oordeel van het Italiaanse consistorie. Hoewel de kerkeraadsacta ons hierover niet inlichten, moet de Gatti in de jaren hierna op de een of andere wijze zijn schuld beleden hebben voor het consistorie. In maart 1581 was hij blijkbaar weer toegelaten tot het avondmaal. Nu onttrok hij zich echter zelf aan het avondmaal wegens de deelname van de Italiaanse hoogleraar medicijnen Fabiano Niffio, die door enkele gemeenteleden verdacht werd van ketterse denkbeelden16. Aangezien het consistorie geen bewijs kon vinden voor deze verdenking, ontliep Niffio een kerkelijke sanctie. Verbitterd door deze gang van zaken lanceerde Gasparo de Gatti nu een persoonlijke aanval op de Italiaanse predikant zelf17. Deze zou als een tiran heersen over de kerk, een valse huwelijksbelofte hebben afgelegd aan de weduwe van zijn voorganger en zich meester hebben gemaakt van een legaat bestemd voor de armen van de kerk. Het consistorie van de Italiaanse kerk zou de predikant de hand boven het hoofd houden. Het consistorie was in staat deze aanklacht op alle punten te weerleggen voor de coetus, door middel van een brief van een ex-ouderling vanuit Lyon, en van een getuigenis van de weduwe van Ferlitus vanuit Genève. De Gatti werd vervolgens op aanraden van de coetus op vijf december 1581 publiekelijk van het avondmaal afgesneden. Binnen een maand verergerde Gasparo de Gatti zijn positie nog, door de dochter van een huurster aan te randen18. We hebben reden om aan te nemen dat De Gatti niet meer met de Italiaanse kerk verzoend is. Al in 1583 komt hij op een lijst van de City-autoriteiten voor als lid van de Engelse kerk, zoals wel vaker een uitwijkplaats voor hen die met één van de consistories van de vreemdelingenkerken problemen hadden19.

Twee personen kwamen in aanraking met het consistorie wegens dopen in een andere kerk zonder toestemming. De weduwe van Agostino Boasio, een Genuese makelaar die een fervent aanhanger was geweest van Antonio del Corro, werd in augustus 1571 vermaand wegens het nemen van niet-gereformeerde doopgetuigen bij het dopen van een kind in haar Engelse parochiekerk20. Haar verontschuldigingen, en haar weduwestaat vermurwden echter het hart van de kerkeraadsleden, zodat zij niet als gebruikelijk geschorst werd. Dit overkwam wèl de arme Italiaanse makelaar Bernardino Buonsignore op negen september 1571. Hij had zijn kind in een Engelse parochie laten dopen, gebruik makend van roomskatholieke peetouders. Daarnaast


16 Cf. infra.
17 De precieze inhoud van deze beschuldiging is te vinden in ELBA III, nr. 703.
18 ACTA ITAL, fol. 75r vlgg.
19 Returns 2, p. 260.
20 ACTA ITAL, fol. 26v.

|177|

werd zijn diakonale ondersteuning ingetrokken21. Op twaalf oktober van dat jaar ‘vroeg hij vergeving aan God en aan het consistorie’22, waarna hij weer toegelaten werd tot het avondmaal, en zijn ondersteuning hervat werd.

Een aantal mensen werd verdacht van geloofsverzaking. De lijfarts van de graaf van Leicester, Giulio Borgarucci, werd al voor 1570 op verdenking van misbezoek in Antwerpen (I.d.) van het avondmaal geweerd23. Na ongeveer vier jaar geschorst te zijn, slaagde hij in september 1573 erin het Italiaanse consistorie te overtuigen van het feit dat hij in deze zaak was belasterd door een persoonlijke vijand, de Florentijnse huurlingenkapitein Tommaso Sassetti. Hij werd opnieuw toegelaten tot de gemeente. Maar waren Borgarucci’s redenen zo zuiver als zij leken, en hoe ernstig moeten we zijn verzekering nemen dat hij wilde ‘vivere e morire nella Confessione che noi facciamo della vera e Christiana relligione’?24 Weliswaar had Borgarucci een glanzende carrière in Engeland gemaakt, als lijfarts van Leicester en van Christopher Hatton, en weliswaar werd hij direct na zijn wederaanneming in de Italiaanse kerk aangesteld tot hofarts van koningin Elizabeth, toch was hij een omstreden man. Zijn huwelijk met een Engelse edelvrouwe werd aangevochten door de kerkelijke autoriteiten. Uiteindelijk kwam Borgarucci over zijn huwelijk in conflict met niemand minder dan Grindal. Volgens Collinson is het denkbaar dat Borgarucci’s vijandschap Grindal mede zijn functie van aartsbisschop van Canterbury gekost heeft25.

Geheel anderssoortig was de zaak van Jacques Sansone. In mei 1573 kwam hij — teruggekeerd uit Frankrijk — vrijwillig naar het consistorie met het verzoek weer toegelaten te worden. Hij gaf toe dat hij zich in Frankrijk ‘op menigerlei wijze besmeurd had’. Onder deze omschrijving dient men wel te verstaan dat hij in de voor Franse protestanten zo gespannen periode na de Bloedbruiloft van augustus 1572 de veilige weg had gekozen door zich als roomskatholiek voor te doen. Zijn verhaal kent vele pendanten in de Franse kerk in Londen, waar in dezelfde periode tientallen mensen tegelijk publieke schuldbelijdenis deden voor deelname aan roomskatholieke ceremonies in Frankrijk. Het Italiaanse consistorie volgde in deze zaak de richtlijn van het Franse consistorie, door Sansone na publieke schuldbelijdenis in de kerk onmiddellijk toe te laten tot het avondmaal.

De Paduaanse hoogleraar medicijnen Fabiano Niffio was in 1575, onder verdenking van ketterij, gevlucht uit die stad, en via Wenen in Londen terechtgekomen. Verscheidene leden van de Italiaanse kerk bezagen hem met enige argwaan. Een in Londen verblijvende 


21 Die ondersteuning bedroeg 2sh 4d per week. Na een maand, op 12 oktober, werd zijn suspensie weer opgeheven. ACTA ITAL, fol. 28r-v.
22 ACTA ITAL, fol. 28v.
23 ACTA ITAL, fol. 22v.
24 ACTA ITAL, fol. 34v.
25 Zie over de intriges rondom Borgarucci het eerdergenoemde boek van Collinson, Archbishop Grindal, p. 253-256.

|178|

collega-medicus, Giovanni Antonio Fanoli, was zijn meest uitgesproken tegenstander in de Italiaanse kerk. Deze verspreidde het gerucht dat Niffio geen geloofsvluchteling was. Hij zou integendeel een ex-monnik zijn, die om met een non te kunnen samenleven het klooster ontvlucht was. De kerkeraad trachtte deze kwestie te ontwarren, maar zag zich geplaatst tegenover twee onwillige partijen, die het uiterste deden om het elkaar en de kerkeraad moeilijk te maken. De zaak werd nog gecompliceerd door het getuigenis van twee lidmaten van de Italiaanse kerk, Gasparo de Gatti en Raphael Zeti. Zij hadden vernomen via een zekere Marcantonio Pigafetta, eveneens lid van de Italiaanse kerk, dat Fabiano Niffio in Wenen had beweerd dat God geen zorg voor de wereld droeg26. Het Italiaanse consistorie ondervroeg Niffio hierover, maar deze ontkende iets van die aard gezegd te hebben. Omdat niemand enig bewijs kon leveren stond het consistorie verder machteloos, tot groot ongenoegen van Niffio’s tegenstander Fanoli. Deze voelde zich zozeer gekwetst, dat hij voortaan in de Franse kerk aan de diensten deelnam. Ook Raphael Zeti en Gaspar de Gatti onttrokken zich aan de Italiaanse kerk27. Dit conflict kende uiteindelijk slechts verliezers. Giovanni Antonio Fanoli werd door zowel het Italiaanse als het Franse consistorie van het avondmaal geschorst wegens zijn onordelijk vertrek uit de Italiaanse kerk. Gasparo de Gatti werd zo verbitterd dat hij de boven beschreven beschuldigingen uitte tegen de Italiaanse predikant, waardoor hij voorgoed van de Italiaanse kerk vervreemd raakte. Fabiano Niffio zelf vertrok na 1593 naar de Zuidelijke Nederlanden, om — verbitterd over zijn Londense ervaringen met gereformeerden — als roomskatholiek zijn carrière voort te zetten.

Twee personen werden gesuspendeerd van het avondmaal op verdenking van ontucht. De weduwe Girolama Boasio, al eerder voor het consistorie geweest wegens dopen zonder toestemming in de Engelse kerk, werd in augustus 1574 opgeroepen om zich te zuiveren van een gerucht dat zij een buitenechtelijk kind zou hebben gekregen. Zij ontkende, maar werd hangende het onderzoek geschorst. Zij bracht vervolgens ten bewijze van haar onschuld twee notarieel vastgelegde getuigenissen in het consistorie, onder meer van haar voormalige hulp Leonora Perrin. Uiteindelijk bleek echter diezelfde Perrin samen met het andere dienstmeisje van de weduwe, Maria Morgan uit ‘Niuport’ (Nieuwpoort?), de bron van de laster. De laatstgenoemde had haar meesteres belasterd tegenover buitenstaanders, de eerste tegenover een Engelse constable, ‘Gian Stoul’. Ook deze werd gehoord door een deputatie van de predikant en vier ouderlingen, in gezelschap van de Anglicaanse parochiepriester28: De kerkeraadsacta van de Italiaanse kerk vermelden niet hoe de zaak precies afliep, maar men kan dit wel raden. Girolama werd weer toegelaten tot het avondmaal. De dienstmeisjes vielen niet onder de discipline van de Italiaanse kerk, maar zijn vermoedelijk door de Engelse parochiepriester ter verantwoording geroepen.


26 In de woorden van Gasparo de Gatti: ‘che Dio non haveva cura del mondo, et altre cose empie’. ACTA ITAL, fol. 62v.-63r. Het is niet helemaal duidelijk of we hier te maken hebben met atheïsme of met bezwaren tegen de voorzienigheidsleer.
27 Zeti vermoedelijk voorgoed. Bij zijn dood in 1583 werd hij in zijn testament lidmaat van de Franse kerk in Londen genoemd.
28 ACTA ITAL, fol. 38r-40v.

|179|

Cornelis van Aken, een Nederlandse goudsmid, werd begin maart 1582 voor het consistorie gedaagd29. Men verweet hem verzuim van kerkdiensten en van het avondmaal. Bovendien had men vernomen dat hij met een weduwe omging die een slechte reputatie had. Op veertien maart erkende hij fout gehandeld te hebben op beide punten, en vroeg om vergeving. Maar hij ontkende ooit seksuele omgang met deze weduwe te hebben gehad. Het consistorie nam hiermee geen genoegen, het zeer onwaarschijnlijk achtend dat hij dag en nacht bij de weduwe verbleef zonder omgang met haar te hebben. Uiteindelijk, na aanhoudende vermaningen, gaf Van Aken toe dat dit ook het geval was geweest. Hij vroeg om vergeving, en werd verplicht om voor de gemeente schuldbelijdenis af te leggen. Dit weigerde hij pertinent, en uiteindelijk kwam het tot een compromis dat hij voor het consistorie van de Italiaanse kerk zijn schuld zou bekennen in het bijzijn van alle mensen die van zijn omgang op de hoogte waren geweest en erdoor gekwetst waren. Deze bijeenkomst vond plaats op 8 april 1582, in aanwezigheid van negen gemeenteleden van de Italiaanse kerk, twee ouderlingen van de Franse, en één ouderling en twee gewone gemeenteleden van de Nederlandse kerk in Londen.

Een geval dat vrijwel direct buiten de competentie viel van het Italiaanse consistorie is dat van Niccolo Marini, een voormalig priester uit Kreta, die in 1590 in Londen aangekomen was. Hij vroeg om toelating als gemeentelid en om erkenning als predikant. Het eerste werd hem toegestaan, het tweede niet. Daardoor vatte hij vijandschap op tegen de predikant van de Italiaanse kerk, en startte hij een procedure in de coetus om alsnog als predikant erkend te worden. Hij ondervond daarbij steun van enige Italiaanse gemeenteleden.

Een bijzonder tuchtgeval is dat van Ambrosio Lupo, violist aan het hof van Elizabeth. Bij zijn emigratie naar Engeland had zijn Venetiaanse vrouw geweigerd hem te vergezellen, vermoedelijk mede op grond van religieuze bezwaren. Na gedurende meer dan tien jaar geprobeerd te hebben haar naar Engeland te halen, diende Ambrosio Lupo in 1572 bij het Franse consistorie een verzoek in tot echtscheiding, gecombineerd met het verzoek om opnieuw te trouwen. Hij deed dat vermoedelijk bij de Fransen omdat de Italiaanse predikant gedurende deze tijd in Frankrijk verbleef. Het Franse consistorie weigerde echter een nieuw huwelijk, zolang niet alles gedaan was om met zijn vrouw in Venetië tot verzoening te komen. Lupo, toen een man van in de vijftig, reageerde hier nogal mismoedig op, bewerend dat hij al enkele keren om deze reden vergeefs naar Venetië was gegaan, en aangevend dat zijn vrouw hem daar als ketter zou laten verbranden zodra hij zich weer vertoonde. Na enkele maanden nam hij, tegen het advies van het Franse consistorie, de beslissing dan maar te trouwen in de Engelse kerk. In reactie hierop werd hij door het Franse consistorie gesuspendeerd. De suspensie bleef gedurende tien jaar van kracht, ondanks pogingen tot verzoening van zijn kant30. In 1582 ontstond een nieuwe situatie. Lupo’s eerste vrouw was inmiddels overleden. Bovendien was zijn zaak behandeld


29 De hele kwestie in ACTA ITAL, fol. 77r-78v.
30 Zo zou zijn vrouw in 1572 overleden zijn, als in een brief van twijfelachtige herkomst werd beweerd. Men zie de handelingen over deze kwestie in de kerkeraadsacta van de Franse kerk, Actes II, p. 87, 89, 90, 107, 185, 186, 189. Actes III, fol. 214v.

|180|

door de bevoegde Engelse instanties31, waardoor zijn huwelijk nu wettig bevonden werd. Op grond van dit alles verzocht hij in dat jaar toegang tot het avondmaal in de Franse kerk in Londen. Dit werd hem toegestaan, onder conditie dat hij publieke schuldbelijdenis zou doen van de door hem begane bigamie in de Italiaanse kerk, waarvan hij lid was geweest toen hij zijn fout had begaan. Dit geschiedde in 1582, en de tekst van de verklaring van het Italiaanse consistorie is in de kerkeraadsacta opgetekend32.

Tenslotte is er nog een schorsing van een Italiaans gemeentelid door het Franse consistorie: die van Francesco Pucci, Florentijns theoloog, die in 1575 in heftig debat raakte met de Franse kerk. Deze kwestie is al besproken bij de werkzaamheden van de coetus van de drie vluchtelingenkerken in Londen (vide supra).

 

13.4. Slotbeschouwing en conclusies

Het consistorie van de Italiaanse kerk notuleerde weliswaar weinig tuchtzaken, maar die waren dan ook bijna allemaal gecompliceerd. Zaken van minder belang werden vermoedelijk niet genotuleerd. Het is wel duidelijk dat het consistorie in de beschreven moeilijke zaken zo goed mogelijk trachtte de kerkelijke discipline uit te voeren, ook al leidde dit in bepaalde gevallen tot onbegrip en verzet bij de lidmaten. Er is voor zover wij kunnen zien geen sprake van een verschil in behandeling van rijke en arme lidmaten. Het doel van elke tuchtzaak was in principe het terugbrengen van het gecensureerde gemeentelid tot de gemeente. Het consistorie bereikte dit doel vaak niet. Ongeveer de helft van de tuchtzaken leidde tot verzoening en wederopneming in de avondmaalsgemeenschap.

De Antwerpse geldwisselaar Pasquin Fleurken is waarschijnlijk niet meer teruggekomen in de Italiaanse kerk. Hetzelfde geldt voor de medicus Fanoli33. Cornelis van Aken staat, ondanks zijn schuldbelijdenis voor een grote groep mensen in april 1582, het volgend jaar te boek als lid van de Engelse kerk. Gasparo de Gatti bleef ook uit de Italiaanse kerk weg. Ook hij verkoos de Engelse kerk boven een geloofsgemeenschap met een strakke handhaving van de tucht als de Italiaanse kerk in Londen na 1570 was34.

Wanneer we kijken naar de herkomst van de gesuspendeerde lidmaten van de Italiaanse kerk in Londen, valt op dat het aantal geschorste Spanjaarden en Italianen disproportioneel hoog is. In totaal zijn slechts acht Spanjaarden bekend die in de behandelde periode lid waren van de Italiaanse kerk. Drie van hen werden geschorst. Vijf Italianen werden onder censuur


31 Vermoedelijk het hof van de aartsbisschop van Canterbury.
32 ACTA ITAL, fol. 8Ov-81v.
33 Actes III, fol. 59, 66, 70. Ook de Italiaanse acta bieden geen informatie.
34 Cf. Returns 2, p. 260: ‘Jasper Decatty, a silke dyer, is of the English Church’.

|181|

gesteld door het Italiaanse consistorie, en nog eens twee door het Franse, op een totaal van tenminste 82 Italiaanse lidmaten in de behandelde periode. Dat houdt in dat ongeveer 1 op de 8 lidmaten geschorst is geweest in deze periode. Drie personen afkomstig uit de Nederlanden ondergingen hetzelfde, op een minimaal totaal van 86 Nederlandse lidmaten tussen 1566 en 1593. Hoewel het om kleine aantallen gaat, kunnen we stellen dat de Spanjaarden en Italianen relatief lastiger waren voor het consistorie van de Italiaanse kerk dan de Nederlandse lidmaten.

Het beeld dat we van de tuchtuitoefening in de Italiaanse kerk in Londen hebben gevonden kan in een paar zinnen samengevat. Tuchtmaatregelen wegens kleine vergrijpen of gedragsproblemen kwamen niet voor of werden niet genotuleerd. Het aantal personen dat werd gecensureerd is, gemeten aan het aantal leden van de kerk, hoog. De zaken zijn ernstig, en kennen vaak een een vervolg in hoger beroep. Al met al moeten we stellen dat de toepassing van de kerkelijke discipline in de Italiaanse kerk in Londen zeker niet minder streng was dan in de Franse of Nederlandse kerk.

 

 

Acta van het consistorie van de Italiaanse kerk in Londen, folio 34 r. British Library, Ms. Additional 48096.