|16|

3. De Franse en Nederlandse kerk onder Elizabeth

 

3.1. De stand van het onderzoek

De Nederlandse en Franse vluchtelingenkerken vormden in de beginjaren onder Eduard VI in essentie één organisatie. Over dit feit bestaat een brede consensus. Desondanks wordt het eigen karakter en de zelfstandigheid van de Franse en de Nederlandse kerken in Londen ten opzichte van elkaar in de historiografie sterk benadrukt. Het probleem waar de Nederlandse gereformeerden van de eerste generatie mee worstelden heeft ook vele historici parten gespeeld: de taalgrens. De Nederlandstalige kerken kregen in de vorige eeuw de hartelijke belangstelling van de Nederlandse Marnixvereeniging, hetgeen tot een aanzienlijk aantal publicaties leidde1. De Franstalige werden al eerder voorwerp van aandacht van de Huguenot Society of London, die — zij het onder een nieuwe naam2 — nog steeds bronnen over Franstalige protestanten in Engeland publiceert.

Het is frappant hoe het historisch onderzoek naar de Nederlandse vluchtelingenkerken in de 19e eeuw langs de lijnen van de taalgrens werd georganiseerd. Dit moest zich natuurlijk ook gaan uitdrukken in de studies die over deze vluchtelingenkerken verschenen. A.A. van Schelven behandelde in zijn klassieke studie de ‘Nederduitsche vluchtelingenkerken’, terwijl zijn tijdgenoot F. de Schickler de Franstalige kerken in Engeland beschreef in een studie in drie delen (Les Eglises du Réfuge en Anglererre). Zo bleef de relatie tussen de kerken onderbelicht.

Maar deze blikvernauwing blijft ook in meer recente studies een rol spelen. In het gedenkboek over de Nederlandse kerk in Londen van J. Lindeboom vragen de betrekkingen tot de Waalse of Franse gemeenten ‘weinig ruimte van behandeling. Zij vertonen het beeld van een aflopend proces, van de nauwste verbondenheid tot een vrijwel naast elkander voortleven’3. Van hun relatie tot elkaar in de periode 1559-1605 vermeldt Lindeboom alleen de aanspraak van de Franse kerk op de helft van het kerkgebouw van de Nederlandse gemeente, die enkele malen tot onenigheid heeft geleid. Van de ‘andere kant’ heeft ook Robin Gwynn in zijn studie over de geschiedenis en de bijdrage van de Hugenoten in Groot-Brittannië slechts summier aandacht voor de relatie van Franse en Nederlandse kerken in Engeland, al noemt hij deze wel in een inleidend hoofstuk4. In O.P. Grells studie over de Nederlandse kerk in Londen in de zeventiende eeuw komt de Franse kerk weinig aan bod5.


1 Serie Werken der Marnixvereeniging, Utrecht 1870-1889. De titels uit deze serie die betrekking hebben op de Nederlandse gemeente in Londen zijn in de lijst van geraadpleegde werken achterin dit boek te vinden.
2 NI. The Huguenot Society of Great Britain and Ireland.
3 Austin Friars, p. 96-91.
4 Huguenot Heritage, Routledge and Kegan Paul plc, London/Boston/Melbourne/Henley 1985.
5 In het eerste hoofdstuk: ‘Continuity and change: The community in Austin Friars’ komt de Franse kerk slechts eenmaal ter sprake, op de pagina’s 24 en 25.

|17|

Ook in de studies die wel rekening houden met de verwantschap van beide kerken zien we de tendens terug om beide kerken na elkaar te behandelen. Bijna nergens vinden we een vergelijking tussen de Franse en de Nederlandse kerk. Het belang van de gemeenschappelijke vergaderingen, de coetus, wordt te weinig ingezien. Elke auteur houdt zich zo goed mogelijk bij het onderwerp: de ene kerk in Londen die hij bestudeert. Dit geldt nog meer voor de bestudering van de kleine Spaanse en Italiaanse kerken in Londen. Voor L.Firpo bestaan de grote vluchtelingen¬kerken in Londen slechts als achtergrond bij het bestaan van de Italiaanse kerk6. En A.G. Kinder, de auteur van de biografie van de Spaanse predikant Cassiodoro de Reina, beperkt zich strikt tot zijn thema, en heeft niet de pretentie licht te werpen op de andere vluchtelingenkerken in Londen7. Het is de verdienste van A. Pettegree dat hij als eerste de geschiedenis van de Nederlandse en Franse kerk samen behandelt, evenwel zonder een consequent comparatief element in zijn studie op te nemen8.

Hij noteert de volgende verschillen. In de Franse kerk is volgens hem een sterk Geneefs element aanwezig, vooral aangebracht door Nicholas des Gallars. De kerk ontwikkelde zich hierdoor tot een echte voorvechter van de orthodoxie, en een bevechter van iedereen die als theoloog buiten het tamelijk strakke ideaalbeeld viel van de ideeën uit Genève9. De Nederlandse kerk daarentegen zou andere invloeden hebben ondergaan, die tot een eigen identiteit hebben geleid. In het bijzonder moeten we daarbij denken aan de grote invloed van het anabaptisme in de Nederlanden10. Daarmee geeft Londen in het klein een beeld van het protestantisme in Frankrijk en in de Nederlanden. In de Franse kerken is spoedig sprake van een consensus op het gebied van de leer. In de Nederlanden speelt een eigen, enigszins non-conformistisch en individueel geloven een rol, dat zich moeilijk laat insnoeren in het maatpak van het geloof van Genève.

Pettegree merkt ook het verschil in tempo op van de reformatie tussen Frankrijk en de Waalse provincies enerzijds en die van de Nederlandssprekende provincies. Zijn grotere mate van organisatie geeft aan het Franstalig protestantisme vanaf de eerste synode te Parijs 1559 een voorsprong ten opzichte van het gereformeerd protestantisme in de Nederlanden. Plaatselijke en regionale synodes en bijeenkomsten vangen niet het gemis aan organisatie op, dat zich in


6 L. Firpo: ‘La chiesa italiana di Londra nel cinquecento e i suoi rapporti con Ginevra’ in Ginevra e l’Italia, Florence 1959.
7 A.G. Kinder: Casiodoro de Reina. Spanish Reformer of the Sixteenrh Century. London 1975.
8 Namelijk in het hoofdstuk VI van Foreign Protestant Communities, ‘The Churches Restored’, p. 133-181.
9 ‘During the Elizabethan period the French church developed into an orthodox Calvinist community. lts ministers maintained a stringent doctrinal orthodoxy, epitomized by their pursuit of of the Sparüards Casiodoro and Corro in the 1560s, and by their refusal to accept the distinguished French professor Baro as their minister in 1579’. Pettegree: a.w., p. 164.
10 Pettegree, p. 181, met verwijzing naar werken van Nijenhuis (‘Vanants within Dutch Calvinism in the Sixteenth Century’), L. Knappert en A.Duke (‘The ambivalent Face of Calvinism in the Netherlands 1561-1618’ (in International Calvinism).

|18|

die jaren laat voelen. De synode van Emden van 1571 maakte aan deze voorbereidende fase van de Nederlandstalige gereformeerden pas een einde11.

In de tussentijd toont, volgens Pettegree, de voorsprong van de Franstaligen zich vooral in het grotere aantal geschoolde predikanten, opgeleid in Genève. De Nederlandssprekende gereformeerden moeten hun predikanten voornamelijk vinden in kringen van ex-geestelijken en ambachtslieden. Pas in de loop van de jaren zestig komt een opleiding te Heidelberg tot stand. Daarnaast is het vooral in de profetie in de vluchtelingenkerken in Engeland en Duitsland, dat geschikte mensen hun opleiding tot het predikantschap kregen12. Een Nederlandse universitaire opleiding tot het predikantschap laat nog op zich wachten tot 1574, als de Leidse universiteit opgericht wordt.

 

3.2. Eigen stellingname

De verschillen die Pettegree signaleert zijn van belang, maar wegen mijns inziens niet op tegen de fundamentele verbondenheid van beide kerken, ook na de heroprichting onder Elizabeth I. Beide kerken bleven hun recht van bestaan baseren op het charter van koning Eduard VI, ook al werd het niet formeel door Elizabeth erkend. Beide kerken bleven na de heroprichting werken met als richtlijn de door A Lasco opgezette kerkorde. De procedures voor de verkiezing van ouderlingen en diakenen waren dezelfde, en beide kerken trachtten zoveel mogelijk hun ontwikkeling op elkaar af te stemmen. In deze paragraaf wil ik daarom nagaan in welke opzichten de Franse en de Nederlandse kerk in Londen in de periode 1560-1567 een parallel proces doormaakten. Het is juist de bedoeling om in deze studie de Nederlandse, Franse en Italiaanse vluchtelingenkerken in Londen met elkaar te vergelijken om de stelling te toetsen, dat het nauwe samenwerkingsverband tussen de Nederlandse en de Franse (en — na 1570 — ook de Italiaanse) kerken wel van belang bleef, en niet oploste in los van elkaar opererende kerken. Mijn aanvankelijke veronderstelling is dan ook dat de gescheiden Franse en Nederlandse historiografie de kerken als zelfstandige eenheden heeft afgeschilderd. Mijns inziens bleven de Franse en Nederlandse kerken zichzelf in de kern zien als één kerk, door taalgrenzen slechts op praktische wijze van elkaar gescheiden.

Waar zien we factoren die de eenheid bevorderen tussen de Franse en de Nederlandse kerken in Londen? Deze treffen we aan op verschillende niveaus. In de eerste plaats op het niveau van de kerkelijke organisatie, zoals die vastgelegd was in de kerkorde. In concreto: het verder bouwen op de erfenis van A Lasco. De praktische samenwerking kreeg vooral vorm in de activiteiten van de coetus van Londen. De onderschikking van de beide kerken aan Edmund Grindal, de bisschop van Londen en in die functie superintendent van de vluchtelingenkerken, was een ander samenbindend element. Als de superintendent ingreep, zorgde hij ervoor de vluchtelingenkerken op gelijke voet te behandelen. Dit betekende dat het voor de kerken verstandig


11 Over het convent van Wezel, dat tot nu toe ten onrechte in 1568 werd gedateerd, zie men hoofdstuk 16.
12 Cf. E. Braekman: ‘Theological training of reformed ministers of the Low Countries’.in Academic Relations between the Low Countries and the British Isles 1450-1700, Gent, 1989, p. 65-93.

|19|

was met elkaar op één lijn te zitten, voordat de bisschop van Londen van bovenaf iets oplegde waar geen van de kerken op zat te wachten.

 

3.2.1. De kerkorde

In hoeverre leken de kerken op elkaar bij het verder bouwen op de erfenis van de kerkorde van A Lasco? Welke geldigheid had de ‘Forma ac Ratio’ eigenlijk bij de heroprichting van de kerken in 1559? Zowel de Christlicke Ordinancien van Micron als de Forma ac Ratio van a Lasco waren gedrukt na het uiteenvallen van de vluchtelingenkerk onder Maria Tudor, de eerste in 1554 te Emden, de tweede in 1556 te Frankfurt. De vraag is nu, of de daarin beschreven vormen van de eredienst, gebeden en formulieren na 1559 opnieuw in de kerk van Londen dienst gedaan hebben. Uit de meest direct bron, de kerkeraadsacta van de Nederlandse en Franse kerk in Londen, kunnen we dit niet met zekerheid opmaken. Daarom is het instructief te kijken naar twee geschriften die licht werpen op de bovengestelde vraag naar de continuïteit van de kerk van 1553 en die van na 1559.

Een belangrijke steun bij de beantwoording van deze vraag voor de Nederlandse kerk komt van een in het latijn gesteld document, bewaard in Lambeth Palace, getiteld Ritus ministerii ecclesiastici in ecclesia Belgica Zandwici13 Het dateert uit het begin van het bestaan van de Nederlandse kerk in Sandwich14, en het behandelt in het kort de orde van de zondagse erediensten, de werkwijze bij de catechisaties, de weekdiensten en avondgebeden, de bediening van de sacramenten, de verkiezing van ambtsdragers, de kerkelijke discipline, de gang van zaken bij huwelijken en tenslotte het ziekenbezoek. Omdat dit document van kort na de heroprichting van de Nederlandse kerk in Londen dateert, lijkt het mij aannemelijk, dat dit document niet alleen de gang van zaken te Sandwich, maar ook die van de Nederlandse gemeente te Londen vrij nauwkeurig weergeeft, althans tot 1566, toen de door Godfried van Winghen herziene formulieren verschenen15.

In de aanwijzingen van het genoemde document is telkens sprake van nauwkeurige verwijzing naar het Latijnse werk van A Lasco16, die men in veel opzichten op de voet volgt. Bij de


13 Als bijlage IV in dit boek opgenomen.
14 Het document kan niet van vroeger dateren dan van de zomer van 1561, wanneer voor het eerst sprake is van het indienen van een verzoekschrift voor de oprichting van een vluchtelingenkerk in Sandwich. Daarentegen kan het ook niet van later datum zijn dan 1569, aangezien er nog sprake is van algemeen kiesrecht van ambtsdragers door de leden van de gemeente, een praktijk die in dat jaar in Londen is vervangen door een procedure van coöptatie door de kerkeraad. Het valt ook aan te nemen dat men in Sandwich vanaf 1566 gebruik maakte van de uitgave van Utenhoves psalmen door John Day, waarbij ook de door Van Winghen herziene Christlicke Ordinancien gevoegd waren.
15 NI. die gedrukt zijn achter de Psalmen van Utenhove, in de editie door John Day van 1566, vgl. W.F. Dankbaars inleiding op de Christlicke Ordinancien van Maarten Micron, p. 23-24.
16 Het document verwijst expliciet naar de betreffende pagina’s van de Forma ac Ratio, waarbij in het oog springt dat de paginering een nummer vooruitloopt op die in de uitgave in A Lasco’s Opera II door dr. A. Kuyper.

|20|

zondagse hoofddienst volgt men dit voorbeeld helemaal. Slechts één toevoeging wordt gemaakt: voorafgaande aan de dienst leest een ouderling enige schriftgedeelten aan de gemeente voor. Bij de catechese maakt men, net als onder koning Eduard, gebruik van A Lasco’s Kleine Catechismus. De profetie is geregeld als in de Nederlandse kerk in Londen onder A Lasco. Voor de bediening van de sacramenten volstaat men met een simpele verwijzing naar de beginfolio’s van het formulier in de Forma ac Ratio. De wijze van verkiezing van ambtsdragers volgt ook dit voorbeeld, zij het met de aanpassing dat leden van de kerk niet een week de tijd hebben om hun keuze kenbaar te maken, maar dat de verkiezing geschiedt op dezelfde dag. Met de kerkelijke discipline is het niet anders: men volgt in alle opzichten A Lasco.

Het is enigszins merkwaardig dat de gang van zaken in deze Nederlandse gemeente nog steeds bepaald wordt door het gebruik van de latijnse Forma ac Ratio. Waarom niet verwezen naar de Nederlandse vertaling door Micron? De vindplaats van dit document geeft ons een verklaring: het document bevindt zich in het archief van de aartsbisschop van Canterbury, Lambeth Palace in Londen. Vermoedelijk is het door de zojuist opgerichte gemeente in Sandwich naar de aartsbisschop gestuurd als bewijs van conformering. Daarom was het document in het Latijn gesteld, en daarom werd verwezen naar A Lasco en niet naar de kerkorde van Micron. De boodschap aan de aartsbisschop is als volgt samen te vatten: in Sandwich werd geen nieuwe gemeente gesticht, maar als het ware een dependance van de Nederlandse kerk in Londen ingesteld. De aartsbisschop hoefde niet te vrezen voor een kerk die zich grote afwijkingen veroorloofde van hetgeen in Londen was toegestaan door de Engelse autoriteiten.

Waar A Lasco gevolgd wordt, volstaat het document met een verwijzing. Enkele afwijkingen van de Forma ac Ratio worden uitgebreid toegelicht. Zo komen we interessante détails te weten over de gang van zaken in de gemeente. We lezen over het onderricht aan de jeugd en het dienend personeel. Dit vindt plaats op zondagmorgen om zes uur en lijkt een dienst op zich. De bijeenkomst begint met gebed, en wordt gevolgd door het voorlezen van de tien geboden en het apostolicum, een korte uitleg, vervolgens een preek van ongeveer een halfuur uit Spreuken of een ander boek geschikt om de hoorders vroomheid en goede zeden bij te brengen en zij wordt afgesloten met gebed17.

Door de week houdt men twee ochtenddiensten (‘morgenpredicaties’), namelijk op dinsdag en op donderdag. Op de laatstgenoemde volgt de profetie, gelijk in Londen het geval is. Interessant is verder de vermelding van openbare avondgebeden voor publieke en privé-noden, die misschien wel dagelijks plaatsvinden. De avondgebeden bestaan uit dankgebed, lezing van een bijbelhoofdstuk, een korte (perbrevi!) uitleg en tenslotte het gebed uit de Forma ac Ratio, folio 72 vlgg18.


17 Singulis diebus dominicis ad horam sextam manè eonvenitad templum ecclesiae iuventus, itemque famuli et famulae aliique. Quibus congregatis minister a precatione solenni incipit, cuius exordium est: laudate dominum etc. Postea praelegit decem praecepta et symbolum apostolorum, addita succincta explicatione. Deinde ex proverbiis Solomonis aliove sacrae scripturae libro instituendae iuventuti ad pietatem probosque mores idoneo, concionatur per dimidiam horam vel circiter. Qua finita, in hanc ex praescripto, formam precatur: (...).
18 ‘Singulis item diebus sub vesperam habentur preces publicae, exordio a ministro facto a gratiarum actione, quae incipit: Venite, dominum laudemus etc. Post quam praelegitur a ministro caput ex sacris bibliis, adiecta perbrevi explicatione, qua finita funduntur preces, quarum initium est: Omnipotens unice Deus etc.’

|21|

Een nadere invulling bij het vervullen van het ouderlingenambt is ook vermeldenswaard. Het artikel ‘De Ministrorum Electione’ laat toe dat mensen die het zich om reden van zaken of familieomstandigheden niet kunnen veroorloven het ouderlingenambt te vervullen gehoord worden en eventueel van hun ambt ontslagen19. Deze praktijk is ook uit de Nederlandse kerk van Londen vanaf 1569 bekend. Vooral zakenlieden die regelmatig naar Antwerpen moeten voor hun broodwinning maken van deze uitwijkmogelijkheid gebruik. Ook de schoolmeester Cubus beroept zich op deze clausule, omdat zijn werk hem teveel in beslag neemt.

Hoe staat het nu met de Franse kerk in Londen? Hoe is haar organisatie van eredienst en gemeenteleven? Verschilt dit veel van de Nederlandse kerk? Wat kunnen we dienaangaande te weten komen door vergelijking van dit document over Sandwich met de kerkorde van Des Gallars uit 1561? Deze vergelijking leert dat er een grote mate van overeenstemming bestaat tussen de praktijk van beide kerken. De gang van zaken bij de censura morum van ambtsdragers onderling is hetzelfde gebleven als onder A Lasco. De tijden van de zondagse kerkdiensten zijn in beide gevallen precies gelijk aan de regeling van A Lasco, evenals die van de diensten in de week. De opzet van de catechese in de Franse kerk in Londen lijkt geheel identiek met die van de Nederlandse. De wijze van verkiezingen vindt in beide gevallen in één en dezelfde vergadering plaats, waarbij de Franse kerkorde nog enige détails geeft over de wijze van stemmen. Dat valt des te meer op omdat de nieuwe predikant meer bevoegdheden had gewild voor de zittende kerkeraad.

Toch zijn ook verschillen op te merken. Dat komt in de eerste plaats doordat de kerkorde van Des Gallars de pretentie heeft die van A Lasco te vervangen. Deze pretentie maakt het interessant om te bezien welke nieuwe artikelen Des Gallars ingevoerd heeft. Het valt op dat drie folio’s met in totaal zestien artikelen gewijd worden aan de vereisten waaraan een wettig beroepen predikant in de gemeente dient te voldoen. Naast procedurele vereisten, zoals een wettige beroeping en afdoende attestaties, wordt nadruk gelegd op kwaliteiten van leiderschap en van didactische aard. Ook het huiselijk leven van de predikant dient onbesproken te zijn. Deze voorwaarden zijn absoluut. Als hieraan voldaan is, kan men in geval van twijfel over de geschiktheid van een predikant te rade gaan bij de twee lijsten van zonden die daarna geplaatst zijn. De eerste lijst bevat zonden die men in geen geval kan tolereren van een predikant en die derhalve onmiddellijk leiden tot afzetting, de tweede bevat zonden die gecorrigeerd moeten worden, maar nog niet onmiddellijk leiden tot afzetting. Deze concrete aanwijzingen met betrekking tot de handhaving van de tucht ten opzichte van predikanten is overgenomen uit de Ordonnnances Ecclésiastiques van Genève.

Ook ten aanzien van het ouderlingschap valt een concretisering van de taak van opzicht waar te nemen. In vijf punten wordt de taak van de ouderlingen scherp omschreven. Zij dienen een lijst te maken van de lidmaten van de Franse kerk in hun wijk. Zij moeten de nieuwgekomen Fransen opzoeken en ondervragen over de reden van hun komst. Wanneer het gaat om religievluchtelingen, dan zal de ouderling vragen om een attestatie, en die aan de predikant overhandigen. Als de nieuw-ingekomene niet om reden van religie is gekomen, of er ‘kwade


19 Folio 50 r.-v.: ‘Et quoniam ferè qui ad hoc munus deliguntur, tenuoris sunt fortunae, quam ut ecclesiae simul et familia liceat vacare: auditis eorum rationibus in medium adductio, cogimur eiusmodi subinde ab onere levare. De distinctio ordinibus ministrorum eorumque officiis, idem sentimus [folio 50 verso] et statuimus, quod D.Johannes a Lasco pagina 2 et deinceps’.

|22|

opinies’ op na houdt, zal zijn naam bij de bisschop aangegeven worden. Tenslotte zal men ten aanzien van de Fransen (en Walen) die al voor 1559 in Londen woonden, maar zich niet bij de Franse kerk hebben aangesloten proberen te achterhalen of zij bij de Engelse kerk aangesloten zijn, daarbij erop lettend of de persoon in kwestie de Engelse taal machtig is. Bij gebleken onkerkelijkheid zal wederom de bisschop in kennis gesteld worden.

De laatste twee punten reflecteren de rol die de Engelse overheid aan de vluchtelingenkerken had toegedacht bij het weren van secten. Na deze toewijzing van werkzaamheden volgen nog 13 punten waarin de kerkorde de toepassing van de tucht over de lidmaten bespreekt. Al deze achttien punten worden bij de bevestiging van ouderlingen in de gemeente voorgelezen, waarna de nieuwe ouderling belooft zijn ambt getrouw te vervullen. De kerkorde van Des Gallars, soms omschreven als een poging om de kerk meer conform de gedachten van Genève te organiseren, blijkt in hoofdzaken niet af te wijken van A Lasco’s Forma ac Ratio20.

 

3.2.2. De coetus

Een sterke samenbindende factor van de Franse en Nederlandse kerk onder A Lasco was de coetus. Deze bijeenkomst van predikanten, ouderlingen en diakenen van beide kerken vergaderde eenmaal per maand, ’s maandags na het avondmaal in de Franse kerk. De plaats was afwisselend het kerkgebouw van de Nederlanders en dat van de Fransen. In die bespreking konden in principe alle zaken aan de orde komen die van belang waren voor beide kerken. Functioneerde deze coetus van de vluchtelingenkerken ook na de heroprichting in 1559, en hoe?

De eerste genotuleerde vergadering van de coetus vond plaats op 1 juli 1560 in het huis van de Nederlandse ouderling Louis Thiery21. Sindsdien kwam de coetus elke maand bijeen tot en met februari 1562. Daarnaast zijn er verscheidene extra coetus-vergaderingen geweest, vooral in november 1560 en in maart/april 1561. Eind 1560 vond de excommunicatie van Adriaan van Haemstede plaats. Een groep medestanders van Adriaan van Haemstede overkomt hetzelfde in de paastijd van 1561. Van september 1562 tot en met december van dat jaar is niets over coetus-bijeenkomsten bekend. Over de eerste twee maanden van 1563 zijn geen kerkeraadsacta van de Nederlandse kerk bekend. Vanaf negen maart 1563 is er weer intensief overleg. Deze maand kwamen aan de orde de excommunicatie van Nicholas Wilpin door de Franse kerk, de kwestie van Justus Velsius bij de Nederlanders en tenslotte het a.s. vertrek


20 F. de Schickler, Les églises du refuge en Angleterre I, p. 103-105. Pettegree, a.w., p. 163. Pettegree noemt de geringe wijzigingen significant voor de latere ontwikkeling van de Franse kerk. Zoals wij in hoofdstuk 10 hopen aan te tonen, was de invloed van de Franse gereformeerde kerken in 1569 van doorslaggevende betekenis voor de transformatie van de verkiezingsprocedure, en niet de invloed van Des Gallars.
21 ACTA NL I, p. 4.

|23|

van Nicholas des Gallars als predikant van de Franse kerk22. De vergadering van zes april 1563 was voorzien van een drukke agenda23. In mei heeft men vermoedelijk niet vergaderd. In juni wel, op de achtste24.

Op 13 juni 1563 verscheen Nicholas des Gallars voor ouderlingen en diakenen van de Nederlandse kerk om officieel afscheid te nemen met een toespraak, wederzijdse aanbeveling bij de Heer en handdruk. Bij deze gelegenheid vertaalde de Nederlandse predikant Petrus Delenus de woorden van Des Gallars in het Nederlands25. Na het vertrek van Des Gallars zijn we minder goed geïnformeerd door het ontbreken van kerkeraadsacta van de beide kerken. De laatste aantekening waar sprake is van het functioneren van de coetus, dateert van 6 juli 156326. Wij vermoeden dat de interne problemen in de Nederlandse kerk gezorgd hebben voor de interruptie in de bijeenkomsten van de coetus.

Op 6 november 1564 ordineerde de bisschop van Londen dat de bijeenkomsten van de coetus weer moesten worden gehouden. Deze hadden blijkbaar gedurende enige maanden niet plaatsgevonden27. De ordonnantie van de bisschop heeft vermoedelijk niet veel resultaat gehad.


22 ACTA NL I, p. 475: ‘1. De Nicolao Vulpino tandum excommunicando, declaratis tamen rursum et prioris actionis causis, monitaque denuo ecclesia etc. 2. Fit Justi Velsii mentio et hominis per ipsum ...sati. 3. Agitur de conveniendo domino episcopo Iondinensi circa discessum domini Nicolai Gallasii antequam gallicae indicetur ecclesiae, et designantur utrimque viri.’
23 ‘1. De collectis; 2. De publicando ministerio nostro, quod in aliud differtur tempus; 3. De excommunicatis per episcopum londinensem coercendis. 4. Proponit dominus Gallasius antverpianam Gallorum ecclesiam scripsisse ad ipsum pro ministro, quia Adrianus Soravius dicitur discessurus, ut si quem sciamus illis significemus etc; 5. De ecclesia hispanica, quae cupit usum sacramentorum, quatenus id consultum. Differtur in aliud tempus. Item an consultum ut dominus Cassodorus adsit menstruis caetibus’ ACTA NL I, p. 395.
24 Hier werd een huwelijksbelofte van twee leden van de Nederlandse kerk behandeld, waarbij onregelmatigheden geconstateerd waren. De Fransen drongen aan dat zij spoedig zouden huwen ‘ne graviora sequuntur’. Want de man, een zekere Thomas, was eerst met de vrouw in belofte maar heeft die geschonden door hoererij. Voorts kwam aan de orde de kwestie van het Franse kerkgebouw. Men diende een oplossing te vinden voor een probleem dat hier niet in volle duidelijkheid beschreven is, maar dat vermoedelijk samenhangt met de verplichting van de Nederlandse kerk om de helft van de huur van de Franse kerk te betalen (De tekst luidt: ‘Indicandum nostris ( = NL) solvendam pro templo Gallorum annuam et amplius solutionem’ ACTA NL I, p. 420, op dinsdag 8 juni 1563, ’s middags.)
25 D. Nicolaus Gallasius accedit ad presbyterium, presentibus etiam diaconis, parans discessum, gratias agit fratribus pro prestita sibi suaeque ecclesiae ope, quam nostrae conciunctam esse cupit, suamque semper opem pollicetur. Petrus Delenus idem germanice fratribus refert et domino Gallasio illorum nomine illi vicissim gratias agit, et iunctis dexteris Domino commendatur, et mutua invicem opera promittitur (ACTA NL I, p. 423).
26 Deze vergadering staat, buiten het formele punt dat men elkanders armen slechts na onderling overleg zal aannemen als lid, geheel in het teken van de pest, die inmiddels aangewakkerd is tot de omvang van een epidemie, en die zeer binnenkort zal uitgroeien tot de ergste ziekte-explosie in Londen in deze eeuw. Men spreekt van de wenselijkheid van bezoekers van de pestlijders, omdat dit voor de predikanten een te zware belasting zou zijn. Men vraagt zich af of de pest besmettelijk is. Men bepaalt een vaste vasten- en bededag, en wel eenmaal per maand op een donderdag, zolang de epidemie duurt. Hier moet vermeld worden dat de Franse acta de draad pas weer opnemen in september 1564, zodat we over de veertien tussenliggende maanden geen informatie hebben.
27 Actes I, p. 87.

|24|

Niets is bekend over coetus-bijeenkomsten na 1564. De coetus werkt eerst opnieuw in het najaar van 1569, als de Nederlandse kerk een geschil tussen consistorie en een ouderling ter arbitrage aan de Franse kerk voorlegt28. Een tweede aanwijzing dat de coetus in dat jaar werd hersteld vinden we in een notitie van de Nederlandse kerkeraad in 1580, waar gesproken wordt over een coetus-boek over de jaren 1569-157129.

Wanneer we nu kijken naar het functioneren van het gemeenschappelijk overleg van de kerkeraden in de coetus in de jaren 1560-1566 zien we het volgende beeld: In het begin van deze periode, als de kerken opnieuw gaan functioneren, is de coetus plaats van intensief overleg van de Franse en Nederlandse kerk. Men moet in de nieuwe situatie een modus vivendi vinden, alleen en gezamenlijk. Vooral de relatie met de superintendent, nu de bisschop van Londen, vraagt de aandacht. Deze relatie ontwikkelt zich niet in een open overleg, maar in een crisissituatie, zowel in de Franse als in de Nederlandse kerk. In beide kerken is sprake van grote verdeeldheid, die toegespitst is op het functioneren van predikanten, en op het opnieuw aannemen van lidmaten van de Franse kerk die ten tijde van koningin Maria afgevallen zijn.

Wanneer deze problemen in nauw onderling overleg en in samenwerking met de bisschop, opgelost zijn, komen beide kerken in de loop van 1561 in een relatief stabiele toestand. Er duikt echter een nieuw probleem op: de kleine, onafhankelijke Spaanse kerk in Londen vraagt om erkenning door de beide vreemdelingenkerken en door de bisschop. Het verzoek tot erkenning was gericht tot de Franse kerk, maar werd als een zaak van belang voor de Franse en Nederlandse kerken gezamenlijk gezien. De coetus hield de Spaanse kerk op een afstand. De predikant Cassiodoro de Reina was in hun ogen verdacht. Ook al was de bisschop van Londen zo welwillend hem het preken in het Spaans toe te staan, de vluchtelingenkerken weigerden deze Spaanse kerk als een volwaardige gereformeerde kerk te beschouwen.

De moeizaam verworven stabiliteit na 1561 heeft niet lang mogen duren. Al in 1564 ontstaat de heftige en bekende controverse over het gebruik van doopgetuigen in de Nederlandse kerk30. Tegelijk ontstaan in de gemeente spanningen over het gebruik van geweld bij het bevrijden van geloofsgenoten in de Nederlanden. In deze conflicten komt het steeds vaker voor dat het consistorie van de Nederlandse kerk een geïsoleerd standpunt inneemt en dit aan de gemeente tracht op te leggen. De jaren 1565-1569 zijn getekend door deze conflicten. Dat heeft zijn weerslag gehad op de kerkelijke organisatie. In de tweede helft van de jaren zestig heeft de coetus, voorzover wij weten, niet gefunctioneerd, naar alle waarschijnlijkheid door de problemen in de Nederlandse kerk.

Het waren meestal de predikanten en de ouderlingen, die deelnamen aan de coetus. In maart 1561 is een reglement aan de orde om te laat komen te bestraffen met een geldboete, te betalen aan de diakonieën. Soms krijgen we de indruk dat slechts enkele ouderlingen de


28 ACTA NL II, nr. 4. De zaak ontaardde in een geschil toen de Nederlandse en Franse kerken toen het Franse consistorie de ouderling in het gelijk stelde. De ouderling, Franciscus Marquinas, leverde jarenlang strijd tegen het hem aangedane onrecht. Cf. hoofdstuk 11.
29 ACTA NL II, nr. 2517.
30 Zie over deze kwestie het verslag van Van Schelven in: Nederduitsche vluchtelingenkerken, p. 152-178, en Pettegree: Foreign Protestant Communities, p. 244-249. Pettegree biedt enkele aanvullingen op Van Schelven, wiens resumé van de problemen overigens nog steeds adequaat is.

|25|

vergaderingen bijwoonden. In ieder geval werd bij overleg met de bisschop een deputatie benoemd van enkele ouderlingen uit beide kerken. Op de vergadering van vier mei 1561 zijn slechts twee Franse ouderlingen aanwezig: Jean Hette en Anthoine Cappel. Zou dit erop kunnen wijzen dat men soms volstond met het zenden van enkele gedeputeerden? De diakenen van beide kerken namen in de regel niet deel aan de coetus. Dat heeft vermoedelijk te maken met de gewoonte om pastoraat en diakonie als twee afzonderlijke functies van de kerk te zien. De diakenen verschenen slechts eenmaal per maand in het consistorie van elk van beide kerken, om ‘de rekening te doen’, verantwoording af te leggen van de beheerde en verzamelde gelden.

De zaken die men op de coetus-bijeenkomsten behandelde, waren in principe zaken van gemeenschappelijk belang. Vooral in juli 1560 zijn de coetusbijeenkomsten talrijk. De zojuist uit Genève gearriveerde predikant Nicholas Des Gallars stelt de organisatie van de vluchtelingenkerken aan de orde, zoals de verkiezing van ouderlingen en diakenen, de termijn die zij moeten dienen, een initiatief tot een petitie om staatsburgerschap voor de leden van de Nederlandse en Franse kerken in Londen.

Spoedig verplaatst het accent zich van organisatie naar opzicht, de handhaving van de discipline. In zware tuchtgevallen vindt overleg tussen beide kerken plaats. Vooral als het consistorie afsnijding van de gemeente als maatregel overweegt, consulteert men de zusterkerk. In alle gevallen van excommunicatie zijn de beide kerken het met de procedure eens, en ondersteunen zij de beslissing tot excommunicatie door te zorgen dat zij die in de ene kerk afgesneden zijn niet welkom zijn in de andere kerk. Samen dienen zij petities in bij de bisschop waarin ze vragen deze afgesnedenen ook niet te laten accepteren in Anglicaanse parochies of in de Spaanse of de Italiaanse kerk (vanaf 1565).

Zo kunnen we dit overzicht van de werkzaamheden van de coetus in de periode 1560-1564 afsluiten met de conclusie dat de eenheid van de beide kerken op het niveau van de kerkeraden gestalte kreeg in een maandelijkse bijeenkomst, waarbij de agenda niet zozeer bepaald werd door routinezaken, als wel door de behoefte aan uniformiteit in zaken van organisatie en tucht. De coetus heeft goed gefunctioneerd van 1560-1563, maar na het vertrek van Des Gallars in 1563 is er in veertien maanden waarschijnlijk geen coetus-vergadering geweest. Enige tijd na het aantreden van de nieuwe Franse predikant Jean Cousin is door de bisschop getracht de coetus nieuw leven in te blazen, maar waarschijnlijk door de interne twisten in de Nederlandse kerk heeft het tot 1569 geduurd, voordat de coetus weer bijeenkwam.

 

3.2.3. Lidmaatschap

Hoe verhielden de kerken zich ten opzichte van elkaar op het niveau van lidmaten? Ook hier komt het gegeven terug dat het lidmaatschap van de Nederlandse en Franse kerk inwisselbaar is. Een lid van de ene kerk kan zonder enige moeite lidmaat van de andere kerk worden van het éne op het andere moment, mits men dit op ordelijke wijze kenbaar maakt aan de kerkeraad. Met regelmaat zien wij dat mensen van de éne kerk naar de andere gaan31. Een veel voorkomende


31 Actes I, p. 81. Elders ook vermelding van de echtgenoten van Hans van Hofstadt en Pierre Boullé, twee latere ambtsdragers van de Franse kerk in Londen.

|26|

oorzaak hiervan is dat men (her-)trouwt met iemand van de andere kerk en dan meegaat. Maar ook komt het voor dat in een gezin de man lid is van de Franse kerk, terwijl de vrouw tot de Nederlandse kerk behoort, en vice versa, zonder dat dit tot enige problemen leidt. Een bijkomende reden om van kerk te wisselen is in de periode 1564-1569 gelegen in de aanhoudende ruzies in de Nederlandse kerk, die oorzaak zijn dat lidmaten zich van deze kerk afwenden en zich bij de Franse of Italiaanse kerk voegen32.

 

3.2.4. Conflicten

Tenslotte wijzen wij erop dat niet alleen in de instituten sprake was van een beoogde eenheid. Beide kerken maken in deze periode een vergelijkbare ontwikkeling door. Zij beginnen met twee predikanten, en vallen na de pestepidemie van 1563 terug op één predikant. Beide kerken moeten het ook met die ene predikant stellen tot 1569, hoewel zij een gestage groei doormaken, die zelfs explosief wordt in het voorjaar van 1567. De kerken krijgen ook te maken met hetzelfde soort conflicten over de leiding van de kerk. In de Nederlandse en de Franse gemeente moeten concurrenten voor het predikantschap op hun plaats worden gezet, desnoods door ingrijpen van de bisschop.

Een gezamenlijk probleem van de kerken betreft het ontstaan in 1560 van een kleine Spaanse kerk. De houding van de Nederlandse en Franse kerken ten opzichte van deze is eenduidig en consequent vanaf het begin in 1561 tot het eind in 1563: Zij erkennen de pretentie van de Spaanse kerk als een gelijkwaardige gereformeerde kerk niet. Voor zover zij daarover gaan, zijn zij tegen het toestaan van het gebruik van de sacramenten in die kerk. Zij weigeren ook de Spaanse predikant een plaats in de coetus33.

In de Nederlandse kerk ontstaan in 1560 problemen met de predikant Adriaan van Haemstede34. In 1563 houdt men zich bezig met de theoloog en jurist Justus Velsius. Daarnaast ontstaat een debat over twee kwesties: die rond het verplichten tot het nemen van doopgetuigen en de vraag naar de toelaatbaarheid van geweld35. Dit zijn de in het oog lopende zaken die veel tijd en moeite van het consistorie van de Nederlandse kerk hebben geëist. In de Franse kerk is ook sprake van een aantal conflicten: Er is een slepende controverse tussen de predikanten Nicholas des Gallars en Pierre Alexandre; ook andere leden van aanzien betwisten het primaat van de uit Genève beroepen predikant. Daarnaast zijn er problemen met een aanzienlijke groep


32 Men zie de zaak van ‘Cornil Verplise’ [van der Plaetsen?], lidmaat van de Nederlandse kerk, die zijn kind in de Franse kerk wil laten dopen, in hoofdstuk 6.2. In 1567-1568 sluiten vele nieuwkomers zich liever aan bij de Engelse kerk, of desnoods bij de Italiaanse, dan bij de Nederlandse. Cf. de lijsten in Returns 1, p. 386 vlag.
33 ACTA NL I, p. 395. Cf. ook Kinder, Casidoro de Reina, p. 24.
34 Over het conflict van de kerkeraad met Van Haemstede zie: A.J. Jelsma: Adriaan van Haemstede en zijn martelaarsboek, ’s-Gravenhage 1970.
35 Cf. A.J. Jelsma: ‘The weakness of conscience’ in the reformed movement in the Netherlands: the attitude of the Dutch reformation to the use of violence between 1562 and 1574’ in Studies in Church History 20, (1983), p. 217-229.

|27|

ex-gemeenteleden die ten tijde van Maria Tudor weer aan rooms-katholieke kerkdiensten hadden deelgenomen.

De problemen in de kerken kort na de oprichting zou men kunnen brengen onder de noemer: de crisis van het leiderschap in de opnieuw ingestelde kerken. In de Nederlandse kerk staat daarbij centraal de persoon van Adriaan van Haemstede. Na als predikant in de geheime gemeente van Antwerpen gewerkt te hebben, was deze uitgeweken naar Londen, om op eigen initiatief weer diensten in de Nederlandse taal te houden voor geloofsbannelingen. Hij kwam nu in conflict met de kerkeraad, inmiddels opnieuw gedomineerd door de teruggekeerde predikanten vader en zoon Deleen en de ouderling Jan Utenhove. Het conflict betrof de visie op de dopersen. Moesten zij beschouwd worden als zwakke broeders? Of diende men een open confrontatie met hen aan te gaan, die voor de Nederlandse dopersen in Engeland verbanning of bestraffing ten gevolge zou kunnen hebben. De afloop van het conflict is bekend: De bisschop van Londen excommuniceerde Van Haemstede in november 1560. Enkele maanden later werden ongeveer tien gemeenteleden, die het niet eens waren met de manier waarop Van Haemstede behandeld was, eveneens uit de gemeente gestoten. Het betrof hier mensen van aanzien uit de gemeente36.

De conflicten in de Franse kerk betroffen de voormalige carmeliet Pierre Alexandre, een gerespecteerd theoloog die in de gunst geweest was bij Cranmer en aan het Engelse hof. Hij functioneerde eerst als collega-predikant van Des Gallars, maar moest na een heftige machtsstrijd het veld ruimen. Deze machtsstrijd had zijn oorzaak niet in verschillen in doctrine, maar in karakter en temperament van de beide predikanten. Met het vertrek van Alexander was het probleem opgelost, en het conflict kende geen vervolg in de vorm van langdurige oppositie tegen de kerkeraad37. Een andere bedreiging voor de leiding van de Franse kerk, zij het van minder niveau, is de werkzaamheid van Ebrard Evrail. Kenmerkend voor de wil tot eenheid van beide kerken is het nauwe overleg dat de Franse en Nederlandse kerken voeren bij al deze crises in de coetus.

Ook is opmerkelijk de actieve rol die bisschop Grindal vervult bij het beslechten van problemen in de vluchtelingenkerken. Deze rol is voornamelijk dienstbaar. De bisschop treedt op na consultatie van de beide consistories, en voert in de regel uit wat in gemeenschappelijk overleg besloten is. De bisschop excommuniceert, als de hoogste kerkelijke autoriteit, Adriaan van Haemstede en bekrachtigt de excommunicatie van zijn medestanders. Op dezelfde wijze kiest hij partij voor het consistorie van de Franse kerk en Des Gallars bij het conflict tussen hem en Pierre Alexandre, en bij de problemen rond Evrail.

Het is opvallend dat de beide kerken ongeveer dezelfde problemen kennen. Zowel de kwestie van Haemstede als de kwestie Alexandre duiden op dezelfde behoefte aan duidelijkheid.

In beide kerken neemt de strijd om het leiderschap aanvankelijk zoveel tijd en energie in beslag, dat de gewone werkzaamheden van het consistorie in het gedrang raken. Behalve de tegenwerking van de Engelse autoriteiten ligt hier de belangrijkste oorzaak dat het avondmaal pas geruime tijd na de heroprichting kan worden gevierd, in de Franse kerk in december 1560, in de Nederlandse kerk in maart 1561.


36 Over de status van de medestanders van Van Haemstede, zie Pettegree: Foreign Protestant Communities, p. 170-174.
37 Zie Pettegree: a.w., p. 161-162.

|28|

De ontwikkelingen op het terrein van de kerkorde in beide kerken lopen sterk parallel: erkenning van eikaars geloofsbelijdenissen (cf. de synode van Emden 1571, waar men ook de geloofsbelijdenis van de Franse gereformeerde kerken ondertekent), erkenning van eikaars tuchtmaatregelen als ook geldend voor de eigen kerk. Tenslotte in overleg met de bisschop en aartsbisschop verandering van de verkiezingsprocedures, ondanks heftige tegenstand van de gemeenteleden38.

Naast de parallellen in ontwikkeling vinden we ook verschillen. De Nederlandse kerk en de Franse kerk reageren soms geheel anders. De vraag naar de toelaatbaarheid van geweld, een fundamenteel probleem in de Nederlandse kerk, was in de Franse kerk geen controversiële zaak. De verklaring hiervoor ligt ongetwijfeld in de burgeroorlog, waarin de Franse protestanten zich vanaf 1562 de facto bevonden. Ook de invoering van doopgetuigen, die in beide kerken geschiedde39, stuitte alleen in de Nederlandse kerk op problemen. Andersom ondervond de Franse kerkeraad problemen met lidmaten die in de periode 1553-1558 weer roomskatholiek geworden waren, een probleem dat in de Nederlandse kerk helemaal geen rol speelde.

 

 

Titelpagina van de kerkorde van Nicholas des Gallars, 1561. BL, Ms. Additional 40896.


38 Cf. hoofdstuk 10.
39 Vgl. het artikel ‘De baptismo’ in de kerkorde van Des Gallars. De punten 2, 3 en 4 handelen geheel en al over de instelling van doopgetuigen. Aan hen worden dezelfde eisen gesteld als in de Nederlandse kerk gebruikelijk is.