|7|

A. VLUCHTELINGENKERKEN IN LONDEN: ACHTERGROND EN HISTORIOGRAFIE

 

2. De geschiedenis van de vluchtelingenkerken in Londen

 

2.1. De oprichting van de vluchtelingenkerk in Londen in 1550

Het Engeland van Hendrik VIII was een gastvrij land voor buitenlanders. Duizenden handelaren, koop- en ambachtslieden vonden vooral in de opkomende handelsstad Londen een plaats1. Onder hen waren honderden godsdienst-vluchtelingen uit de Nederlanden te vinden, die hier gekomen waren om te werken en in de beslotenheid van hun huizen godsdienstoefeningen te houden op de wijze van de nieuwgezinden, wat hun in het vaderland bij plakkaat van Karel V verboden was. Vele geloofsvluchtelingen waren uit de Frans-sprekende gebieden van keizer Karel V (en later Philips II) afkomstig.

De officiële oprichting van een Nederlandse gereformeerde kerk te Londen vond plaats in de zomer van 1550. Op 24 juli van dat jaar verleende de Engelse koning Eduard VI de Nederlanders te Londen bij koninklijk charter2 de beschikking over het leegstaande kerkgebouw van de Augustijnen aan Broad Street en het privilege om in de eigen taal en volgens een door henzelf opgestelde liturgie erediensten te vieren. Deze genereuze schenking van vrijheid en gebouw door de koning stond niet op zichzelf. Zij was een onderdeel van een beleid dat gericht was op de hervorming van de Engelse staatskerk naar het model van de hervormers uit Zwitserland en Duitsland. Dit beleid werd onder woorden gebracht en uitgevoerd door de energieke aartsbisschop van Canterbury, Thomas Cranmer. Deze verzekerde zich van de steun van vooraanstaande hervormers van het Continent. Vanuit Straatsburg kwam Martin Bucer in 1548 over naar Engeland om te doceren te Cambridge. Emanuel Tremellio, Petrus Martyr Vermigli en Bernardino Ochino, drie vooraanstaande Italiaanse hervormers en geleerden, kwamen over vanuit Genève. En men dient niet de Engelsen te onderschatten, die verkeerd hadden in kringen van nieuwgezinden op het vasteland en voor deze ideeën in hun vaderland nieuwe belangstelling zagen ontstaan. De Engelse kerkelijke organen hielden zich voortdurend bezig met de revisie van de liturgie en andere hervormende maatregelen, in een spanningsveld van meer gematigde en meer radicale hervormingsgezinden. De vluchtelingenkerk moest een model zijn van wat ook Engelse hervormers voor ogen stond.

Deze kerk werd opgezet met een eigen, hervormde eredienst, en haar organisatie was georiënteerd op de Zwitserse hervorming3. Het is uitzonderlijk, dat hier aan deze vreemdelingen


1 Over de expansie van Londen zie A.L. Beier en R. Finlay: London 1500-1700. The making of the metropolis, London/New York 1986.
2 De volledige tekst van het Charter van Eduard VI kan men vinden in Lindeboom, Austin Friars, bijlage I, p. 193-195.
3 ’The charter in effect anticipated, (...), a radical Protestant community which by its very existence would serve as a constant spur to further reform in the English church itself’. Pettegree: Foreign Protestant Communities, p. 35.

|8|

vrijheid werd toegekend om andere ceremoniën te gebruiken dan in de nationale kerk in gebruik waren, en dat hun werd toegestaan om die kerk te besturen los van de Engelse bisschoppelijke hiërarchie, en vrij van enige bemoeienis van de locale overheden als de Aldermen en de Lord Mayor van Londen4.

De belangstelling voor deze kerk was groot. In de jaren die aan de stichting van de kerk vooraf gingen, hadden vele nieuwgezinden een toevlucht gezocht in Londen vanwege de plakkaten tegen ketterij van Karel V, uit wiens Nederlandse gebieden zij voornamelijk afkomstig waren. Velen van deze Vlamingen, Brabanders, Hollanders en Walen, die al eerder in woonhuizen bijeenkomsten hadden gehouden, sloten zich nu openlijk aan bij deze kerk. Ook onder de reeds langere tijd in Londen residerende Nederlandse kooplieden bestond interesse. Pettegree schat het aantal leden in 1553 al op 3 à 4000, vrouwen en kinderen meegerekend5.

Deze toeloop krijgt meer reliëf, wanneer men bedenkt welke eisen voor toetreding tot de kerk gehanteerd werden: men diende belijdenis van het geloof af leggen op de zaterdag voor het avondmaal, waarbij men ondervraagd werd uit de ’Corte ondersouckinghe des gheloofs’6. De jonge kinderen dienden de ’Kleyne Catechismus’ te kennen, terwijl de oudere kinderen ondervraagd werden op de ’Catechismus oft Kinderleere ..etc.’ Niet alleen de leer werd getoetst, ook dienden de leden van de Nederlandse kerk te Londen zich vrijwillig aan het kerkelijke opzicht, in de taal der tijd ’kerckelijcke discipline’ of ’christelijcke straffe’ geheten, te onderwerpen.

Spoedig bleek de tweetaligheid van de vluchtelingen een dermate groot beletsel te zijn bij het houden van de diensten, dat aparte diensten gehouden moesten worden in het Frans, eerst in Austin Friars, korte tijd later in een eigen kerkgebouw, de St. Antoniuskapel in Threadneedle Street. De diensten in het Nederlands bleven plaatsvinden in de zgn. Jesus Temple, zoals de Augustijnerkerk nu genoemd werd. Het kan niet duidelijk genoeg gezegd worden, dat de ‘Franse’ en de ’Nederlandse kerk’ als één en dezelfde kerk beschouwd werden en dat deze kerk slechts om redenen van taal in tweeën opgezet werd. Ook al gaat het dus om een Nederlandse kerk, omwille van de gebruikte taal spreken we over de Nederlandse, Franse en Italiaanse kerk in Londen. In hoeverre deze kerken ook bestonden uit Nederlanders en Fransen zullen we in de hoofdstukken zes en zeven nader onderzoeken.

Het belang van deze eerste Nederlandse gereformeerde kerk voor het ontstaan en de vestiging van het protestantisme in de Nederlanden springt in het oog. In Londen diende men de kerk


4 Luttikhuis spreekt van de unieke ‘afzijdigheid’ van de Engelse overheid. We denken het scherper te mogen stellen: de vluchtelingengemeente diende, zeker voor een belangrijke groep Engelse hervormers, als model van de Engelse reformatie. Cf. B. Luttikhuis, Een grensgeval. Oorsprong en functie van het territoriale beginsel in het gereformeerde kerkrecht, Gorinchem 1992, p. 50.
5 Lindeboom en Van Schelven zijn voorzichtiger: De eerste schat het aantal leden der ‘Nederlandse’ kerk op een 6 à 800, waarbij niet duidelijk is of hij ook de Franstaligen meerekent. Van Schelven houdt het op circa 500 personen. Lindeboom: Austin Friars, p. 5, met de verwijzing naar De Nederduitsche vluchtelingenkerken etc., p. 69.
6 ’Een corte vndersouckinghe des gheloofs over deghene die haer tot de Duytsche Ghemeynte die te Londen is begheven willen. Vutghestelt doer de Dienaers der selver’, met een inleiding uitgegeven in facsimile door D. Nauta in Twee geschriften uit de begintijd van de Gereformeerde Kerk in Nederland, Amsterdam 1974.

|9|

van de grond af op te bouwen: om te zingen moest men de psalmen vertalen in het Nederlands; om diensten te houden moest men kiezen voor een orde van dienst. Voor het kerkelijk onderwijs aan volwassenen en aan kinderen waren catechismi noodzakelijk. Voor de bediening van het Woord en van de sacramenten en voor de handhaving van de kerkelijke discipline in de gemeente had men behoefte aan begrijpelijke formulieren in de landstaal7.

Als drijvende kracht achter deze organisatie moet in de eerste plaats genoemd worden de Poolse baron Joannes a Lasco8, die op verzoek van Thomas Cranmer in 1548 overgekomen was om te adviseren in kerkelijke aangelegenheden. A Lasco was goed bevriend met de hervormers Heinrich Bullinger en Martin Bucer. Hij had banden met Engeland via de hervormingsgezinde John Hooper, die in 1550 bisschop werd. A Lasco had enige tijd in Emden gewerkt aan de opzet van een nieuwe kerkorde, en had daarbij als superintendent de verantwoordelijkheid over de kerk gedragen. De daarbij opgedane ervaringen waren nu bruikbaar in Engeland, en men benoemde hem in een vergelijkbaar ambt ten behoeve van de vluchtelingenkerk.

A Lasco werd terzijde gestaan door vier predikanten, de Fransen Franciscus Riverius uit Orléans en Richard Vauville alias Gallus en de Vlamingen Maarten Micron en Gualterus (Wouter) Delenus9. Zowel de Franse als de Nederlandse kerk beschikte over vier ouderlingen, een aantal dat korte tijd later vanwege de toename van het ledental verhoogd is tot tien. Verreweg de bekendste onder dezen is Jan Utenhove, de voorname Gentse humanist en psalmberijmer, die bevriend was met Bullinger, en die een invloedrijke positie innam in de gemeente en in contacten met de Engelse kerk en overheid. De ouderlingen waren grotendeels mensen in goede doen, met een behoorlijke opleiding10.

Voor de inrichting van de vluchtelingenkerk richtte A Lasco zich sterk op Straatsburg en Genève, al mag men de invloed van Bullinger vanuit Zürich niet onderschatten11. De hoofdwerken van zijn Londense tijd zijn de Forma ac Ratio, een uitvoerige beschrijving van de in de Nederlandse gemeente gebruikte liturgie, en het Compendium doctrinae christianae. Het eerstgenoemde werk is nog steeds goed leesbaar en interessant, omdat het zich niet beperkt tot voorschriften voor de eredienst, maar ook in détail beschrijft hoe men de eredienst in Londen vierde in de Franse en in de Nederlandse kerk.

De inrichting van de kerk vond plaats langs lijnen die uitgezet waren door vooral de Zwitserse reformatoren Bullinger en Calvijn en door Martin Bucer te Straatsburg. Men regelde de werkzaamheden van de predikanten. Men regelde het onderwijs aan kinderen en ouderen, met


7 De beste beschrijving van de vluchtelingenkerk in de jaren 1550-1553 is te vinden in Pettegree: Foreign Protestant Communities, de hoofdstukken II (The Foundation of the Stranger Churches), III (Early Years) en IV (The Stranger Churches and the Foreign Community).
8 H. Dalton: Johannes a Lasco, Gotha 1881.
9 Voor een bespreking van deze predikanten verwijs ik naar het eerdergenoemde werk van Pettegree, p. 49-53.
10 Zie Pettegree, a.w., p. 56.
11 Vergelijk over de invloed van Zürich: W.F.Dankbaar in zijn inleiding op de uitgave van de Christlicke Ordinancien, p. 17-19, m.n. het citaat van Micron dat de Zürichers ’vaders, leraars en gidsen in de reformatie der kerk’ zijn.

|10|

als doel het toetreden tot de kerkelijke gemeenschap door aflegging van belijdenis van het geloof. Men stelde diakenen aan om de armen behulpzaam te zijn met de opbrengsten van de collecten. En men organiseerde het opzicht over handel en wandel van de leden van de kerk, door huisbezoek, privé-vermaning en ontbieding voor het consistorie, eventueel gevolgd door afkondiging in de kerk en -bij gebleken onboetvaardigheid- afsnijding van de gemeente. Over de praktijk van de tucht wordt gesproken in de hoofdstukken over het beleid van de kerkeraad. In Londen was sprake van een bijzondere situatie met betrekking tot de kerkelijke tucht. De vrijheid die men aan de buitenlanders verleende stond hen toe ook het kerkelijke opzicht te organiseren op de manier die zij zelf uit principe verkozen. In Londen ontbreekt een instantie die zichzelf het recht aanmeet om mee te praten over opzicht en tucht, zoals dat wel het geval is in Duitsland, in de Zwitserse steden, en ook -later- in de steden in de Nederlanden. Dat heeft als consequentie dat de kerkelijke tucht, zoals die in Londen uitgeoefend werd, meer dan elders een zaak van de kerk zelf was.

 

2.2. De ene kerk en de beide kerkeraden

De schenking van de koninklijke privileges is gericht aan de ’Nederduitsers en andere vreemdelingen’. Deze formulering is van bijzondere betekenis voor het verstaan van de kerken in Londen in de zestiende eeuw. Op grond hiervan konden behalve Nederlanders ook geloofsvluchtelingen van andere nationaliteiten een beroep doen op de privileges van het charter. De formulering was afkomstig van de Franse protestant Pierre Alexandre, die hiermee ruimte wilde scheppen voor een Franse kerk naast de Nederduitse, in oktober 1550. Deze formulering bleek ook de gelegenheid te bieden voor het samenkomen van een kleine Italiaanse kerk, kort na 1 november 1550. Ook een tiental jaren later zal het belang van deze frase blijken, als de mogelijkheid om kerkdiensten in het Spaans te organiseren aan de orde komt. In 1565 zal opnieuw een Italiaanse kerk gebruik maken van de koninklijke privileges.

Voor wat betreft het functioneren in het allereerste begin kunnen we constateren dat er sprake is van een Nederduitse en van een Franse kerkeraad, die afzonderlijk en gezamenlijk bijeenkomen. De voornaamste reden van het afzonderlijk vergaderen lijkt de taalbarrière te zijn. De Nederlandse ouderling Jan Utenhove spreekt dan ook niet van twee kerkeraden of kerken, waaraan het kerkgebouw van de Austin Friars gegeven is, maar van twee ‘naties’12. Het lijkt mij dan ook niet juist om met A. Pettegree te stellen dat de twee kerken alleen ‘technisch gesproken’ één zijn. Zoals hij zelf ook stelt: De reformatoren richten zich in hun brieven aan de éne vluchtelingenkerk te Londen. De eenheid is vastgelegd in het samen hebben van (a) de liturgie, (b) de superintendent en (c) de gemeenschappelijke maandelijkse vergadering om het beleid op elkaar af te stellen. Waar zij konden hielden zij rekening met elkaar. In beide kerken bestond de mogelijkheid voor geïnteresseerde en onderlegde gemeenteleden om samen met de predikanten te discussiëren over de gehouden preken, de zogenaamde profetie. Om bijwoning van beide bijeenkomsten mogelijk te maken stelde de kerkeraad de profetie in de


12 Zoals we aan het eind van dit boek zullen zien, kan één kerk heel wei verschillende ‘naties’ herbergen. Men zie de paragrafen over de vluchtelingenkerken van Wezel en Emden.

|11|

Franse kerk op dinsdag, die in de Nederlandse op donderdag. Ook in het tijdstip van de diensten hield men rekening met elkaar. Zelfs de avondmaalsvieringen organiseerde men niet buiten elkaar om: De Franse kerk hield die op de eerste zondag van iedere maand; de Nederlandse op de laatste zondag van de maand, elke twee maanden, en wel in de maanden februari, april, juni, augustus, oktober en december. De organisatie naar taal is een bewijsbaar feit. De opvatting dat zij zichzelf beschouwden als twee afzonderlijke kerken, is niet met bronnen uit de periode 1550-1553 te bewijzen. Voor de kerk in Londen stond de eenheid voorop, in prediking, in het gebruik van de sacramenten en in de toepassing van de kerkelijke tucht. Ter illustratie van het laatste dient het gegeven dat iemand die in de ochtenddienst in de Franse of Nederlandse kerk werd geëxcommuniceerd, in de middagdienst op diezelfde dag in de andere kerk eveneens afgesneden werd13.

 

2.3. Modelkerk in Engeland

De wijze van kerkhervorming was in Engeland nog voorwerp van debat, toen de Nederlandse kerk in Londen zich reeds op een uitgesproken gereformeerde wijze kon profileren. Daarmee werd de vreemdelingenkerk het model voor de hervorming van de Engelse kerk, zoals toonaangevende mensen aan het hof dit wensten.

Bij sommigen wekte de oprichting van de kerk van de vreemdelingen negatieve sentimenten op. De zondagse kerkgang van grote groepen vreemdelingen in het welvarende hart van de stad maakte indruk op de Londense bevolking. De vreemdelingen werden plotseling zichtbaar, en dit gaf aanleiding tot uitingen van vreemdelingenhaat onder de Engelsen. Geruchten deden de ronde over enorme aantallen vreemdelingen.

Ook bij de bisschoppen, en met name bij de bisschop van Londen, ondervonden de bevoorrechte vreemdelingen weerstand14. Waarom kon deze kerk buiten de gewone jurisdictie van de bisschop functioneren? Stelde het bestaan alleen van zo’n kerk met een eigen gereformeerde liturgie niet de toestand van de Engelse kerk al te pregnant aan de orde als ‘nog niet genoeg gereformeerd’? Een tweede punt van conflict was de positie van een verklaarde vriend van de vreemdelingen, John Hooper. Deze was juist op dit tijdstip in een heftig conflict gewikkeld met bisschop Ridley van London over het al dan niet afschaffen van ‘roomse’ ceremoniën.

De vraag in hoeverre deze kerk van de vreemdelingen dan toch gewerkt heeft als een voorbeeld voor de reformatie in Engeland dringt zich als vanzelf op. Maar het is moeilijk die invloed op juiste wijze te schatten. Die moeilijkheid wordt alleen nog maar groter door de omstandigheid dat deze kerk maar driejaar heeft bestaan. Zodra koning Eduard overleden is en zijn zuster Maria de katholieke eredienst heeft hersteld, houdt de vluchtelingen-kerk op te bestaan.

Het is wel zeker dat de positie van de vreemdelingenkerken van het begin af aan enigszins ambivalent is geweest. Aan de ene kant kon het koninklijke privilege nauwelijks royaler uitvallen.


13 A Lasco: Opera II, p. 208.
14 Voor de tegenstand van Nicholas Ridley, bisschop van Londen, zie Pettegree: Foreign Protestant Communities, p. 37-38.

|12|

Aan de andere kant diende men met een zekere bescheidenheid op te treden in het openbaar, zolang de Engelse kerk niet langs dezelfde lijnen hervormd was.

Immers, met het eerste Book of Common Prayer in de Engelse kerk was al een tussenweg ingeslagen tussen Rome en het gereformeerd protestantisme, tot grote teleurstelling van de protestantse leiders in Zwitserland en Duitsland. Dezen weten het ‘half-gereformeerde’ karakter van het eerste BCP aan de invloed van Bucer en Martyr. Zij overschatten echter de invloed van deze buitenlandse reformatoren op Thomas Cranmer, die tussen de elkaar bestrijdende partijen door erin slaagde een eigen koers te ontwikkelen15.

 

2.4. Het beleid tijdens het korte bestaan: 1550-1553

Door verschillende omstandigheden duurde het enige tijd, voordat de eredienst ook werkelijk zo ging functioneren als men beoogde16. Het duurde tot het voorjaar van 1551, voordat men tot het houden van avondmaalsvieringen kon overgaan. En het lijkt aannemelijk, dat het nog enige tijd duurde, voordat de kerkelijke discipline op de wijze werkte, die A Lasco en zijn medepredikanten voor ogen stond. Maar in de loop van 1552, concludeert Pettegree op grond van een teruggevonden boek met gebeden voor de eredienst, zal de kerk liturgisch gesproken in een min of meer stabiele toestand terecht gekomen zijn.

Dat lag heel anders wat betreft de invoering van de kerkelijke discipline. Hier kwam de tegenwerking niet uit de grote groep van het kerkvolk, dat de kerkorde niet kent, maar van onverwachte zijde: de predikanten.

In deze kwesties is de gemeenschappelijke omstandigheid dat het gaat om mensen van goede opleiding, die een vooraanstaande plaats in de gemeenschap bekleden, en die om leerstellige discussies in de problemen geraken. We zullen zien, dat dit gegeven terugkomt na het herstel van de vreemdelingenkerken in 1560.

In deze eerste jaren zorgden de predikanten Wouter Delenus en Michelangelo Florio ieder op een eigen manier voor opschudding. Delenus hield eenmaal per week een college over het Oude Testament ter begeleiding van de profetie, zoals A Lasco dat deed over het Nieuwe Testament. Maar Delenus gebruikte zijn colleges voor het uiten van scherpe kritiek op enkele gebruiken en leerstellingen van de Nederlandse kerk in Londen, tot pijnlijke verrassing van de gemeente en van haar Engelse vrienden. Vooral het gebruik van peetouders en het knielen bij de communie waren mikpunt van zijn kritiek. Daarnaast verkondigde hij de controversiële mening dat de nederdaling ter helle van Christus uit de geloofsbelijdenis geschrapt diende te worden. Vermoedelijk als gevolg van deze openbare stellingname werden de colleges vanaf augustus 1551 geschorst, en Delenus werd door zijn collega-predikanten gekapitteld om zijn onafhankelijke en controversiële


15 Zie Pettegree: a.w., p. 27-28.
16 Voor een nauwkeurige beschrijving van de ontwikkeling van de kerk in 1550-1552 zie Pettegree, a.w., p. 57-58.

|13|

opstelling. De Italiaanse predikant Michelangelo Florio raakte betrokken in een controverse met A Lasco over de kerkelijke tucht17.

Naast deze perikelen met predikanten speelde een tuchtkwestie met een chirurgijn, George van Parris geheten. Hij werd van de gemeente afgesneden en uiteindelijk zelfs door de Engelse overheid geëxecuteerd wegens loochening van de triniteit.

De voorgaande voorvallen doen des te duidelijker uitkomen, dat we over ‘gewone’ zaken van opzicht, vermaning en schuldbelijden in de kerkdienst niet ingelicht zijn. Dit zal deels te verklaren zijn door het feit dat minder belangrijke correcties niet snel in de correspondentie van hervormers zouden zijn opgenomen. Het ligt ook niet in de bedoeling van dit werk om ruime aandacht aan deze periode te schenken. Het blijft echter jammer dat wij over de praktische uitvoering van het toezicht op de levenswandel van gemeenteleden zo slecht zijn ingelicht door het ontbreken van kerkeraadsacta over deze periode van de kerk. Het zou bijzonder verhelderend zijn om juist de kerkordelijke en liturgische geschriften van deze vroege periode te toetsen aan de hand van de zaken die in het consistorie onderwerp van bespreking en besluitvorming waren.

 

2.5. Ondergang en heroprichting

De regering van Maria Tudor (1553-1558) betekende een voorlopig eind van het bestaan van de vluchtelingenkerk van Londen. Alhoewel de buitenlandse protestanten geen directe betrokkenheid hadden bij het complot om Lady Jane Grey op de troon te brengen, werden zij spoedig als een mogelijke vijfde colonne beschouwd na het herstel van het Rooms katholicisme in Engeland. Waren zij niet gevlucht voor hun wettige heersers in Frankrijk en de Spaanse Nederlanden? De Spaanse ambassadeurs hielpen Maria Tudor herinneren aan de aanwezigheid van talloze ‘sectariërs’ in haar land18. Het verblijf in Engeland was voor de gemeenteleden niet langer veilig. Op 17 september 1553 verlieten ongeveer 175 gemeenteleden het land per schip. Onder hen de ouderling Jan Utenhove en de predikanten Joannes a Lasco, Maarten Micron en Richard Vauville. Vele anderen vertrokken op eigen initiatief. Hun werd niets in de weg gelegd bij het verlaten van het land19. De achterblijvers werden minder coulant behandeld. Zij moesten zich aan de nieuwe omstandigheden aanpassen en de mis bijwonen in hun parochiekerken20.

De dood van Maria Tudor, al in 1558, en de troonsbestijging van haar jongere halfzuster Elizabeth in 1559 brachten een nieuwe wending. De rekatholisering van Engeland werd ongedaan gemaakt. Veel Engelse protestanten, die jaren als balling in het buitenland hadden verkeerd,


17 A Lasco: Opera II, p. 675-676. Over deze predikant van de Italiaanse kerk zie hieronder, paragraaf 3.4.
18 Cf. de beschrijving van het begin van Maria Tudors regime in Pettegree, Foreign Protestant Communities, p. 113-114.
19 a.w., p. 115.
20 a.w., p. 124-125.

|14|

keerden terug. Deze ‘Marian exiles’ hadden de afgelopen jaren onderdak gevonden in protestantse centra als Emden, Frankfurt, Genève, Wezel en Straatsburg. Zij hoopten dat Elizabeth zich een voorstandster zou tonen van een reformatie van de Engelse kerk naar het voorbeeld van die steden. Ook geloofsvluchtelingen uit de Nederlanden en Frankrijk keerden terug met dezelfde verwachtingen. Deze verwachtingen werden deels teleurgesteld, deels vervuld. Nog in het jaar van haar troonsbestijging nam Elizabeth stelling op religieus gebied. Via de Act of Uniformity en de Act of Supremacy gaf zij de Engelse kerk haar bijzondere karakter: voornamelijk protestants in leer, gedeeltelijk katholiek in ceremoniën. De belangrijkste raadgevers van de koningin waren Sir William Cecil, Lord Burghley en Robert Dudley, graaf van Leicester. Zij waren de protestanten welgezind, maar voorstanders van een eigen Engelse kerkvorm.

Was er in deze omstandigheden plaats voor een kerk als de Nederlandse kerk van A Lasco in de jaren 1550-1553? Het geeft te denken dat het na de troonsbestijging van Elizabeth bijna twee jaar heeft geduurd voordat van een geregelde organisatie van de vluchtelingenkerken gesproken kan worden21. In het voorjaar van 1560 kunnen de diensten weer in de 'eigen' gebouwen plaatsvinden. De Franse kerk houdt verkiezing van ouderlingen op 7 juli 1560, vlak na de aankomst van de nieuwe predikant, Nicholas des Gallars uit Genève. Het is opvallend dat het zo lang duurt voordat men in de beide kerken het avondmaal viert. In de Franse kerk vindt het eerste avondmaal plaats op 10 november 1560. In de Nederlandse kerk pas op 23 maart 1561. Deze gegevens tonen aan dat de heroprichting van de vluchtelingenkerken niet een eenvoudig herstel is geweest van de situatie van 1550-1553, maar een moeizaam gevecht om erkenning.

Tot het midden van het jaar 1560 was er sprake van een situatie zoals die bestond voor het verlenen van het Charter door koning Eduard. De Nederlands en Frans sprekende religievluchtelingen komen bijeen in particuliere woningen, en vanaf juni 1559 in een geleend gebouw, om te luisteren naar predikanten die daartoe niet een benoeming ontvangen hebben of beroepen zijn, bij de Nederlanders Adriaan van Haemstede en bij de Fransen Pierre Alexandre. De eigen gebouwen zijn niet teruggegeven en tot beroepen van eigen predikanten mogen de kerken nog niet overgaan.

De oude beschermers van de religievluchtelingen als Cranmer en Hooper hadden het leven gelaten onder het bewind van Maria Tudor. In hun plaats kwamen nieuwe vrienden: Engelse protestanten die in de afgelopen jaren in ballingschap hadden verkeerd, o.m. in Straatsburg en Frankfurt en daar min of meer nauwe banden hadden ontwikkeld met de Nederlandse en Franse protestanten. Zij steunden op de achtergrond de petities van de vluchtelingen om erkenning van het Charter en teruggave van de twee kerkgebouwen. Maar evenals in de jaren van Eduard, toen Hooper door zijn radicale opvattingen over priesterkleren ook de vreemdelingen verdacht maakte, is het opnieuw een vriend van de Nederlanders die hun geen goed doet. De koningin heeft aanstoot genomen aan een boek van John Knox waarin hij het regeren door vrouwen veroordeelt. De sympathie en steun die men ontvangt van Calvijn maakte dan ook geen indruk op de koningin, die weinig verschil zag tussen Knox en Calvijn.


21 Zie over de pogingen tot wederoprichting van de kerken Pettegree, a.w., hoofdstuk VI, ‘The Churches Restored’.

|15|

De vluchtelingengemeente verliest in deze tijd de status van voorbeeld-kerk voor de Engelse kerk. Zij wordt nu getolereerd, maar om andere redenen. De vreemdelingenkerken worden door de Engelse overheid gezien als een nuttig middel om dopersen en andere ‘kwade elementen’ onder de vreemdelingen onder controle te houden. Daarnaast speelden de bekwaamheid van vele vreemdelingen in voor Engeland nieuwe sectoren van textielnijverheid en hun netwerk van handelscontacten een rol ten goede. De kerkgebouwen worden in februari of maart 1560 teruggegeven aan de Franse en Nederlandse kerken22. Zij mogen opnieuw hun erediensten vieren volgens eigen inzicht zonder zich te conformeren aan de in Engeland gebruikelijke ritus. Van een positie als corpus corporatum et politicum kan echter geen sprake meer zijn. De kerken worden nu geplaatst onder het toezicht van de bisschop van Londen, die q.q. superintendent wordt van de vreemdelingenkerken te Londen. Ook een ander privilege ging verloren. Waren de leden van de kerk onder Eduard VI vrijgesteld geweest van de gebruikelijke beperkende bepalingen tegenover vreemdelingen, met deze vrijheid is het nu gedaan. Een tijd breekt aan waarin de kerken zich bezorgd moesten maken over de rechten van hun leden in een maatschappij die bepaald werd door de regels van de gilden van Londen, de Livery Companies.

 

 

St. Anthony Chapel, Threadneedle Street. Plaats van samenkomst van de Franse kerk in Londen. Naar een afbeelding uit R. Gwynn: Huguenot Heritage, afbeelding 5a.


22 Vgl. Pettegree: a.w., p. 137, waar sprake is van het verzoek aan de markies van Winchester om de kerken terug te geven aan de bisschop, zodat deze geschikte predikanten kon benoemen om er dienst te doen (!).