|127|

11. De handhaving van de kerkelijke tucht in de Nederlandse kerk

 

11.1. De onder de tucht gestelde personen

Wie vielen onder de kerkelijke tucht? De situatie in Londen leent zich voor een gedetailleerd antwoord op deze vraag, door het gunstige bronnenbestand. In eerste instantie is daarom in een overzicht gebracht wie in de onderzochte periode óf geëxcommuniceerd (afgesneden van de gemeente) zijn geweest, óf voor éénmaal of voor langere tijd van het avondmaal zijn geschorst. Vervolgens zijn — voor zover mogelijk — gegevens over hen opgespoord. Van een redelijk groot aantal van hen konden gegevens worden getraceerd, onder meer over het beroep dat zij uitoefenden, de plaats van herkomst of geboorte en gegevens over hun welstand. Deze lijst van gedisciplineerden in de Nederlandse kerk is achterin dit boek opgenomen als bijlage VI.

 

11.2. Tuchtzaken en sancties

Voor welke overtredingen werden mensen van het avondmaal geschorst in de Nederlandse gemeente? We tellen een totaal van 106 zaken waarvoor iemand uiteindelijk van het avondmaal werd geschorst. Die zijn als volgt over de categorieën overtredingen onder te brengen:

I. Zaken betreffende de leer en autoriteit van het consistorie: 39
a. (verzet tegen consistorie) 10
b. (kerkverzuim) 4
c. (dopen of trouwen in andere kerk) 13
d. (geloofsverzaking) 12
e. (toverij) 0

 

I.a. Verzet tegen consistorie

Tien personen werden wegens verzet tegen de leer of de autoriteit van het consistorie van het avondmaal afgehouden in de Nederlandse kerk. In zes gevallen ging het om personen die nauw waren betrokken bij de verandering in de Nederlandse kerk in 1569. Twee van hen waren ex-ouderling, twee anderen waren sinds november 1569 diaken.

De bezwaren van de Engelse diaken van de Nederlandse kerk, William Fogghe, tegen het consistorie waren in eerste instantie van financiële aard. Hij had tijdens zijn ambtsperiode voor 1569 voor het aanzienlijke bedrag van £20 voorschotten gegeven aan de kerk, en eiste deze terug van het nieuw gekozen consistorie. Fogghe trad in deze zaak naar voren met de Brusselse passementwerker, tevens diaken en proponent in de Nederlandse kerk, Jan Davelu. Het consistorie zag deze claims als een aantasting van het zojuist verworven gezag. Het weigerde de verplichtingen over te nemen van het voormalige consistorie, maar kwam gedeeltelijk aan de eisen van Fogghe en enkele andere ex-ambtsdragers tegemoet. Dit gebeurde na meer dan een jaar van eisen en klagen, waarbij de sfeer telkens vertroebeld werd door de oplaaiende controverse tussen het oude en het nieuwe consistorie. Nu eens ging het over oude schulden, dan weer over de afschaffing van de psalmen van Utenhove, dan weer over de visie van Jan

|128|

Engelram en Godfried van Winghen over het niet toegestaan zijn van geweld door christenen. William Fogghe en Jan Davelu bevonden zich in de regel als enige nieuwgekozen ambtsdragers aan de zijde van de voormalige consistorieleden. Op 27 april 1570 schreven zij een brief aan het consistorie met een protest tegen het niet accepteren van de oude verplichtingen. De zaak werd in het coetus behandeld in april en mei, waarbij Fogghe en Davelu uiteindelijk in het ongelijk werden gesteld. Wel vond een verrekening van het verschuldigde geld plaats op 11 januari 15711.

Een andere voormalige ambtsdrager, Franciscus Marquinas, ouderling van 1561 tot 1569, was in 1569 in conflict gekomen met het consistorie over het al dan niet bestaan van geldige huwelijksbeloften van een jong paar. Het consistorie beweerde van wel, Marquinas, voogd van het meisje, beweerde van niet. Het consistorie dreef zijn zin door, vermaande Marquinas wegens hardnekkig verzet, ging zelfs over tot afzetting als ouderling en schorsing van het avondmaal. Marquinas appelleerde tegen deze uitspraak bij de coetus, op dat moment bestaande uit gedeputeerden van de Franse kerk in Londen. Deze stelde Marquinas, tot verbijstering van het Nederlandse consistorie, op alle punten in het gelijk2. Het Nederlandse consistorie weigerde deze sententie uit te voeren3, hetgeen Marquinas bewoog tot een verbitterde, langdurige oppositie tegen het consistorie, en met name tegen Godfried van Winghen. Hiervoor werd hij gedurende lange tijd geschorst4. De zaak werd zelfs voor de bisschop gebracht. In maart 1572 deed de kanselier van de bisschop van Londen uitspraak in de zaak, maar de inhoud van zijn beslissing werd slechts mondeling aan Marquinas en Van Winghen meegedeeld, en niet in de kerkeraadsacta genotuleerd5. In de jaren 1580 en 1581 kwam de kwestie in een nieuwe stroomversnelling. Marquinas werd opnieuw geschorst wegens lastering van Godfried van Winghen. De zaak werd diverse keren in de coetus behandeld. Uiteindelijk kwamen beiden tot verzoening in september 1581.

De heftigste zaak van rebellie tegen het consistorie betrof die van de ex-ouderling Jan Engelram. Deze had in 1566 een boekje uitgegeven, waarin hij, net als het hele consistorie van de Nederlandse kerk in Londen op dat tijdstip deed, de beeldenstorm scherp veroordeelde. Na de nieuwe verkiezing van 1569, waarbij hij niet werd herkozen, werd hij gaandeweg het brandpunt van de aanhoudende controverse tussen het oude en het nieuwe consistorie. Dit leverde hem een schorsing op, een dreiging met excommunicatie, een procedure voor de coetus van de drie kerken in Londen, en uiteindelijk een veroordeling door de bisschop van Londen. De morele steun van voormalige


1 ACTA NL II, nr. 530.
2 Cf. ELBA III, nr. 132, d.d. 6 september 1569. Zij achtten het alleen niet wijs Marquinas opnieuw tot het consistorie toe te laten, al gaven zij het recht hierop van Franciscus Marquinas toe. De algemene verkiezing van eind 1569 had immers zojuist een einde gemaakt aan een jarenlang conflict in de kerk.
3 Zij schreven een ‘confutatieschrift’ tegen de sententie in, d.d. 10 november 1569, ELBA III, 135.
4 O.a. in het voorjaar van 1572.
5 ACTA NL II, nr. 951, sub 23 maart 1572. De brief hield o.a. in dat Marquinas zijn excuus diende aan te bieden van de beschuldiging aan het adres van Van Winghen dat hij het consistorieboek zou hebben vervalst, en van zijn scheldwoorden aan diens adres. Vermoedelijk riep het geschrift ook op tot matiging van de zijde van Van Winghen en van het consistorie.

|129|

collega-ouderlingen en van Godfried van Winghen baatten hem niet. Op 12 april berustte hij tenslotte in een acte van schuldbelijdenis voor de gemeente, om even later — met goede attestatie — te vertrekken naar de Waalse gemeente in Canterbury. Zo vormen deze vier tuchtgevallen een treffende illustratie van de moeizame wijze waarop het Nederlandse consistorie na 1569 zijn gezag moest veroveren. Het ‘eigen geluid’ van protest tegen revolutionair geweld, dat dominant was geweest sinds de heroprichting van de kerk onder Petrus Delenus en Utenhove en onder Van Winghen, werd tot zwijgen gebracht. Van een kerk, die zich inspande het eigen karakter te combineren met een soepele vorm van aanpassing aan de Engelse situatie (doopgetuigen, monopolie van de overheid op geweld) was zij geëvolueerd tot een kerk die gericht was op de strijdende calvinisten in de Nederlanden, die sinds de gewelddadige gebeurtenissen in 1566 en voorjaar 1567 in Antwerpen kozen voor een radicale lijn.

Niet alleen voormalige ouderlingen en diakenen konden zich maar moeilijk vinden in de autoriteit van het nieuwe consistorie. Ook de twee gemeenteleden Nicolaas (Clays) Bent en Jacob Caert verzetten zich nog jaren. De reparateur Jacob Caert6 had aanvankelijk in 1569 bezwaren geuit contra de predikanten Van Winghen en Wilhelmi, o.a. dat de kerk beter gesloten kon zijn dan open met zulke predikanten; voorts dat Bartholdus twee gemeenteleden in de gevangenis had laten werpen. Het conflict eindigde vlak voor kerst 1569 met wederzijdse excuses. Sancties werden niet genomen. In januari 1573 ontstaan nieuwe problemen met het consistorie. Bij wijze van provocatie houdt hij zijn bonnet op tijdens het zingen van de psalm na de preek, waarop de ouderling Lucas d’Heere naar hem toekomt en die van zijn hoofd grist. Diverse vergaderingen worden aan zijn zaak gewijd, waarbij men hem verwijt dat hij het consistorie heeft gelasterd in dronkenschap, de ouderlingen uitmakend voor kerkrovers, de predikant Godfried van Winghen voor ketter. Hij wordt hiervoor geschorst. Caert onderwerpt zich tenslotte toch aan de eis van het consistorie om in de gemeente schuld te belijden7.

Ook het andere gemeentelid, de Rotterdamse glasmaker Nicolaas Bent, had bezwaren tegen de predikanten. Uit de acta maken wij op dat hij ooit op getuigenis van Bartholdus Wilhelmi in de Engelse gevangenis beland is, waarover hij een wrok koesterde. Tijdens een verblijf in Rotterdam had hij een kind laten dopen door een pastoor, wat hem in Londen kwam te staan op een verdenking van verraad. Na diverse mislukte opdrachten tot onderlinge verzoening lijkt dit uiteindelijk in juli 1572 gebeurd te zijn. Bents afkeer van Godfried van Winghen is daarentegen eerder veroorzaakt door zijn radicale partijkeus voor de Nederlandse opstand. Hij was één van de woordvoerders van de gemeenteleden die in het consistorie kwamen klagen over een preek van Van Winghen waarin de beeldenstorm opnieuw veroordeeld wordt, en hij is bij de aangevers tegen het boekje van Jan Engelram. Godfried van Winghen beschouwde hij als een tyran. Liever hoorde hij naar de ‘muenc (monnik) overzee’ dan naar hem. Met de schorsing van Van Winghen en de veroordeling van Engelram werd aan zijn bezwaren in dit opzicht tegemoet gekomen8.


6 Deze had zich al in 1561 en volgende jaren een moeilijk gemeentelid getoond in eenjaren durende controverse met een ander gemeentelid, Willem Pijckman, cf. ACTA NL I, reg. in voce Caert.
7 ACTA NL II, register in voce Caert, Jacob.
8 ACTA NL II, nr. 790 vlgg.

|130|

Van een geheel andere orde is het verzet tegen het consistorie van een aantal gemeenteleden. Zij verzetten zich tegen pogingen van het consistorie om een conflict uit de wereld te helpen. Elizabeth Niclaes werd door een gerucht met pokken besmet te zijn zo geschaad in haar handel, dat zij zwoer zich te wreken op degenen die dat haar aangedaan hadden, en ‘aen huerl. saet’. Het consistorie vermaande haar tot driemaal toe dat dit niet de juiste weg was, maar bereikte niets. Zij vervreemdde van de gemeente. Negen jaar later, op 25 juni 1584, verklaarde dezelfde Elizabeth dat zij nog steeds niets zag in een gemeente, die haar zo tekort had gedaan.

Een andere vrouw, Dingen Kuemans, zojuist weduwe geworden van François Cordier, lasterde in juni 1579 dat het consistorie goederen of geld achterhield dat haar toekwam. Het consistorie was haar al niet welgezind. Het had haar al eerder vermaand dat zij had geweigerd vanuit Antwerpen over te komen naar haar man in Londen. Om beide zaken, maar vooral om haar weigering zich bij haar man te voegen, wat haar was aangeraden door zowel het Londens als het Antwerpse consistorie, werd zij van het avondmaal geschorst, en haar naam na drie waarschuwingen publiek afgekondigd. Op 17 januari 1580, na een procedure van driekwart jaar, bekende zij haar schuld openlijk in de gemeente door haar jawoord te geven op een door het consistorie opgestelde schuldbelijdenis.

Barbara Michiels, eveneens weduwe, werd in december 1573 van het avondmaal geschorst om haar opmerking ‘dat in de kerk voor armen geen recht was’. Met haar vier kinderen had ze niet genoeg aan de vijf shilling diakonale ondersteuning per maand, en ze had zich buitengewoon geërgerd aan een opmerking van de diaken Pieter Bauters, die haar verweten had dat ze zo in nood zat omdat ze te hoogmoedig was om de steun die de kerk bood te accepteren. Het consistorie ging niet akkoord met die lezing, schorste haar van het avondmaal en gebood haar ‘zich te verzoenen met de diakenen’. Uit de acta valt niet op te maken of dit ook gebeurd is.

Hans Stel, een Antwerpse boekverkoper, is regelmatig in de kerkeraadsacta van de Nederlandse kerk in Londen te vinden. In juni 1570 geeft een Mayken Goris aan dat zij een relatie gehad heeft met zowel Lieven de Wolf als Hans Stel. Allen worden zij vermaand en geschorst. Hans Stel weigert nu maandenlang openbare schuldbelijdenis te doen. Men staat op het punt tot voorstelling van zijn naam over te gaan, als de zaak zich verheldert. Mayken Goris blijkt zwanger van Lieven de Wolf ‘volgens vrouwen die daar verstand van hebben’. Hans Stel is nu vrij om te trouwen met Tanneken Teylers, wat hem toegestaan wordt op voorwaarde dat hij publieke schuldbelijdenis aflegt door naar voren te komen en ‘ja’ te zeggen op een afkondiging van zijn zonde, waarbij zijn naam genoemd wordt. Hij komt echter zo terughoudend naar voren, dat ‘sommigen zich daaraan geërgerd hebben’. De week daarop kondigt het consistorie daarom af, dat Stel zich niet behoorlijk gepresenteerd heeft aan de gemeente, en daarover excuus aangeboden heeft in het consistorie. In maart 1572 wordt zijn naam genoemd bij een groep van 24 Nederlanders, die bij de beurs werken en samen gaan drinken. Onder hen enkele gemeenteleden, tot schade van de reputatie van de Nederlandse kerk. In augustus van dat jaar begint men te klagen dat hij zijn boekenstand openhoudt tijdens de kerkdienst. Verscheidene malen verzoekt men hem dit na te laten. In januari 1573 dreigt het consistorie hem het huisje op te zeggen, wat korte tijd later wordt vervangen door een aanmaning onmiddellijk de huur te voldoen. Op 12 juli 1573 besluit het consistorie ten einde raad ‘een maelslot’ op zijn stal te doen, die pas na het psalmzingen opengemaakt mag worden. Het helpt allemaal niets. Stel ziet het probleem niet, en blijft zijn nering doen onder de kerkdienst. Gedurende de jaren 1574 en 1575 blijft het

|131|

consistorie hem vermanen, tot en met de afkondiging van zijn naam en overtreding. In maart 1575 wordt hij geschorst tot hij boetvaardig zal zijn. Maar in 1578 blijkt de zaak bij het oude te zijn. Elk jaar is er wel wat tussen hem en het consistorie. In de regel klagen het Nederlandse en het Franse consistorie dat hij de winkel open houdt tijdens de dienst, ja tijdens het avondmaal. Eenmaal roept men de hulp van de constable in, eenmaal de hulp van één van beide sheriffs van Londen. Tweemaal vermaant men hem dat hij vier jaar huurachterstand heeft. Vaak probeert men hem te verzoenen met zijn collega Hans Walkneel. Tot en met december 1585 (het einde van de 16e eeuwse acta van de Nederlandse kerk in Londen) valt in de verhouding met het Nederlandse consistorie geen verbetering te zien.

Laatste in deze categorie is Adriaen Luyks, een gemeentelid dat woonde in het gehucht Newington, ten zuiden van Londen. In 1573 werd hij al enige malen in het consistorie vermaand. Hij toonde veel sympathie voor doopsgezinde opvattingen. Helaas breken de kerkeraadsacta in 1575 af op een moment dat die besprekingen in volle gang zijn. In 1578 werd hij daarentegen vermaand en geschorst wegens laster van de diakenen, die ingegrepen hadden in zijn contract met een dienstmeisje, dat aan hem uitbesteed was. Hij beschuldigde hen ‘bloedsuypers, lueghenaers ende bedrieghers’ te zijn, die ten onrechte volhielden dat zij hem hadden betaald. Daarbij komt telkens naar voren dat Adriaen Luyks het maar slecht kan vinden in een gemeente, die zomaar dronkaards toelaat, en niet de eis van wedergeboorte stelt aan haar lidmaten.

 

I.b. Kerkverzuim

Twee echtparen zijn in de Nederlandse kerk op grond van nalatigheid in kerkgang en avondmaal geschorst geweest. Het consistorie verklaart op 31 augustus 1571 aan Roelandt van Zandtvoordt, dat de reden van de schorsing van hem en zijn vrouw is ‘zijn onordentlick leven ende onachtsaemheit totten dienst Gods ende zijnder sacramenten’. Het zal wel geen toeval zijn dat juist een schoolmeester en zijn vrouw voor dit feit geschorst worden. Roeland van Zandtvoort werd later notaris. Hij komt in 1585 nogmaals in de acta voor, ditmaal als slachtoffer van een vechtpartij. Het tweede geval betreft Hans Govaert en zijn vrouw, die in de loop van 1571 beiden worden geschorst wegens verzuim van de kerkdienst. Van de omstandigheden die tot de schorsing leidden weten we niet veel, of het moet zijn dat Govaert nogal eens vermaand is geweest wegens drinken.

Dat wil overigens niet zeggen dat kerkverzuim niet voorkwam. Talloos zijn de verwijten van het consistorie aan gemeenteleden dat ze te weinig ‘de predicaties frequenteren’. Maar dit is altijd een bijkomstigheid in een zaak waarvoor zij ter verantwoording worden geroepen. Kerkverzuim gaat opvallend vaak samen met onordelijk leven, dat in dit overzicht gerubriceerd wordt onder V. Een andere oorzaak van kerkverzuim is vaak dat men zich onrecht voelt aangedaan door het consistorie. Een goed voorbeeld hiervan is Govaert Steenemuelen, die zich medio 1570 in het consistorie moet verantwoorden voor zijn wegblijven uit de diensten en van het avondmaal. Hij antwoordt dat hij teleurgesteld is in de gemeente. Hij heeft ondersteuning van de diakenen nodig, maar die sturen hem van de één naar de ander, zodat hij vindt ‘dat er geen liefde en is in de ghemeinte’. Daarnaast is hij wegens schulden gegijzeld op last van het vooraanstaande gemeentelid Ambrosius Huybrechts. Nog een andere reden om zich te onthouden van kerkdiensten en avondmaal is het zich ergeren aan gemeenteleden die zich onjuist gedragen.

|132|

Een goed voorbeeld hiervan is de boven genoemde Adriaen Luyks, die zich ergerde dat dronkaards in de gemeente toegelaten werden9.

Het mag duidelijk zijn dat de normale sanctie, schorsing van het avondmaal, zijn doel niet trof ten opzichte van hen die vrijwillig van het avondmaal wegbleven. Dat waren er overigens nogal wat. In de periode 1569-1585 zijn 45 mensen met naam en toenaam bekend, die zichzelf van het avondmaal ‘absenteerden’, zodat tegenover iedere twee schorsingen bijna één vrijwillige onthouding staat. Het aantal onthoudingen hing overigens sterk samen met de problemen in de Nederlandse kerk rond de ‘machtswisseling’ in 1569. Tot de zomer van 1571 onthielden tenminste achttien personen zich van het avondmaal, vooral wegens de aanhoudende ruzies en sabotagepogingen van het oude consistorie, en wegens onopgeloste conflicten met predikanten10. Na deze tijd is een dalende lijn te bespeuren. In de twee jaar tot de zomer van 1573 onthouden nog dertien personen zich van het avondmaal, tot eind 1575 nog eens negen, terwijl in de hele periode 1578-1585 slechts zeven personen in het consistorie ter verantwoording worden geroepen wegens vrijwillige onttrekking aan het avondmaal.

 

I.c. Dopen of trouwen in een andere kerk

Deze categorie behelst dertien schorsingen van het avondmaal. In de Nederlandse kerk in Londen was dit één van de structurele problemen waar het consistorie mee te maken had. Een vluchtelingenkerk kon dan wel een strenge code opstellen voor de procedure van trouwen, in de praktijk was zij sterk afhankelijk van medewerking van de kant van de Engelse kerk. Tegen een huwelijk in de Engelse kerk had het Nederlandse consistorie geen bezwaar, mits het huwelijk driemaal in de Nederlandse kerk werd afgekondigd, om gemeenteleden de gelegenheid te geven wettige bezwaren tegen het huwelijk in te dienen. Vooral mensen die wettige bezwaren verwachtten te horen bij publicatie van hun naam in de Nederlandse kerk, namen hun toevlucht tot een huwelijk in de Engelse kerk. De parochiepriester was immers minder op de hoogte van mogelijke belemmeringen, terwijl ook de aanwezigheid van landgenoten minder voor de hand lag. Jacques Grameye werd eind november 1569 vermaand, en later geschorst, wegens zijn huwelijk in de Engelse kerk, terwijl hij niet wettig gescheiden was van zijn vorige vrouw. Ook zijn beoogde vrouw leek niet vrij te zijn. Emanuel Vereycken huwde in het najaar van 1578 eveneens in de Engelse kerk terwijl zijn vrouw nog in leven was11 Hij beriep zich op het feit dat zijn vrouw haar roomskatholieke gezindheid niet wilde opgeven, zodat hij zich met een beroep op I Cor. 7: 15 (‘Maar indien de ongelovige haar verlaat, laat hij haar verlaten. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden.’) vrij pleitte van zijn huwelijk. Het consistorie ging niet akkoord met dit verzoek en drong ernstig aan op verzoening. Op listige wijze wist


9 Misschien doelde hij hier op de later te noemen Govaert Poortman, die op de rand van excommunicatie stond in 1570, maar door diverse petities van Engelse (!) autoriteiten de hand boven het hoofd gehouden werd.
10 Zo treffen we hier een aantal leden van het oude consistorie aan, alsmede gemeenteleden die hierboven (onder categorie I.a.) genoemd zijn in procedures contra het nieuwe consistorie.
11 Zijn vrouw Cecilie, met wie hij in 1575 was getrouwd, bleek al voor het huwelijk een relatie gehad te hebben met een ander. Cf. ELBA III, nr. 565.

|133|

Emanuels broer Jois Vereycke van de rechtbank van de aartsbisschop van Canterbury een licentie voor het nieuwe huwelijk te verkrijgen12. Hierna werd de gemeente van Antwerpen, waarheen Cecilie Vereycke vertrokken was, in de zaak betrokken. Zij meldde zich daar weer aan bij de gereformeerde kerk en wenste zich te verzoenen met de Nederlandse gemeente in Londen. Zij was derhalve minder katholiek dan Emanuel gesuggereerd had! De zaak bleef echter onopgelost, zoals blijkt uit een verzoek om inlichtingen van de kerkeraad van Amsterdam aan de Nederlandse gemeente in Londen uit 1590(!). Het consistorie antwoordt dat het streven van Emanuel Vereycke zich bij de gereformeerde kerk in Amsterdam aan te sluiten van goede ijver getuigt. Desondanks is zijn huwelijk naar de mening van de kerk in Londen verkeerd geweest. Aangezien zijn voormalige vrouw, die hem niet alleen verlaten maar ook beroofd had, inmiddels een ander getrouwd had, kon het consistorie geen verdere actie meer ondernemen en trok zijn handen van hen beiden af. Het spijt de Londense broeders dat de gebroeders Vereycke nu in Amsterdam dergelijke problemen veroorzaken13.

Een minder gecompliceerd en vertakt voorbeeld van trouwen zonder toestemming is de zaak van Margriete Jochems, die in december 1569 in het Nederlandse consistorie verplicht werd tot publieke schuldbelijdenis wegens voorechtelijke sexuele omgang met een Engelse jongeman, die vervolgens met de noorderzon vertrokken was. Op 24 augustus 1570 bleek zij inmiddels ‘buiten wete van de consistorie’ met de jongeman getrouwd te zijn in de Engelse kerk. Een bijzonder geval is dat van de Duitser Hans Visch, afkomstig uit Tolhuis in Kleef, die in 1578 uiteindelijk langdurig van het avondmaal werd geschorst wegens dronkenschap. Ondanks die schorsing honoreerde het consistorie zijn verzoek in de Nederlandse kerk te trouwen. In de loop van 1579 kwam hij terug voor het consistorie met het verzoek zijn pasgeboren kind in de Nederlandse kerk te laten dopen. Het consistorie bleek het beter te achten dat hij het in de Engelse kerk liet dopen, aangezien hij zich niet met de Nederlandse kerk heeft verzoend, en zijn vrouw tot op dat moment zich nog niet als gemeentelid aangemeld heeft, hetgeen ze een jaar geleden wel had beloofd14. Een tragische kant had het huwelijk van Mayken Wortele, wier man in 1573 sneuvelde bij het beleg van Haarlem. Hij had gediend in een compagnie waarvan bijna niemand in leven bleef. In het voorjaar van 1574 wilde zijn vrouw hertrouwen, overtuigd van de dood van haar man. Het consistorie verbood dit totdat zij volkomen zekerheid over de dood van haar man had. Na enige maanden nam Mayken de Wortele het initiatief in eigen hand, en trouwde zonder de verplichte afkondigingen in de Engelse kerk. Het consistorie schorste haar enerzijds van het avondmaal, beijverde zich anderzijds uit te vinden zekerheid te krijgen over het lot van haar man Joos. Op grond van diverse getuigenissen kwam vervolgens vast te staan dat hij gesneuveld was.


12 Naar zeggen van het Nederlandse consistorie door een attest te vervalsen. Beiden stelden zich borg voor £100 dat er geen wettige bezwaren tegen een nieuw huwelijk van Emanuel Vereycke bestonden. Joannes Cubus, in 1579 predikant te Antwerpen, verzuchtte overigens dat het hof van Canterbury toch wel een wat rekkelijke reputatie had. Cf. ELBA III, nr. 623.
13 Cf. ELBA III, nrs. 565, 573, 623, 624, 1186 en 1189.
14 ACTA NL II, nr. 2062 vlgg.

|134|

In totaal vinden we elf schorsingen wegens trouwen zonder toestemming in een andere kerk. Elizabeth Warnicke voorkwam in december 1569 een schorsing door onmiddellijk toe te geven aan de eis van schuldbelijdenis in de kerk.

 

I.d.: Geloofsverzaking

Het Nederlandse consistorie beschouwde de overgang naar de Engelse kerk niet als afval van het ware geloof. Wel hield het consistorie in het oog of dit ordelijk gebeurde, met toestemming zijnerzijds. Anders lag dit op de fronten waar de gereformeerde kerken zich profileerden, op deelname aan roomskatholieke ceremonieën en overgang naar de doopsgezinden. Dopen in de roomskatholieke kerk werd beschouwd als afval van het geloof. Het werd als een overtreding behandeld, waarvoor men altijd publieke schuldbelijdenis diende af te leggen, wat de omstandigheden ook waren. Men zie bijvoorbeeld Anthuenis du Bois en zijn vrouw, die in Antwerpen hun kind in de roomskatholieke kerk hadden laten dopen. Op 16 april 1573 ordonneerde het consistorie dat zij slechts toegelaten konden worden tot de gemeente na publieke schuldbelijdenis15.

Voor dopen ‘in het pausdom’ werden zes personen van het avondmaal geschorst. De eerdergenoemde Rotterdamse glasmaker Clays Bent, de vrouw van Jan van Ghendt, een zekere dr. Severinus uit Dokkum. Voorts een man die zonder aanstelling rondtrok als predikant in de buurt van Hasselt, Guillaume Hekelaers16. Mayken de Grave uit Cassel werd in augustus 1573 toegelaten na schuldbelijdenis van haar afval in Antwerpen. Haar man Jan, een schrijnwerker, werd vermaand wegens het ‘beleiden van een processie’ in zijn geboorteplaats Cassel. Eén man, Joos Bouwens, gaf in 1570 toe ‘in het pausdom gehuwd te sijne’, waarvoor hij ‘in de secrete gemeente te Gent’ al zijn schuld beleden had, hetgeen hij nu ook in Londen bereid was te doen.

Zes personen werden geschorst of geëxcommuniceerd wegens hun interesse in de doopsgezinde leer. Al deze zaken speelden zich af voordat de Engelse overheid in 1575 een cel van doopsgezinden arresteerde, en een drietal van hen executeerde op het Smithfield. Enkele gemeenteleden die neigden tot de doperse denkbeelden konden worden overtuigd met argumenten. De meeste gevallen zijn matig gedocumenteerd. Een aantal van hen werd spoedig geëxcommuniceerd omdat zij volhielden in hun standpunten. Dit gebeurde met de gebroeders Jan en Valentijn van der Voort, Jacob Nuts en Gelein de Coster. Jan Lievens, een perser van hoederanden, oorspronkelijk uit Bielefeld, betreurde in augustus 1574 het feit dat hij zoveel tijd en energie gestoken had in de gereformeerde kerk in Antwerpen en in Londen. Hij had inmiddels meer op met de leer, en vooral de levenswandel van de dopersen. In de daarop volgende maanden trachtte het consistorie zonder succes zijn Ieerbezwaren weg te nemen. Op het punt van levenswandel meende het consistorie ook een gerucht van dronkenschap van Lievens zelf aan te moeten stippen. Het lijken echter niet deze inspanningen te zijn, die Jan Lievens bewogen hebben zich in december 1574 wederom te voegen bij de Nederlandse kerk. Hij stemde toe in een publieke schuldbelijdenis, voorafgaand aan de afkondiging van zijn voorgenomen huwelijk met Catherine Cambier.


15 ACTA NL II, nr. 1288, sub 16 april 1573.
16 ACTA NL II, nrs. 1717, 1769.

|135|

In twee gevallen gaat het om lidmaten die wegens ongeregeld gedrag en drinken al onder de aandacht van het consistorie gekomen zijn, en ook sympathie voor de dopersen hebben. Het is moeilijk te bewijzen, maar de volgorde van de gebeurtenissen in de zaken van Pieter Wellens, harpsnaarmaker uit Antwerpen, en van Christiaen Servaes, een wever, eveneens uit Antwerpen, duidt meer op een afkeer van de bemoeienis met hun privéleven dan op een sterke affiniteit met de veronderstelde zuivere levenswandel van dopersen. Pieter Wellens werd in juli 1571 door de wacht gearresteerd wegens slaan van zijn vrouw, waarbij hij dronken en naakt rondliep achter zijn huis. Op 29 juli legde hij hierover publieke schuldbelijdenis af met zijn jawoord. Op 18 september 1572 werd hij vermaand voor dronkenschap. In oktober werd hij voor hetzelfde gearresteerd door de constable van zijn wijk. Pas op 24 mei van het daaropvolgende jaar wordt zijn naam voor het eerst in verband gebracht met de dopersen: ‘Mr. Jooris ende Cubus zullen tot Pieter Wellens gaen om hem te vermaenen van wederdooperie’. Het rapport van Joris Wybo van 18 juni meldt dat Pieter Wellens ‘vervallen is tot de wederdooperij’, en gezegd heeft: ‘de beenen moet ic breecken, voor ic in hu kereke kom’. Dan gaat het snel. De trappen van de vermaning volgen elkaar in hoog tempo op, totdat Wellens eind juli afgesneden wordt van de gemeente. Pieter Wellens overleed vermoedelijk in 1578, voordat de zaak eventueel in het reine gebracht had kunnen worden17. De kwestie van Christiaen Servaes loopt langs dezelfde lijnen. Op 19 april 1573 wordt het consistorie geïnformeerd dat de afsnijding van Christiaen Servaes aan de kanselier van de bisschop ter goedkeuring zal worden doorgegeven. Weliswaar belooft Servaes zich te verantwoorden in het consistorie, maar die gelegenheid is blijkbaar niet gekomen, of zonder gevolg gebleven.

Twee geschorste lidmaten18 konden worden overtuigd lid te blijven van de Nederlandse gemeente in Londen. In hoeverre hun overtuiging veranderde blijft een punt van discussie. In ieder geval was het in de omstandigheden veel veiliger om toe te geven aan de druk van het Nederlandse consistorie. De argumenten die de Antwerpse speldenmaker Maarten de Visscher en de Middelburgse chirurgijn Mr. Jasper Oudejansen aanvoeren in de consistorievergadering van31 maart 1572 maken echter een authentieke indruk. Zij twijfelen aan de noodzaak kinderen op babyleeftijd te dopen, zonder dat ze ontkennen dat kinderen ‘behoren gedoopt te wezen’.

Willem Huusman, een linnenweversknecht uit Antwerpen, maakte met enkele anderen in de loop van 1572 enkele malen bezwaar tegen de opvatting van Godfried van Winghen dat het nemen van doopgetuigen ‘van eeuwigheid af’ is geweest. Het consistorie, in deze periode buitengewoon waakzaam op dit punt, vermoedt een achterliggende doopsgezinde sympathie. Zij leggen Huusman het vuur aan de schenen, door te schrijven naar Sandwich, waar men meer van hem weet, en door hem te vragen om een duidelijke verwerping van de leer van de wederdoop. Hun wantrouwen werd gevoed door zijn vriendschappelijke omgang met Christiaen Servaes, maar die — zo beweerde Huusman — had alleen te maken met het feit dat ze huisgenoten en medewerkers waren geweest. Toch nam het consistorie de voorzorg twee ouderlingen met


17 Zijn weduwe hertrouwde in februari. Cf. W.J.C. Moens The Marriage, Baptismal etc. Registers, p. 89.
18 Daarbij komen nog twee lidmaten, die zich lieten overtuigen voor het tot een schorsing kwam, namelijk Maarten de Spelmaker en de eerdergenoemde Adriaen Luyks.

|136|

Huusman op bezoek te sturen bij Servaes, en hem aldaar zijn verklaring contra de dopers te doen herhalen19.

 

I.e. Toverij

Het feit dat niemand in de Nederlandse gemeente van het avondmaal geweerd werd wegens toverij verdient vermelding. De zaak die er nog het dichtst bij in de buurt komt betreft een geval van alchemie in 1584. Edward van der Horst, een blinde man, heeft enkele gemeenteleden gouden bergen beloofd:

‘Verschijnen de dyaconen ende geven aen hoe dat Edwart van der Horst blint heeft van eenen Cornelis Ketel ontfangen 14 lb. grooten om te maken een materie silver ofte gaut gelijck.’

Deze chemische onderneming bleek niet succesvol:

‘Ende ’tselve geit daertoe imployerende ende verdaen, so is ’t al gemist ende niet conen ten effecte brengen, sodat de partije den gever des gelts daerover claecht.’

Daarom komt de zaak voor het consistorie in een ander licht te staan. Dit is gewoon fraude! De reactie is navenant:

‘Om der laster onser gemeynte te weren, so wiert goetgevonden Edwart voorschreven op te bieden ende hem te vermaenen dat hij also sonder fundement der lieden geit genomen heeft’20.

 

II. Twisten en vechten: 12
a. (ruzie, twist) 5
b. (gewelddadige twist) 7

Ruzie en laster kwamen veel voor in de gemeente, maar waren op zich zelden reden om de bedrijver/ster daarvan te schorsen van het avondmaal. Vijf schorsingen omwille van ruzie en laster zijn bekend. De ruzie tussen Willem de Kay en de familie Sergeant duurde driejaar, en nam heel wat vergadertijd van het consistorie in beslag. In essentie kwam de zaak neer op het volgende: De Kay beweerde dat een testament vals was, terwijl de vrouw van Jacob Sergeant hetzelfde testament bij de rechtbank onder ede geapprobeerd had. Na een vergeefse poging van het consistorie de zaak door arbitrage op te lossen vielen er harde woorden tussen beide partijen. Het consistorie hoorde nu verscheidene getuigenverklaringen, en concludeerde dat Willem de Kay ongelijk had. Hij bleek volgens getuigenverklaringen zelf bij het opstellen en bij de ondertekening van het testament aanwezig te zijn geweest. Beide partijen verzoenden zich uiteindelijk met elkaar in oktober 1584.

Jacques Boket werd in december 1575 geschorst omdat hij zich in zijn conflict met Anthuenis Jansen niet als een broeder gedroeg. Boket liet de vrouw van zijn tegenpartij arresteren, waarna het consistorie hem onmiddellijk van het avondmaal schorste, met in de notulen de constatering


19 ACTA NL II, nrs. 997, 1008, 1221, 1226.
20 ACTA NL II, nr. 3435.

|137|

dat Boket tot geen vrede te brengen was en het consistorie voor partijdig hield. De lacune in de kerkeraadsacta van 1576-1578 staat ons niet toe deze zaak verder te volgen. Nog korter was de zaak van Abraham Michiels, die in januari 1575 ten onrechte twee mannen beschuldigde van oneerlijke belangstelling in zijn kist. Al heel snel probeerde het consistorie hem van dit idee af te helpen, terwijl de beschuldigden af en toe vroegen of er voortgang was. In maart van dat jaar dwong het consistorie Abraham Michiels zijn excuus aan te bieden aan de mensen die hij beschuldigd had. Willem Maes, een zijdewever uit Ronse, heeft zich voor de zomer van 1578 misdragen t.o.v. de schoonouders van zijn dochter. Niettemin duurde het twee jaar voordat zijn vrouw en hij zo ver waren dat ze het konden opbrengen hiervoor hun excuus aan te bieden aan de ‘geoffendeerde partij’. Tenslotte is er nog een onduidelijk conflict tussen Engel Davelu, vrouw van de Brusselse diaken en proponent Jan, en de Franse reparateur Francois Cordier. Engel Davelu toonde zich weinig genegen haar schuld te bekennen, maar zodra haar man een beroep kreeg in Vlaanderen en haar vroeg over te komen, verklaarde zij zich bereid zich aan het oordeel van het consistorie in deze zaak te onderwerpen. Het valt op dat alle mensen die geschorst werden voor dit soort conflicten duidelijk niet tot de armen van de gemeente behoorden.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor hen die naar grovere middelen grepen: zij die wegens vechten met de blote vuist of met een wapen voor het consistorie werden gedaagd. Op grond van een dergelijk vergrijp werd een aantal hooggeplaatste en goed opgeleide lidmaten van de Nederlandse gemeente deelname aan het avondmaal verboden. Wat te denken van jonkheer Jasper Sul, die enigszins aangeschoten in een herberg op de vuist ging. Het consistorie was terecht van oordeel, dat de drank voor hem een groter probleem was dan het vechten, en schorste hem wegens dronkenschap. Sul zelf was liever voor vechten geschorst geweest. Mr. Cornelis d’Hooghe kon achteraf voor zijn gevecht geen berouw voelen. Als het moest zou hij weer optreden tegen die rabauw, zijn tegenstander. Waarop het consistorie droogjes opmerkte dat ‘Jesu leringhe in het evangelie’ het toch anders voordoet21. Een verder getuigenis van het hoge opleidingsniveau van de vechtersbazen is de procureur Ambrosius Huybrechts, die na ‘ticketacken’ (backgammon?) in de herberg op de vuist ging met een ander gemeentelid, Mr. Gregorius. Een ander was de kunstschilder Rombout van Kersbeke. Het bontst van allen maakte het wel Cornelis van Essen, die de notaris Roeland van Zandtvoort van achteren neersloeg met een bijl. Eén vrouw werd omwille van vechten van het avondmaal geweerd: Claerken, weduwe van Lieven Corbeels. Zij moest in de zomer van 1574 schuld belijden over een veel te harde aanpak van een vrouw die haar geld schuldig was. Tenslotte dient hier genoemd de Gentse chirurgijn Jan Heindricx, in 1568 nog lid van de Italiaanse kerk. Hij ging vroeg in de zomer van 1571 een pint wijn drinken met een Italiaan, die hem vrij spoedig bedreigde. Het gevecht liep zo uit de hand, dat Heindricx en Kersbeke, die er ook bij betrokken was, werden gearresteerd wegens ordeverstoring.

 

III. Huwelijkszaken en zedelijkheid: 31
a.1. (ruzie in huwelijk) 5
a.2. (echtbreuk) 8
b.1. (ontucht buiten huwelijk) 16
b.2. (trouwbeloftebreuk) 2


21 ACTA NL II, nrs. 161, 165.

|138|

De categorie III.a omvat problemen die zich voordoen binnen het huwelijk: echtelijke ruzies en overspel, III.b omvat problemen die ontstaan bij het aangaan van nieuwe relaties, ontucht, meestal voorechtelijke gemeenschap, en het verbreken van trouwbeloften.

Vijf personen, twee mannen en drie vrouwen, werden van het avondmaal geweerd wegens echtelijke ruzies. Pieter Wellens is al aan de orde geweest wegens zijn overgang naar de dopersen, na een tuchtprocedure wegens drinken en huiselijke ruzies. Daarbij was ook zijn vrouw, Mayken Backers, geschorst geweest wegens die onderlinge ruzies. Jan Michilsen en zijn vrouw werden medio 1580 vermaand wegens hun onderlinge ruzie. Beiden werden geschorst, maar de schuld werd vooral bij Jan Michilsen, omineus ‘blacke Jan’ geheten, gelegd. Hij zou een ware huiselijke terreur hebben uitgeoefend. Daarom werd zij gewoon geschorst, maar hij ‘ter preuve gesteld’, d.w.z. met naam afgekondigd in de gemeente met de vraag aan de lidmaten toezicht op zijn wandel te houden. Na ongeveer anderhalf jaar achtte het consistorie dat Jan Michilsen zijn leven voldoende gebeterd had om weer met schuldbekentenis toegelaten te worden. Over Dingen Cordier is al gehandeld onder I.a. Dit verzet tegen het consistorie was een uitvloeisel van het slechte huwelijk. Zij weigerde vanuit Antwerpen zich bij hem in Londen te vervoegen, tot ongenoegen van het consistorie, die weinig goeds van zo’n vrijwillige scheiding verwachtte.

Acht personen werden van het avondmaal gehouden wegens echtbreuk (III.a.2), vijf mannen en drie vrouwen. Bij Jacques Grameye, een knecht uit Antwerpen, vinden we een voor de situatie in Londen ‘klassieke’ echtbreuk. Hij liet zijn vrouw in Antwerpen voor wat ze was en dacht in Londen opnieuw te beginnen met een ander. Op 13 juli 1570 werd hij verplicht zijn schuld voor de gemeente te belijden. Naast zijn bigamie en zijn ongehoorzaamheid aan het consistorie werd de gemeente zo ook gewaar van zijn bedrog van de Engelse ‘pastuer’. Ook de andere drie mannen passen met enig meten in dit patroon. Christoffel Gheerle, een goudsmid, van oorsprong uit Wenen, had het voorzien op zijn dienstmeisje Sandryne de Rijcke. Zeger van Scherburg werd eveneens verdacht van echtbreuk, en tegelijkertijd ging zijn vrouw intiem om met Melchior Pels, een man van besproken gedrag. Zeger van Scherburg vertrok vrij spoedig naar Antwerpen, waar hij moeite deed zich opnieuw bij de gereformeerde kerk aan te sluiten. Joannes Cubus, vroeger predikant in Londen, gaf in augustus 1578 als predikant van Antwerpen een positief attest van zijn gedrag aan de gemeente in Londen. Van Scherburg verzoende zich uiteindelijk met de Nederlandse gemeente in Londen door schuld te bekennen over zijn gedrag22. Ook Lieven van Vive zocht zijn genoegen buiten het huwelijk. Zijn kwestie trok vooral de aandacht door een tegenaanval. Op grond van het gedrag van aartsvaders in het Oude Testament ontwikkelde hij de intrigerende theorie dat zijn gedrag niet als overspel gezien mocht worden. Joris Wybo ging over die stelling serieus met hem in discussie, hetgeen ons een mooi beeld geeft van methoden van argumentering op grond van de bijbel in de Nederlandse reformatie23.


22 Cf. ELBA III, nrs. 565 en 574.
23 ACTA NL II, in het bijzonder de nrs. 1431, 1463. Het beroep op het OudeTestament bracht de predikanten ernstig in verlegenheid. Het is opvallend dat Van Vive twintigjaar later, toen hij met vrouw en minnares in Amsterdam woonde, zich opnieuw in een discussie over dit punt wierp. Het werd een langdurige zaak, waarbij hij uiteindelijk net niet van de gemeente afgesneden werd wegens verhuizing naar Alkmaar. Later, bij een verzoek om hernieuwde toelating tot het avondmaal, bracht hij zijn zaak zelfs voor de classis Zuid-Holland, en voor de Hoge Overheid. Die oordeelde de visie van Van Vive onwettig, aangezien

|139|

Janneken de Cocq kon nog tot haar verontschuldiging aanvoeren, dat haar man, knecht en later soldaat, sedert tien jaar werd vermist. Maar haar schuld stond onloochenbaar vast, aangezien ze een kind had gekregen van een zekere Denis Denisschen. Adriaentge Seneschall bekende in het voorjaar van 1579 dat haar laatste kind uit overspel met een zekere Hans Willems was geboren. Nu moet gezegd dat haar man, Michiel Seneschall, niet de ideale man was. Nog in 1578 aarzelde Adriaentge weer met hem samen te gaan wonen, omdat ze in zijn gedrag geen verbetering zag. Pierine Déniers tenslotte, weduwe van een wever, pleegde overspel met de ouderling en ontvanger van de Nederlandse gemeente in Londen, Adriaan Gyselinck24. Haar schuld werd groter door haar medeweten van het misbruik dat deze man maakte van een kreupel meisje, Christine Jansson. Hoe haar zaak geëindigd is weten we niet wegens het ophouden van de kerkeraadsacta een maand na haar schorsing. JacquemineWicharts, tenslotte, werd geschorst wegens vechten met Francyne Luyks, voornamelijk omdat zij naderhand de ruzie niet wenste bij te leggen. Zij werd ‘ter prueve gesteld’, en ontkwam maar ternauwernood aan excommunicatie25.

 

III.b.1. Ontucht c.q. voorechtelijke sexuele omgang

Op dit terrein ontplooide het consistorie grote activiteit. Zestien personen werden geschorst van het avondmaal op deze gronden, onder wie zeven vrouwen. Bij een vluchtige blik op de lijst blijkt al dat juist in deze categorie veel arme/eenvoudige mensen voorkomen. We willen hier onderscheid maken tussen de mensen die vooruit grepen op hun huwelijk en zij die geen verdere bedoelingen hadden met hun omgang.

Van de eerste categorie is een goed voorbeeld Digne Stel, die bij haar huwelijk nog drie maanden zwangerschap te gaan heeft. Tot deze categorie behoort eveneens de dienstmeid Catharina Ellinck, die in januari 1570 in de blijde overtuiging leefde dat zij met haar vriend trouwen zou zodra deze terug zou keren uit in de Nederlanden. In de tweede categorie vinden we Mayken Goris, die een relatie onderhield met zowel Lieven de Wolf als Hans Stel de boekverkoper. Ook de ouderling Adriaan Gyselinck, nog maar kort weduwnaar, maakte zich schuldig aan ontucht, nog wel met twee vrouwen, de weversweduwe Pierine Déniers en het invalide meisje Christine Janson. Het leverde allen een schorsing van avondmaal op, en kostte Gyselinck zijn ambt van ouderling annex ontvanger van de Nederlandse gemeente in Londen. Een gelukkiger afloop kende de relatie van Margriete Jochems. In december 1569 wordt een schuldbelijdenis voor haar opgesteld waarin te lezen valt hoe haar minnaar, na haar listiglijk te hebben verleid, zijns weegs is gegaan. Een halfjaar later is deze teruggekomen, en ze zijn ‘secretelick’ in de Engelse kerk met elkaar getrouwd. Het consistorie beraadde zich over stappen26. Onder de overige personen komen we eigenlijk geen verrassingen tegen. Het betreft onder meer een


die niet strookte met de meerderheid van de leraren der kerk, de concilies, en niet te vergeten met de landswetten. Cf. H. Roodenburg, Onder Censuur, p. 290-291.
24 Zie hierover onder III.b. 1.
25 ACTA NL II, nrs. 3579, 3584 en 3594.
26 ACTA NL II, nr. 94.

|140|

weduwnaar (Jacques Garet), een jonge zoon en een dienstmeisje, een enkeling bij wie de eenzaamheid in de herberg verdreven wordt (Jan Bones).

 

III.b.2. Verbreken van trouwbeloften

Twee mannen werden op grond van het verbreken van een trouwbelofte van het avondmaal geschorst. Arnoldus de Stuer, een voormalige priester uit de omgeving van Roeselare, hulppredikant en ziekentrooster in 1569, werd in dat jaar weduwnaar. Hij raakte binnen enkele maanden hierna verstrikt in een dubbele huwelijksbelofte, benevens een tuchtprocedure wegens dronkenschap en lichtzinnig psalmen zingen in het pesthuis. Het consistorie stond tot tweemaal toe op het punt hem te excommuniceren. De tweede maal kwam het er niet van omdat De Stuer direct na de gebeurtenissen van april 1572 met een vendel soldaten naar de Nederlanden was getrokken. Nog jaren correspondeerde het Nederlandse consistorie met kerken en classes in Nederland over de niet afgehandelde zaak die hij in Londen had achtergelaten27.

Mattheus Vermuers was in de loop van 1569 weggegaan uit Londen met een meisje dat niet helemaal bij haar verstand was. Al spoedig besloten beiden niet door te gaan tot een huwelijk. Het consistorie was ontevreden over deze zaak, had Vermuers al eerder geschorst en eiste nu schuldbelijdenis van het schandaal de gemeente aangedaan, maar kon niet op tegen de dispensatiebrief van de bisschop van Londen, waarmee Vermuers in januari 1570 aankwam28. Hij beleed zijn schuld ‘voor God en de gemeente’ korte tijd later op een zondag.

 

IV Dronkenschap: 20

Twintig personen werden door het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen geweerd van het avondmaal op grond van dronkenschap. Driemaal trof de suspensie een vrouw, zeventien maal een man. In het algemeen ging het consistorie van de Nederlandse kerk pas over tot maatregelen als de dronkenschap op de een of andere manier aanstoot had gegeven. Zo’n ‘schandaal’ werd vooral dan serieus genomen als daardoor de gemeente in discrediet werd gebracht. Men zie hoe het consistorie reageert op spotternijen over lidmaten die zondag aangaan aan het avondmaal en dinsdag in de kroeg zitten bij de beurs van Londen. Ook beschamend gedrag werd hoog opgenomen. Diverse malen houden de kerkeraadsacta ons op de hoogte in welke mate precies de overtreders beschonken waren geweest. Zij van hun kant putten zich uit in verklaringen: niet tegen drank te kunnen; vreemd genoeg al van een pint op de kop te staan, dat gebeurt anders nooit, en zo meer.

Niet alleen openbare dronkenschap werd bestreden, ook de geregelde drinker/ster werd aangepakt. Wanneer het consistorie iemand met een drankprobleem vermaande, verwachtte het verbetering, op straffe van voortgang in de trappen van de discipline. Dat ondervond de uit Kleef afkomstige Govaert Poortman, al sinds de tijden van Eduard VI lidmaat van de gemeente,


27 Theo van Staalduine: Arnoldus de Stuer, bijvakscriptie kerkgeschiedenis, ThUKampen, 1991.
28 ACTA NL II, nrs. 109, 132, 151.

|141|

maar één met een drankprobleem, zoals zonder enige moeite uit de continue vermeldingen in de acta blijkt. Het curieuze in zijn geval is de sterke morele ondersteuning die hij krijgt van Engelse autoriteiten, op het moment dat het Nederlandse consistorie ernstig nadenkt over zijn excommunicatie. In de vroege jaren ’70 intervenieert zelfs een Alderman voor hem bij het consistorie. Maar ook Engelbert Kempe, in de jaren ’80 ouderling in de Nederlandse kerk en uit dezelfde streek afkomstig, neemt het bijna altijd voor hem op.

In deze zaken vinden we ook een voorbeeld van de stricte respectering van excommunicaties in verschillende Nederlandse kerken in Engeland. Francois Goris was voor 1572 door de Nederlandse gemeente in Sandwich geëxcommuniceerd wegens dronkenschap en laster. Hierdoor kon hij in Londen niet als lid van de gemeente aangenomen worden. Blijkbaar was hij ernstig ziek en wenste hij met de gemeente verzoend te worden. Het consistorie schreef een brief aan Sandwich of hij niet op conditie van schuldbelijdenis mocht worden aangenomen in deze bijzondere situatie. Sandwich ging akkoord met dit verzoek29.

 

V. Ongedisciplineerd leven: 6

Slechts zes personen werden in de Nederlandse kerk van het avondmaal geweerd wegens ‘ongedisciplineerd leven’. Het is moeilijk hiervan een nauwkeurige definitie te geven, maar het consistorie doelde in de regel op gokken, overmatig taveernebezoek, het bijwonen van publieke vermaken, verwaarlozing van het werk. Vaak ging het om een heel gedragspatroon, dat verandering behoefde. De familie Claesson is hiervan een goed voorbeeld. Christiaan, een arme jutewever uit Nipkerke, was al voor december 1569 geschorst door het Nederlandse consistorie, vermoedelijk voor een ongeregeld leven. In december 1569 werd hij opnieuw tot het avondmaal toegelaten. In maart van het volgende jaar huwde hij de weduwe Jaantken Micron, die al in juli van dat jaar overleed. Enkele jaren later trouwde hij met een zekere Geertken. Het werd geen gelukkig huwelijk. In 1581 werd zij door het consistorie vermaand voor een al te familiaire omgang met een molenaar, die al zeven à acht jaar duurde, d.w.z. zolang als haar huwelijk met Christaan Claesson duurde. In die periode vergat Christiaan zijn verdriet telkens vaker in de taverne bij drank en dobbelspel. In augustus 1579 wordt hij vermaand en geschorst wegens drinken, vloeken, gokken en vechten met een Engelsman, welk gedrag het consistorie samenvat met de term ‘roeckeloos leven’. Twee jaar later wordt hij opnieuw geschorst — zonder dat tussentijds iets bekend is over toelating — wegens openbare dronkenschap, ‘tot erghernisse van vele Engelschen’. In de hoop de oorzaak weg te nemen, vermaant en schorst het consistorie zijn vrouw Geertken voor haar verdachte omgang met een molenaar. In oktober 1582, na anderhalf jaar schorsing, wordt een eerste verzoek tot toelating tot het avondmaal geweigerd. In februari 1583 wordt zij wel toegelaten. Een jaar later echter wordt zij weer voor het consistorie gedaagd in verband met een vechtpartij met de vrouw van Gabriel de Bart, die jaloers is op Geertkens recente omgang met haar man30. Christiaan heeft inmiddels pogingen gedaan om zijn gedrag te verbeteren, maar hij wordt in september 1583 op handen en voeten


29 Alleen het antwoord van de gemeente van Sandwich op dit verzoek is bekend. ELBA III, nr. 223, d.d. 1 februari 1573.
30 ACTA NL II, nr. 3253.

|142|

kruipend aangetroffen op London Bridge door enkele gemeenteleden. Zo komen zij jaar uit, jaar in, onder de aandacht van het consistorie, zonder dat enige verbetering te constateren valt. Zij blijven geschorst van het avondmaal gedurende lange tijd. Het consistorie heeft echter in al die jaren niet willen overgaan tot excommunicatie. Telkens weer bleken zij bereid hun best te doen hun gedrag te verbeteren31.

De Gentse jutewever Rombout Janson was geschorst wegens roekeloos leven op een niet nader aangeduid tijdstip voor 158032. Die schorsing was nog steeds van kracht toen hij zich in dat jaar bij de Nederlandse gemeente in Londen meldde. Het consistorie weigerde hem toe te laten, en dreigde hem met excommunicatie wegens het zwanger maken van een meisje in Antwerpen. Janson bekende schuld, maar weigerde publieke schuldbelijdenis af te leggen in Londen, onder het voorwendsel dat hij dit in Antwerpen moest doen, waar de ‘ontstichting’ was aangericht. Het consistorie accepteerde dit met tegenzin, en droeg zorg dat de hele kwestie in zijn attestatie geschreven stond. De zorg voor een verdere behandeling in Antwerpen werd vervolgens overgedragen aan enkele Antwerpse gemeenteleden, die voorheen lid van het Nederlandse consistorie in Londen geweest waren, Joris de Dobbelaer en Joannes Radermacher.

Een a-typisch geval voor Londen is het gerucht dat op de bruiloft van Digne, de dochter van Hans Stel de boekverkoper, is gedanst. Dit gerucht blijkt niet op waarheid te berusten.

 

VI. Zaken m.b.t. het werk der lidmaten: 11

Een geval van kindermishandeling brengt in 1575 schorsing van het avondmaal teweeg voor de schoolmeester Adriaan Heindricx en zijn vrouw. Het meisje was door haar vader bij contract aan hen uitbesteed, maar zij werd zo slecht behandeld dat de ouders haar wilden terugtrekken uit haar dienstje. De aangeklaagden verzetten zich tegen het recht van het consistorie zich in deze zaak te mengen. De ouders van het meisje werden in deze zaak gesteund door het consistorie. Dit geval is één van de zeven ernstige zaken van kindermishandeling die bij het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen in de periode 1569-1585 aangebracht worden. Het consistorie toont in alle gevallen een gewillig oor aan de klagers, maar past hoor en wederhoor toe. Voor de oplossing van de meeste gevallen gaat het tot arbitrage over. In de regel blijkt dan dat het inderdaad om ernstige mishandeling gaat, en worden klagende ouders en buren in het gelijk gesteld.

In de zakelijke conflicten treffen we welgestelde gemeenteleden aan. Het minst geldt dit nog voor Anna Cuene en Jan Pauwels. Zij beiden worden geschorst van het avondmaal wegens het laten arresteren van een geloofsgenoot, zonder alle mogelijkheden tot een vriendschappelijke, ‘broederlijcke’ oplossing te hebben geprobeerd. De rijke baaikooplieden zien zichzelf geconfronteerd met een aanklacht van fraude in de levering van een partij baaien. Hoofdschuldige is Jacob Godschalck, die hiervoor publieke schuldbelijdenis moet doen, maar ook zijn vader Jan is betrokken geweest, en moet voor eenmaal van het avondmaal wegblijven.


31 Nog in 1585 wordt Christiaan Claesson diverse malen vermeld in de acta, steeds wegens hetzelfde probleem, ‘roeckeloos leven’. Van toelating tot het avondmaal is in deze periode geen sprake.
32 Er is blijkens de acta wederom vooral sprake van een slecht huwelijk.

|143|

Bij Lowys Thiery, de vermogende bonthandelaar en voormalige ouderling, gaat het om één conflict met het Nederlandse consistorie wegens zijn steun aan de druk van Utenhoves psalmen, en een ander met Passchier Vermote, dat aangewakkerd werd door wederzijdse antipathie. Het meest vreemde geval in deze categorie is de zaak van Pieter de Bert, ouderling van de Nederlandse kerk in Londen en ziekentrooster. Een weduwe, Janneken Crops, wendde zich tot hem met de vraag wat ze moest doen met de buit die haar zoons (als bosgeuzen?) in Vlaanderen behaald hadden. Als een goed ouderling overtuigde De Bert de weduwe ervan dat deze rooftochten van haar zoons niet deugden. Maar vervolgens maakte hij de misstap door het geldbedrag van £25 onder zich te nemen, met de belofte het terug te geven aan de wettige eigenaars, en het ondertussen voor zijn eigen zaken te gebruiken. Dit bezorgde het consistorie van de Nederlandse kerk een slechte naam. Nog jarenlang spreken sommigen in de gemeente over het consistorie als ‘dieven en roovers’. De Bert legt voor dit falen publieke schuldbelijdenis af. Hij werd voor eenmaal van het avondmaal geweerd33.

 

11.3. Slotbeschouwing en conclusies

In totaal zijn in de Nederlandse kerk in Londen in de periode 1569-1585 vierennegentig mensen van het avondmaal geschorst geweest. Twaalf personen zijn tussen 1568 en 1585 geëxcommuniceerd. In de regel werden al deze personen naar aanleiding van één bepaalde overtreding voor het consistorie gedaagd. Maar het is onnauwkeurig om aan te nemen dat de schorsing van het avondmaal ook opgelegd werd op grond van die overtreding. In elke fase van een tuchtproces kon de procedure volledig beëindigd worden doordat de zondaar of zondares ‘blijk gaf van tekenen van een oprecht berouw’, en zich bereid toonde zijn of haar schuld te belijden in overeenstemming met de richtlijnen van het consistorie. Met andere woorden, vóórdat het consistorie iemand van het avondmaal schorste, moest er sprake zijn van hardnekkigheid bij de zondaar of zondares. Deze hardnekkigheid, en niet de overtreding op zich, moet men in bijna alle gevallen als de feitelijke reden van schorsing beschouwen34. Daarbij komt een andere complicerende factor. Niet weinigen onttrokken zich aan een tuchtmaatregel van het consistorie door gewoonweg te vertrekken. Het consistorie kon in dat geval alleen iets doen wanneer de desbetreffende persoon zich elders tot de gereformeerde kerk wendde om aangenomen te worden als lid. In dat geval vroeg het plaatselijke consistorie naar een attest. Wanneer bekend was dat zo iemand in Londen was geweest werd uiteraard geïnformeerd of hij of zij daar lid van een vluchtelingenkerk was geweest. Zo vinden we in de literatuur verscheidene voorbeelden van tuchtzaken die in Londen niet afgehandeld werden, maar een vervolg kregen in gereformeerde kerken in Nederland35.


33 ACTA NL II, nr. 689.
34 Technisch beschouwd zouden we dus bijna alle overtredingen in moeten delen onder categorie I.a., verzet tegen de leer en autoriteit van het consistorie.
35 Onder vele andere gevallen verwijzen we hier naar de tuchtzaken van Zeger van Scherburch, Emanuel Vereycke (beide met een vervolg in Antwerpen) en Lieven van Vive (Amsterdam).

|144|

Welke conclusie kunnen we trekken over de personen die in Londen van het avondmaal werden afgehouden? Iets meer dan zeventig procent van de 113 personen die van het avondmaal werden afgehouden in de Nederlandse kerk in Londen betrof mannen (71,7%). Bijna drie op de tien (28,3%) waren vrouwen.

De herkomst van de gesuspendeerden laat zien dat de overgrote meerderheid uit de Zuidelijke Nederlanden komt. Antwerpen is verreweg de meest voorkomende plaats van herkomst (tenminste 28 personen). Ook Brugge komt met tenminste zeven personen sterk naar voren. Het aandeel van de mensen uit de Duitse gebieden is opvallend aanwezig, maar niet disproportioneel. De Noordelijke Nederlanden zijn weinig vertegenwoordigd. Het algemene beeld dat hier naar voren komt vertoont een opmerkelijke overeenkomst met de herkomst van de ambtsdragers van de Nederlandse kerk in Londen (zie paragraaf 6.1). Ook de lidmaten met een bijzondere herkomst, zoals de Engelse en Italiaanse gemeenteleden, zijn in dit overzicht van ‘gedisciplineerde’ lidmaten vertegenwoordigd. Al met al mag men spreken van een representatieve weergave wat herkomst betreft.

De meerderheid van de geschorste gemeenteleden bestond uit minvermogende lidmaten, maar de verhouding arm-rijk geeft zeker niet aanleiding te denken aan een tuchtuitoefening waarbij de armen vooral zouden worden getroffen terwijl de rijken vrijuit gingen. Vermogende kooplieden als vader Jan en zoon Jacob Godschalck werden van het avondmaal geweerd wegens een fraudezaak, gelijk tenminste negen anderen die werden getaxeerd tussen de 10 en 60 pond sterling. Tekenend voor het streven naar onpartijdigheid van het consistorie is de zaak van de vermogende Antwerpse koopman Jacques Garet, die in het voorjaar van 1583 een Engels meisje had zwanger gemaakt, terwijl hij op het punt van trouwen stond met een ander. Hij werd hiervoor door de ‘Meester van Bridewell’36 veroordeeld tot een boete van £10 ineens, een nader te bepalen bedrag voor het meisje bij haar huwelijk, en een garantie voor het onderhoud van het kind. Het consistorie van de Nederlandse kerk veroordeelde hem voor hetzelfde feit tot publieke schuldbelijdenis in de kerk. Meer dan een jaar lang verzette Jacques Garet zich hiertegen, ofschoon hij in het consistorie zijn schuld wilde belijden. Hij werd in die periode tenminste viermaal ontboden voor het consistorie, maar weigerde te verschijnen. In december 1584 ging het consistorie over tot de laatste sanctie, afsnijding van de gemeente. Een verzoek tot matiging van de straf door zijn vader Jan, noch een woedende aanval van zijn zuster Lynken, noch het verzoek van de Engelse City-functionaris ‘milord Cobham’ kon het consistorie tot andere gedachten brengen37.

Evenzeer komt uit het overzicht naar voren dat zowel de gewone knecht als het rijke en hoog opgeleide gemeentelid gelijk werd behandeld. Zo treffen we onder de gesuspendeerden de vermogende procureur Ambrosius Huybrechts, de Zeeuwse chirurgijn (Jan Oudejansen), de schoolmeester Franciscus Marquinas en het schoolmeestersechtpaar Heindricxs, de boekdrukker Hans Stel, de Mechelse arts (physician) Jan Heindricx aan.

Van 71 personen is iets bekend over hun geschatte vermogen of inkomen, in de regel naar aanleiding van de directe kroonbelastingen, de zgn. Lay Subsidies, of op basis van hun vrijwillige


36 Naast een gevangenis een opvanghuis voor ongehuwde moeders.
37 ‘Besloten dat wij hem niet meer en conen verschoonen dan andre’, ACTA NL II, nr. 3461, op 17 december 1584.

|145|

bijdrage per maand aan de kerk. Vijftien onder hen (21 %) behoorden tot de gemeenteleden met een hoger inkomen (geschat op £10 of meer). Zestien personen (23%) konden bogen op een redelijk bestaan (getaxeerd op een bedrag tussen £1 en £10), terwijl 40 van de 71 personen (56%) als arm kunnen gelden. Uit het overzicht blijkt dat de mensen die werden gesuspendeerd door het consistorie representatief waren voor de hele gemeente. Eerder werden de rijken geschorst van het avondmaal dan datje kunt spreken van een oververtegenwoordiging van de arme lidmaten van de gemeente38. De hoge welstand valt vooral op van de mensen die voor vechten werden geschorst. Onder de drinkers en ontuchtplegers komen we daarentegen disproportioneel veel eenvoudige gemeenteleden tegen.

Acht (ex-)ouderlingen of diakenen werden eens of vaker geweerd van het avondmaal, terwijl ook de vrouw van een diaken eenmaal onder deze maatregel viel. Aan deze groep ambtsdragers dient nog in feite toegevoegd te worden de Antwerpse koopman Anthonius Waleyns die, tot diaken gekozen in april 1574, drie maanden later naar Rotterdam overstak zonder zijn zakelijke verplichtingen te voldoen. Hij zou zeker van het avondmaal geschorst zijn geweest als hij in Londen was gebleven. Arnoldus de Stuer, predikant en ziekentrooster van de Nederlandse kerk in 1569, werd in 1571 geschorst van het avondmaal, en vervolgens bijna geëxcommuniceerd wegens dronkenschap en los gedrag met vrouwen. De langstdienstdoende predikant van de kerk, Godfried van Winghen, werd in 1570 gedurende enige tijd van zijn functie ontheven wegens het in een preek oprakelen van de conflicten die de gemeente voor 1569 zo ernstig hadden verdeeld. Op grond van het voorgaande kan men moeilijk beweren dat het consistorie van de Nederlandse kerk in Londen onderscheid maakte in de behandeling van ambtsdragers en van ‘gewone’ gemeenteleden.

Tenslotte bezien wij hoe het consistorie de uiterste sanctie toepaste: excommunicatie.

 

Lijst van geëxcommuniceerden in de Nederlandse Kerk in Londen, 1568-1585 39

 

BEROEP

HERKOMST

REDEN VAN EXCOMMUNICATIE

Goossemius, Gerard

-

-

doop in Engelse kerk;

Buen, Mattheus

zijdewever

Haarlem

doop in Engelse kerk;

Wauters, Clement

smid

-

dronkenschap/rebellie;

Servaes, Christiaen

wever

-

doopsgezind

Wellens, Pieter

harpsnaarmaker

< Antwerpen

doopsgezind + drinken

Huuden, Pieter van

borduurder

< Antwerpen

ontucht/rebellie

Gheerle, Christoffel

goudsmid

< Wenen

overspel

Voort, Valentijn van der

-

-

doopsgezind

Voort, Jan van der

-

-

doopsgezind

Nutz, Jacob

leerreider

* Keulen

doopsgezind

Vereycke, Emanuel

-

< Kortrijk

onwettig huwen in Eng. kerk |146|

Albron, Catharina

weduwe

< Brabant

(door aartsbisschop Canterbury)

Vermote, Passchier

textielwinkelier

-

fraude?

Garet, Jacques

koopman

< Antwerpen

ontucht

 


38 Deze constatering wordt echter enigszins gecompenseerd door het gegeven dat de mensen over wie geen gegevens zijn gevonden over het algemeen behoorden tot het arme deel van de gemeente. Er is al gewezen op het ontbreken van belastinggegevens uit de wijk ten zuiden van de Theems, waar veel arme gemeenteleden woonden.
39 N.B. In deze lijst komen ook de twee personen voor wier overtreding en excommunicatie uit een andere bron bekend is, de twee eerstgenoemden.

|146|

Een totaal van veertien excommunicaties werd uitgesproken in veertien jaar, hetgeen betekent dat in een heel kalenderjaar gemiddeld exact één persoon door het consistorie van de Nederlandse kerk werd geëxcommuniceerd. Vijf excommunicaties vonden vrijwel tegelijkertijd plaats in 1575, wegens ‘afval tot doopsgezinden’. De vijf hadden zich de facto al aan het opzicht van de kerk onttrokken ten tijde van de afkondiging, zo ze al niet uit Engeland weg waren. De excommunicatie van Catharina Albron is verder enigszins raadselachtig. Deze geschiedt op last van de aartsbisschop van Canterbury, zonder dat wij ervaren waarvoor.

Tegenover deze groep van afgesnedenen staat een aantal mensen dat juist weer aangenomen werd in de Nederlandse kerk, nadat ze meer dan tien jaar tevoren waren geëxcommuniceerd, in Londen of in een andere ‘Nederduytsche kerck’40. De meest prominente onder hen, de Antwerpse koopman-historicus Emanuel van Meteren, kreeg na lange onderhandelingen gedaan dat hij weer aangenomen werd ‘als iemand die afgehouden was van het avondmaal’. Impliciet gaf de Nederlandse kerkeraad hiermee toe dat zijn excommunicatie in 1561 een te sterke sanctie was geweest. Twee in 1569 geëxcommuniceerden, Goossemius en Buen, werden na publieke schuldbelijdenis weer tot de kerk toegelaten. Op grond van deze gegevens kunnen we de conclusie trekken dat excommunicatie zeer zeldzaam was. De eerdere periode 1560-1563 met de circa twaalf excommunicaties rondom de kwestie met Van Haemstede blijkt niet representatief te zijn voor de latere periode.


40 De volgende personen werden — op hun eigen verzoek — weer toegelaten tot de Nederlandse gemeente in Londen na een voorafgaande excommunicatie: Emanuel van Meteren, exc. 1561, terugkeer in 1573; Gerard vanKalkar, exc. 1561, terugkeer in 1575; Pieter de Moor, exc. 1561, terugkeer in 1570; Janneken Sadeleers, exc. 1561, terugkeer in 1575; Jan Horle alias Billevelt, exc. te Antwerpen; Jan Franc van Thiene, exc. te Yarmouth; François Gorre, exc. te Sandwich 1568-1572.