Artikel 33.

Die tot de samenkomsten afgezonden worden, zullen hunne credentiebrieven en instructiën, onderteekend zijnde van degenen die ze zenden, medebrengen, en deze zullen keurstemmen hebben, ten ware in zaken, die hunne personen of Kerken in het bijzonder aangaan.

 

64. Hoe moet de verkiezing van afgevaardigden naar de Synode geschieden?

 

(1911.)

108. Ge vraagt mij, of het ook in strijd is met ons Gereformeerd kerkrecht, dat de Deputaten naar de Particuliere en Generale Synoden (waarbij het woord „Deputaten” eigenlijk minder juist is, als zijnde, naar het vaste kerkelijke gebruik, de aanwijzing van personen, die eenvoudig een bepaalden last hebben uit te voeren,

|258|

zonder zelve een zelfstandig college te zijn), door Classen en de Particuliere Synoden, in plaats van door stemming, eenvoudig naar toerbeurt gezonden worden.

Mijn antwoord kan slechts zijn, dat zulke handelwijze formeel wel niet met beginselen, of met beslissingen van kerkelijke vergaderingen, in strijd is, maar toch inderdaad er wel mede in strijd komt, omdat zij bij algemeene toepassing, verderfelijk zijn zou voor de Geref. kerkinrichting en kerkregeering, en ook in strijd zou zijn met Gods Woord, dat ons spreekt van verscheidenheid van gaven, die God verleent.

Het is hier te lande wel eens zoo gegaan met de benoeming of aanwijzing van „Deputaten der Particuliere Synode”; maar hoe treurig dat gewerkt heeft, kunt ge b.v. zien in de Dissertatie van mijn zoon over „Kerkelijke Deputaten”, waar ook een en ander gezegd is tegen zulk een systeem in het algemeen 1) (bladz. 53-64), waarmede ik het geheel eens ben.

Wat zou er in de 16e eeuw van onze kerken wel geworden zijn, en hoe zou het gegaan zijn in den Arminiaanschen strijd, wanneer destijds de Synoden (ook de Dordtsche van 1618-19) enz. waren saamgesteld geweest, niet uit de speciaal gekozen bekwame en ervarene en als zoodanig van God aangewezen mannen, maar uit hen, die volgens toerbeurt waren aangewezen, en dus vaak, met uitsluiting van alle bekwamen, (daar bij toerbeurt niemand meer dan eens aan de beurt kan zijn) en van alle ervarenen, enkel en alleen uit homines novi, misschien zeer geschikt voor hun ambtelijk werk, maar ongeschikt voor de quaesties van kerkregeering en ook geheel zonder ervaring van Synodale werkzaamheid.

Er zou hier nog veel over te zeggen zijn. Maar ge vindt in ’t bovenstaande (en in de aangehaalde Dissertatie) toch mijn gevoelen in hoofdzaak.

 

(1911.)

109. Dat bij de afvaardiging naar Particuliere en Generale Synoden de afvaardiging door middel van stemming niet altijd en


1) Dr. H.C. Rutgers, Kerkelijke Deputaten, Kampen 1909, bldz. 54-64.

|259|

immer de meest geschikte aanwijst, zal zeker wel waar zijn. Maar men moet bij enkele gevallen, waarin zeer geschikte toch niet gekozen zijn (zooals b.v. het door u genoemde van X die ook bij uw systeem van toerbeurt toch zijn leven lang nooit meer naar de Generale Synode zou zijn afgevaardigd), niet gaan generaliseeren: in het algemeen zijn bij onze Synoden wél de geschikten ’t meest gekozen.

Voor de degelijke en tevens vlugge behandeling van zaken (die in de Synodale vergaderingen absoluut noodig is) en voor het opstellen en formuleeren van zakelijke rapporten en goed geformuleerde conclusies zijn nu eenmaal alle predikanten niet even geschikt (gelijk bij het systeem van toerbeurt wel moet ondersteld worden), en ook lang niet alle ouderlingen even bekwaam en ervaren, om door hunne adviezen in de commissies of sectievergaderingen daarbij inderdaad goed mede te werken (welke medewerking, gelijk ik uit de ervaring van al onze Generale Synoden zelf zeer goed ken, volstrekt niet zonder beteekenis en invloed is). Er is verscheidenheid van gaven; en kerken, die dit in de praktijk miskenden, zouden daardoor Gods bestel verloochenen, en dat tot hare eigene groote schade. Dat was zoo in alle vroegere eeuwen; en dat is iets, dat nooit verouderen kan.

Ik kan u dus niet aanraden, de afvaardiging naar de Synoden bij toerbeurt voor te stellen of aan te bevelen. Waar het zonder veel schade kan, bestaat in onze kerken vrij algemeen zulke regeling; b.v. in het wekelijks verwisselen van praeses en scriba in groote kerkeraden (waar de mindere ervaring of geschiktheid van enkelen toch nooit kwaad kan, omdat zij slechts ééne week fungeeren en bovendien alle predikanten present zijn; en ook in de Classen (waar toch alle predikanten aanwezig zijn), en het dus niet kan hinderen, wanneer soms enkele predikanten of ouderlingen minder op de hoogte zijn, daar dezen toch niet den toon aangeven of beslissen). Maar met de Synoden staat het heel anders: in die betrekkelijk zelden samenkomende vergaderingen, waar bovendien veel te beslissen is voor een groot aantal kerken (op de laatste Generale Synode over zeker meer dan 100 punten; en soms nog wel meer), moet men altijd trachten te bewerken, dat de beste krachten uit onze kerken er samenkomen: slechts een klein getal

|260|

van die krachten kan het werk niet goed doen. En die eigenlijke werkkrachten voor Synoden zijn in onze kerken nooit zoo talrijk geweest, en ook nu niet, dat men ieder van die mannen slechts eenmaal in hun leven naar eene Synode zou kunnen afvaardigen (daar men toch uit hen wel niet een blijvend comité zou kunnen samenstellen om als „adviseerende leden” het eigenlijke werk te doen, zooals ge schijnt te bedoelen).

Maar nu hierover genoeg. Ge kent nu mijn gevoelen, waaraan ge echter, zooals vanzelf spreekt, in het minst niet gebonden zijt.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 33