34. Is een predikant, die zijn kind niet naar de Christelijke school in zijne woonplaats zendt, censurabel?

|139|

(1910.)

48. In uw schrijven van 28 Oct. l.l. deelt ge mij mede, dat ge door uwen kerkeraad, onder leiding van een ouderling die tevens voorzitter is van het bestuur der Christelijke school, wordt lastig gevallen, omdat ge, ter wille van de opvoeding uwer kinderen, deze niet meer ter schole zendt op de genoemde school, maar naar de Christelijke school voor M.U.L.O. te Y: dat men daarover „schuldbelijdenis” van u verlangt; en dat zelfs gedacht wordt over uitstel van de a.s. Avondmaalsviering, wegens de beroering, die door het boven vermelde in de gemeente zou zijn verwekt. En over een en ander vraagt ge dan mijn gevoelen.

Ik moet eerlijk zeggen, dat die heele geschiedenis mij volkomen onbegrijpelijk is.

Ik zou er nog iets van begrijpen, wanneer ge uw kinderen van de Christelijke school hadt afgenomen en gezonden hadt naar de openbare school te X zelf; ofschoon ook in zulk een geval de zaak ter beslissing staat aan de ouders, aan wie God in de opvoeding de zorg en de verantwoordelijkheid heeft toevertrouwd. Dit zal nu wel doorgaans medebrengen, dat de Christelijke ouders hun kind naar eene Christelijke school zenden. Maar het kan toch ook voorkomen, en het komt inderdaad soms voor (waarvan ik onderscheidene gevallen weet), dat die ouders, om gegronde en overwegende redenen, zich van Godswege geroepen voelen, hun kind naar eene openbare school te zenden. De kerkeraad kan en moet hen daarover dan zeer zeker aanspreken; maar ten slotte moet hij in de beslissing der ouders berusten, de verantwoordelijkheid op hunne conscientie leggende; zelfs al kunnen de ouders niet alle redenen mededeelen. Het zou een onverantwoordelijk misbruik van macht zijn, en dus tot groote schade voor het rechte kerkelijk opzicht, indien in zulk geval de kerkeraad nog verder tegen de ouders zou willen procedeeren.

Maar hier geldt het nu, niet eene verwisseling van de Christelijke school met eene openbare, maar de verwisseling van de eene Christelijke school met de andere, die ook Christelijk is. Hoe kan daaruit nu ooit eene formeele kerkeraadszaak gemaakt worden, en zelfs geëischt worden dat over die handeling schuldbelijdenis gedaan worde? — Indien die handeling, door verkeerde voorstellingen,

|140|

eenige beroering gaf in de gemeente, dan zou het de roeping der opzieners zijn, de geheel ten onrechte bezwaarde gemeenteleden beter in te lichten. Maar hoe kan een kerkeraad er toe komen, die beroering zoo sterk mogelijk in de hand te werken en te vermeerderen, door te besluiten dat daarom zelfs de Avondmaalsviering zou zijn uit te stellen?

Ik kan mij niet voorstellen, dat er in uwe Classe ééne kerk zijn zal, die in deze zaak van het schoolgaan uwer kinderen uwen kerkeraad zou bijvallen. In ieder geval is dat bij eene Synode wel ondenkbaar, maar wat u te doen staat, wanneer uw kerkeraad zich onverhoopt niet tot betere gedachten laat brengen, kan ik moeielijk zeggen, daar ik met de personen en toestanden in X in het geheel niet bekend ben. De bepaling van Avondmaalsviering staat natuurlijk, formeel, niet aan den predikant maar aan den kerkeraad. Doch indien deze, zonder recht of reden, die viering aan de gemeente belet, is er altijd beroep op Classe en Synode.

Het is echter te hopen, allereerst voor de stichting der gemeente in X zelf, dat er geene kerkelijke procedure uit volgt. En daarom zou ik u in het algemeen raden, zoo zacht mogelijk te spreken en te handelen met de B. B. die nu eenmaal in deze zaak eene verkeerde opvatting hebben, en altijd uit te gaan van de onderstelling, dat zij inderdaad gedreven werden door ijver voor het Christelijk schoolonderwijs, al ontbreekt hier aan den ijver het rechte verstand.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 21