45. Moet de bevestiging van kerkeraadsleden, tegen wie bezwaren werden ingebracht, toch doorgaan?

 

(1894.)

67. Inzake de gewraakte verkiezing van ouderlingen en diakenen te X geven uw inlichtingen mij den indruk, dat gijzelf en de kerkeraad aldaar correct gehandeld hebt, en dat er tegen die verkiezing eigenlijk niets is in te brengen. Formeel zijn de „gekozenen” toch zeker „door den kerkeraad benoemd”, (volgens de K.O.) en nergens is verboden, dat de kerkeraad vooraf de gemeente raadplege, door stemming of op andere wijze, met het uitgesproken plan om, zoo mogelijk, de gekozenen der gemeente dan ook te benoemen. In vele gevallen is dit zelfs raadzaam, en dan ook van ouds in vele kerken gebruikelijk geweest. Vooral in toestanden als te X schijnen aanwezig te zijn. Terwijl dan toch altijd, ook daar, de kerkeraad formeel de benoeming doet en daarvoor verantwoordelijk blijft.

Ge vraagt daarover dan ook eigenlijk mijn advies niet. Maar wel over de vraag of nu de benoemden kunnen bevestigd worden, zoolang er een appèl bij de Classe hangt.

Mij dunkt van neen. En wel vooral om de volgende redenen:

1º. In gevallen van appèl moet altijd, zoo min mogelijk, op de beslissing der meerdere vergadering gepraejudicieerd worden; naar den algemeenen, op alle gebied geldenden rechtsregel inzake appèllen. Nu wordt er niets gepraejudicieerd, als de bevestiging wordt uitgesteld; maar wel als zij inmiddels geschiedt en dus de benoemden in functie treden. Indien dan een gewraakte benoeming verklaard wordt van onwaarde te zijn, heeft zij toch reeds effect gesorteerd. 

2º. Door uitstel kan geenerlei moeielijkheid of verwarring ontstaan, want de thans dienstdoende ouderlingen en diakenen moeten dan natuurlijk in functie blijven, totdat opvolgers, tegen wier

|172|

benoeming geen bezwaar is, aanwezig zijn. Alles blijft dus zijn geregelden gang gaan; temeer nog wanneer herkiezing plaats had, en dus de gekozene, tegen wiens herbenoeming bezwaar werd gemaakt, als nog zittend lid moet aanblijven; voor denzulke komt de zaak dan enkel hierop neer, dat hij op anderen grond nu een tijdlang in den kerkeraad is (nl. als aftredend lid, dat nog niet kan heengaan), in afwachting of hij een nieuwen diensttijd kan aanvaarden. Indien men daarentegen nu terstond bevestigt, en indien dan later de Classe de benoeming van onwaarde verklaart, dan is er een tijdlang een onwettige kerkeraad geweest, die besluiten nam, enz.; ’t geen veel moeite kan geven.

3º. Uit de woorden van de K.O. „ten ware er eenig beletsel voorviel”, volgt m.i. ook, dat de approbatie der gemeente niet volledig is, en de bevestiging niet kan volgen, indien er wel beletsel is voorgevallen.

Maar tijd ontbreekt mij, hier meer bij te voegen. Het gezegde is ook reeds voldoende.

Is er nu eenige reden van haast, dan kan de kerk van X een buitengewone Classe doen samenkomen, om het appèl te behandelen. Anders kan de zaak wachten tot de gewone vergadering. Indien dan de Classe de benoeming handhaaft, dan bepale zij tevens dat de bevestiging nu kan doorgaan, ook al zou er appèl komen op Provinciale en Generale Synode. Immers, altijd is aangenomen dat één enkel gemeentelid door een klacht de zaak niet drie jaren kan ophouden, en dat dus de meerdere vergadering door zijn besluit zulks voorkomen mag. Komt er dan appèl, en zou dan de Synode de benoeming zelve toch van onwaarde verklaren, dan is de wettigheid van den alzoo opgetreden kerkeraad toch gedekt door het besluit der Classe.

 

(1900.)

68. Gaarne beantwoord ik uw schrijven terstond.

Uwe vragen echter zijn veel te algemeen gesteld, om voor een kort antwoord vatbaar te zijn, daar men hierbij allerlei gevallen zou moeten onderscheiden, ’tgeen natuurlijk veel onnoodig werk

|173|

zou geven. Daarom is het gelukkig, dat ge het geval, dat door u bedoeld werd, er bij genoemd hebt.

Met het oog daarop nu meen ik, dat de kerkeraad vrij was, om op de nominatie voor ouderling en diaken te plaatsen de B.B., die hij daarvoor geschikt achtte ; ook uitsluitend tegenstanders der ineensmelting. En het enkele feit, dat zij zulks zijn, levert geen gegrond bezwaar op tegen de nominatie. Immers, de gezamenlijke kerken hebben wèl de plaatselijke ineensmelting als eisch van Gods Woord en van de Geref. belijdenis erkend, maar oordeelen tevens den misstand van „kerken A en B” (zelfs met „C”) nog te moeten dragen. Daarom, wanneer zulk bezwaar tegen de nominatie werd ingebracht, zou de verkiezing toch moeten doorgaan. Trouwens, dit is, formeel gesproken, eigenlijk altijd het geval. Bij bezwaar tegen eene nominatie kan dit zeker een kerkeraad aanleiding geven, haar te wijzigen. Maar in den regel moet zij, als de kerkeraad het niet doet, toch doorgaan. De bezwaarden kunnen dan bij eventueele benoeming van een, tegen wien bezwaar is, daartegen bezwaar maken.

Maar ook ten aanzien van benoemden is een bezwaar, dat alleenlijk aan tegenstand tegen de ineensmelting ontleend is, m.i. niet ontvankelijk. Om de boven reeds genoemde reden. — Wanneer bezwaar wordt ingebracht, moet bij bezwaarden in den regel de bevestiging en indiensttreding wachten, totdat eerst de kerkeraad, en later eventueel de Classe over het bezwaar heeft geoordeeld; en kan m.i. eerst de Classe besluiten, dat, ongerekend beroep op de Synode de bevestiging kan doorgaan, daar anders de vacaturen te lang zouden duren, en één enkel onwillig gemeentelid dit in zijne macht zou hebben tot aan de Generale Synode. Maar bij een bezwaar, als het genoemde, dat reeds naar het oordeel der gezamenlijke kerken in ouderlingen en diakenen dragelijk is, zou m.i. de kerkeraad zelf ook wel tot de bevestiging kunnen overgaan.

En wat eindelijk betreft uw spreken in een vergadering der gemeenteleden., — ’t is alweder de kerkeraad, die voor zulke vergaderingen de orde te regelen heeft, niet de predikant. En nu is er waarschijnlijk geen regeling of ordening formeel gemaakt; maar omdat de kerkeraad toch ten slotte daarover te zeggen heeft, zou

|174|

ik u niet raden, tegen zijn zin alsdan iets te zeggen of te doen.

Wat zoudt ge daar ook eigenlijk aan hebben? Wel verre van daardoor iemand te overtuigen, zoudt ge alle tegenstanders slechts verbitteren, en halve tegenstanders in heele veranderen. Met dwang laten zulke zaken zich nu eenmaal niet behandelen. En ge kunt immers spreken en overtuigen, bij bezoeken aan gemeenteleden, bij opzettelijk daarvoor uitgenoodigde samenkomsten, enz. Opdringen laat eene overtuiging zich toch niet; en met zachtheid komt men op den duur wel vooruit.

Ziehier in het kort mijn. gevoelen.

 

(1907.)

69. Gaarne voldoe ik aan uwen wensch, om per omgaande antwoord te ontvangen op uwen brief. Maar een bepaald advies kan ik u moeilijk geven, daar ik den candidaat-ouderling, tegen wiens persoonlijkheid bezwaren zijn ingebracht, in ’t geheel niet ken, en ook niet weet wat de feiten zijn, op wier grond men hem lastig en onbetrouwbaar (ter zake van actie tegen den predikant) acht.

In ’t algemeen geldt zonder twijfel, dat een kerkeraad niet alwetend en onfeilbaar is, wanneer hij een candidatenlijst opmaakt, zoodat altijd de mogelijkheid moet openblijven, om later, bij meerdere inlichting, zijn besluit te wijzigen; dat dit echter niet geschieden moet zonder gewichtige redenen, ook omdat het verwijderen van een naam, die reeds op de voordracht gesteld was, altijd een zekeren blaam op den persoon werpt (ook doordat zulks wel niet geheim blijft); en dat een eenigszins moeielijk karakter op zichzelf nog niet volstrekt ongeschikt maakt voor kerkelijke bediening. Maar ik herhaal de toepassing op het geval, dat zich bij u voordoet, kan ik hier niet maken, bij onbekendheid met personen en toestanden.

Zelfs begrijp ik niet goed, dat de kerkeraad, den candidaat natuurlijk zeer goed kennende, ook in zijne persoonlijkheid, hem eerst stelde en nu achterna toch juist op dien grond bezwaren heeft.

In ieder geval zal zijn beslissing moeten geleid worden door de

|175|

overweging, wat in dezen het meest recht en billijk is, en wat het meest strekt tot bevordering van de stichting der gemeente en van de eer van den Naam des Heeren.

 

(1911.)

70. Ge vraagt mij, of, wanneer tegen een beroepen ouderling of diaken bezwaren zijn ingebracht en die bezwaren door den kerkeraad niet zijn weggenomen, de bevestiging kan doorgaan, voordat de Classe daaromtrent een besluit heeft genomen (waarbij natuurlijk ondersteld wordt, dat de klagende op de Classe geappelleerd heeft, daar anders vanzelf spreekt, dat de bevestiging moet doorgaan).

Ge schrijft mij erbij, dat zulk een geval zich in uwe gemeente niet voordoet, en dat ge de vraag doet, geheel in het algemeen.

Maar juist daarom is er niet met enkele woorden op te antwoorden, daar hier soms allerlei gevallen te onderscheiden zijn.

Natuurlijk kan het nooit de vraag zijn, of de bezwaren van een klager bij hem zijn weggenomen, maar alleenlijk of die bezwaren van zulk een aard zijn, dat zij iemand ongeschikt zouden maken om als ouderling of diaken te dienen, zoodat b.v. bezwaren van persoonlijken aard daarbij niet kunnen gelden.

En dan kunnen er verder ook allerlei „gezochte” bezwaren worden ingebracht, waarbij voor bijna ieder duidelijk is, dat zij geen reden kunnen geven om een bevestiging te vertragen, misschien wel voor geruimen tijd; daar anders, vooral in groote gemeenten, zooals b.v. Amsterdam, één enkele kwaadwillige het in zijn macht zou hebben, het kerkelijk leven voortdurend in de war te brengen.

In den regel zal zeker, wanneer bezwaren worden ingebracht tegen iemands optreden als ouderling of diaken, en die bezwaren van ernstigen aard zijn, bij een beroep op de Classe het oordeel van deze meerdere vergadering ter afdoening van de zaak zijn af te wachten; maar op dien regel kunnen allerlei uitzonderingen zijn. En daar ge mij geen bepaald geval voorstelt, maar geheel in het algemeen de vraag doet, kan ik er ook niet volledig en

|176|

beslist op antwoorden. Bovendien zal in den regel wel gelden, dat, wanneer een kerkeraad de bezwaren niet afdoende vindt, de bezwaren dan wel niet van ernstigen aard zullen zijn; en dan zou ik een klager doorgaans zeer afraden, ermede naar de Classe te gaan. Dat heeft dan meestal den schijn, alsof het meer te doen is om gelijk te krijgen of om een ander te krenken, dan om de stichting, den vrede en de orde van de gemeente.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 22
Kerkorde GKN (1905) Art. 24