|269|

Artikel 37-41.

In alle Kerken zal een Kerkeraad zijn, bestaande uit de Dienaren des Woords en de Ouderlingen, dewelke, althans in de grootere gemeenten, in den regel alle weken eens tezamenkomen zullen, alwaar de Dienaar des Woords (of de Dienaren, zoo daar meerdere zijn, bij beurte) presideren en de actie regeeren zal.

Welverstaande, dat in de plaatsen, waar de kerkeraad voor het eerst of op nieuw is op te richten, ’t zelve niet geschiede, dan met advies van de Classe. En waar het getal van de Ouderlingen klein is, zullen de Diakenen door plaatselijke regeling mede tot den Kerkeraad kunnen genomen worden; hetgeen altijd geschieden zal, waar dit getal op minder dan drie is bepaald.

Plaatsen, waar nog geen kerkeraad zijn kan, zullen door de Classe onder de zorg van een genabuurden Kerkeraad gesteld worden.

Desgelijks zullen de Diakenen samenkomen, waar zulks noodig is alle weken, om met aanroeping van den Naam Gods, van de zaken, hun ambt betreffende, te handelen, waartoe de Dienaren goede opzicht zullen nemen, en zoo noodig zich daarbij laten vinden.

De Classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde Kerken, dewelke elk een Dienaar en een Ouderling, ter plaatse en tijd bij hen in het scheiden van elke vergadering goedgevonden (zoo nochtans, dat men het boven de drie maanden niet uitstelle), daarhenen met behoorlijke credentie afvaardigen zullen; in welke samenkomsten de Dienaars bij beurte, of anderszins die van dezelve vergadering verkoren wordt, presideeren zullen, zoo nochtans, dat dezelfde tweemaal achtereen niet zal mogen verkoren worden. Voorts zal de praeses onder anderen een iegelijk afvragen, of zij in hunne

|270|

Kerken hunne kerkeraadsvergadering houden; of de kerkelijke discipline geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; ten laatste, of er iets is, waarin zij het oordeel en de hulp der Classe tot rechte instelling hunner Kerk behoeven. En eindelijk zullen in de laatste vergadering vóór de Particuliere Synode verkoren worden, die op deze Synode gaan zullen.

 

67. Wat behoort in de notulen van een kerkeraad te worden opgenomen?

 

(1901.)

117. Inzake „de beschuldiging van opstand, die, gelijk uit de notulen blijkt, gelijk staat met scheurmakerij”, waarover gij mij schrijft, blijkt uit uwe mededeelingen, dat de kerkeraad daarvan geen formeele aanklacht heeft gemaakt, zoodat nu een formeele kerkelijke procedure daarover zou loopen, maar dat dit in den kerkeraad slechts gezegd is. Het is jammer, dat dit dan ook genotuleerd is; en m.i. moet ge zoo mogelijk, elke notuleering van overwegingen, beoordeelingen, enz., trachten te voorkomen. Gewoonlijk notuleert een kerkeraad enkel zijn besluiten; en meer te notuleeren doet nooit eenig goed en heeft nooit nut, maar doet integendeel doorgaans veel kwaad. Het komt slechts aan op de bewaring in de notulen van hetgeen een kerkelijke vergadering besloot; en dan natuurlijk met de overwegingen, die, niet één of meer leden uitspraken, maar die de kerkeraad zelf geformuleerd aannam. Voor zoveel ik zaken en toestanden ken, zou ik in uw geval die vroegere gezegden liever laten rusten, of er enkel privatim op antwoorden.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 34
Kerkorde GKN (1905) Art. 37