Artikel 14.

Zoo eenige Dienaars om de voorschreven of eenige andere oorzaken hunnen dienst voor eenen tijd onderlaten moeten, ’t welk zonder advies des Kerkeraads niet geschieden zal, zoo zullen zij nochtans ten allen tijde de beroeping der Gemeente onderworpen zijn en blijven.

 

23. Tot welke kerk behoort een predikant, die tijdelijk voor eenigen dienst elders afgestaan, toch voor dien dienst niet gebruikt wordt? Mag hij dan in zijne gemeente blijven?

 

(1900.)

36. Het komt mij voor, dat er in de positie van Ds. A te X geenerlei moeilijkheid is; als men slechts geene verkeerde en onjuiste voorstellingen geeft van hetgeen geschied is, gelijk b.v. geschied is in courantenberichten, die schreven, alsof Ds. A van

|103|

de kerk te X was „losgemaakt”, en „schriftelijk bewijs had gegeven, dat de kerkeraad van X in niets meer aan hem gebonden was” (een uitdrukking, die ook in uw schrijven voorkomt).

Ds. A is door den kerkeraad van X afgestaan voor den Dienst te Y, in zijne qualiteit van predikant te X, ’t geen hij natuurlijk zou blijven, totdat hij eene roeping naar eene andere kerk zou aanvaard hebben. Alleenlijk verklaarde hij „tijdens zijn verblijf en eventueele terugkomst geen aanspraak te zullen maken op eenig traktement of pensioen voor zich en de zijnen, aangezien tijdens zijn afwezigheid de kerk van X na zijn vertrek ten spoedigste tot de beroeping van eene anderen Dienaar des Woords zou moeten overgaan”.

Uit dien laatsten volzin bliikt duidelijk, voor welk geval de verklaring gegeven werd, en dus ook in welk geval zij alleenlijk effect kan hebben. Gesteld, dat Ds. N. naar Y geweest was, en na korten tijd teruggekomen, en dat de kerk van X alsdan nog niet van een tweeden predikant was voorzien; dan zou Ds. A van zelf zijn dienst aldaar hervat hebben. Evenals in de 17e en 18e eeuw ging met legerpredikanten en dergelijke, die voor eenige maanden voor dienst elders werden afgestaan.

Als Ds. A in ’t geheel niet gaat, blijft hij dus eenvoudig zijn dienstwerk in X waarnemen. Het zou toch waarlijk niet aangaan hem nu, geheel buiten zijne schuld, als ’t ware te schorsen, of liever af te zetten, en dat zonder eenigen vorm van procedure. Dat zou wel zeer ongereformeerd en revolutionair zijn.

’t Is dan ook te hopen, dat het gerucht (inhoudende, dat de kerkeraad te X de gemeenteleden wilde laten stemmen, of men Ds. A wilde behouden, of wel afzetten) onwaar is. Zulk een stemming zou natuurlijk ten hoogste onwettig zijn. En indien eens de meerderheid zeide: wij willen hem wegzenden: dan zou de Classe daartegen moeten waken, Ds. A moeten handnaven, eene nieuwe beroeping ten sterkste ontraden, en in geen geval approbeeren.

Hoe er over deze zaak „gisting in de gemeente” komt, begrijp ik niet. Maar dan is het m.i. ook de taak der Classe, die gisting tot bedaren te helpen brengen, b.v. door Deputaten, die de menschen inlichten.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 14