Artikel 22. De verkiezing van de ouderlingen

 

De ouderlingen zullen door het oordeel des kerkeraads en der diakenen verkoren worden, zodat het naar de gelegenheid van een iedere kerk vrij zal zijn, zo vele ouderlingen als er van node zijn de gemeente voor te stellen, om van die zelve (ten ware dat er enige beletsel voorviel) geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden en stipulatiën bevestigd te worden; of een dubbel getal, om het halve deel bij de gemeente verkoren te worden, en op dezelfde wijze in den dienst te bevestigen, volgens het formulier daarvan zijnde.

 

Het herstel van het ambt van ouderling

Het Nieuwe Testament duidt de ouderlingen aan met de woorden: opziener (episcopus) en ouderling (presbyter). Rome heeft echter van de opziener de bisschop gemaakt, aan wie naast de bediening van de sakramenten ook de macht van de ordening of aanstelling van de priesters is gegeven. De presbyters werden de helpers van de bisschop, de priesters, aan wie alleen de bediening der sakramenten werd opgedragen. Ook in de lutherse kerk is het ouderlingenambt niet hersteld. De regering van de kerk werd geheel overgelaten aan de overheid. Ook Zwingli, de reformator van Zürich, liet de regering van de kerk over aan de overheid. Het is echter Calvijn geweest, die met nadruk geleerd heeft, dat volgens de Schrift Christus de Koning in Zijn kerk is, en dat Christus die macht niet gegeven heeft aan de overheid (Luther-Zwingli), noch aan de geestelijkheid die boven de gemeente stond (Rome), maar aan de gemeente zelf, die onder leiding van het ambt deze kerkelijke macht en regering uitoefent. Op grond van de Schrift oordeelde Calvijn, dat naast de dienaren des Woords, die een speciale opleiding moesten hebben, uit de gemeente ouderlingen gekozen moesten worden, om met en naast de predikanten een raad der kerk te vormen die opzicht en tucht moest uitoefenen over de gemeente. Het ambt der ouderlingen is door Calvijn in ere hersteld en sedertdien door de gereformeerde kerk onderhouden.

 

Wie verkiest de ouderling?

Bij wie rust het recht der verkiezing? Art. 22 zegt: Door het oordeel des kerkeraads en van de diakenen. Het woord ‘kerkeraad’ is hier bedoeld in de zin van de ‘smalle kerkeraad’, de raad der ouderlingen. Verder zegt art. 22, dat de kerkeraad zelf oordelen kan of de verkiezing alleen door de kerkeraad zal geschieden, of door hem met medewerking van de gemeenteleden.

Tegen de verkeerde leer der independenten, die de volkssoevereiniteit huldigen, hebben de gereformeerden vastgehouden, dat bij de verkiezing de gemeente niet geheel vrij zou zijn om zonder enige beperking door meerderheid van stemmen de ambtsdragers te verkiezen. Deze independenten wilden de verkiezing van de ambtsdragers geheel losmaken van het ambt en de kerkeraad geen enkele bevoegdheid geven in deze. Ons voorgeslacht vreesde terecht de gevolgen van een vrije keuze uitsluitend door de leden van de gemeente. Leden oordelen niet altijd juist over de vereisten die nodig zijn tot het ambt. Ook kunnen er bezwaren zijn om iemand kandidaat te stellen, die wel bij de kerkeraad bekend zijn, terwijl de leden daarvan niet op de hoogte zijn. Vaak zullen dit bezwaren zijn, die vallen onder het ambtsgeheim. Het afwijzen van de gedachte der independenten betekent niet, dat de gemeente gehéél van de verkiezing der ambtsdragers moet worden buitengesloten. De Christusregering komt immers meest schriftuurlijk openbaar bij de medewerking van de gemeente onder de leiding van de kerkeraad. Deze draagt de verantwoording om toe te zien dat geheel het verkiezingswerk naar den Woorde Gods toegaat. De gereformeerde vaderen moesten niets hebben van de roomse hiërarchie, waarbij de ambten zichzelf bij wijze van successie voortplanten geheel buiten de gemeente om. Maar ook tegen de independenten, kozen zij principieel partij, omdat Christus Zijn kerk d.m.v. de ambten regeert: de kerkeraad heeft een leidende, besturende en helpende macht. De praktische uitvoering van de onderlinge verhouding en samenwerking tussen ambt en gemeente, was in de gereformeerde kerken in de verschillende landen niet gelijk. Op dit punt ging men op drieërlei manier te werk.
a. De aristocratische manier van Wezel 1568, Embden 1571 en de franse kerken. Bij deze wijze van verkiezen domineerde de keuze van de kerkeraad en werd aan de gemeente alleen het recht toegekend van een stilzwijgend toestemmen of van een afkeuring die met redenen moest gemotiveerd worden. De kerkeraad verkoos zonder medewerking van de gemeente en daarna werden de gekozenen allen aan de gemeente voorgesteld ter approbatie of goedkeuring.
b. De aristocratisch-democratische manier, die gevolgd werd in de gereformeerde kerk te Straatsburg alsmede in de oude kruiskerken van de Zuidelijke Nederlanden, en ook door John Knox in Schotland werd ingevoerd. In deze kerken stelde de kerkeraad een dubbelgetal van namen, waarvan de gemeente de helft kon kiezen. Hierbij ontving de gemeente ook invloed op de keuze van de personen.
c. De democratische manier van de hollandse vluchtelingenkerk te Londen, onder leiding van Johannes à Lasco. Volgens à Lasco moest er door vrije stemming van alle manlijke meerderjarige leden een groslijst opgemaakt worden. Enige dagen later werden dan door de kerkeraad uit de groslijst van de namen de personen gekozen, die het meest geschikt en die met de meeste gaven versierd waren. Deze door de kerkeraad gekozenen werden dan weer de gemeente voorgedragen ter approbatie.

 

De keuze van de D.K.O.

Het opmerkelijke in de D.K.O. is nu, dat deze laatste manier van verkiezing, de democratische manier, niet werd opgenomen. Wel echter de aristocratische en de aristocratisch-democratische wijze van verkiezing. De democratische manier van à Lasco ging de kerken blijkbaar te ver. Een geheel vrije stemming van de leden der gemeente, geheel onafhankelijk van de kerkeraad, vond men blijkbaar te independentisch. Ook was men van mening, dat het volk te onkundig en te onverschillig was, en men moest waken tegen mannen die zichzelf opwierpen, wat voor de opbouw der gemeente gevaarlijk was. De gereformeerden waren ongetwijfeld in de eerste jaren der Reformatie beducht voor volkskeuze, al wilden zij wel het recht handhaven van de gemeente om haar bezwaren in te brengen tegen de door de kerkeraad voorgestelde personen. Later is op de aristocratische manier van verkiezing die in de D.K.O. is opgenomen, wel de kritiek uitgebracht, dat deze wijze van verkiezing het recht der gemeente niet voldoende heeft doen uitkomen. Men wilde ook de democratische manier min of meer toegepast zien bij de verkiezing van de ouderlingen. De aristocratische manier werd door sommige kerkformaties van gereformeerde origine buiten de kerkorde gehouden. In de kerken van de Afscheiding werd sedert 1834 algemeen de methode gevolgd, dat aan de gemeente het recht gegeven werd uit een door de kerkeraad gesteld dubbel getal te kiezen, waarna dan de gekozenen, zo er geen bezwaren tegen hen ingebracht werden, door de kerkeraad in het ambt werden gesteld.

In ons land hebben de Gereformeerde Kerken, later ook gevolgd door de Christelijke Gereformeerde Kerken, het recht van de medewerking van de gemeente uitgebreid door te bepalen dat de stemgerechtigde leden in de gelegenheid gesteld werden tevoren briefjes bij de kerkeraad in te leveren met namen van personen die zij meenden dat voor het ambt het meest geschikt waren. De kerkeraad werd dan echter niet gebonden aan de genoemde namen, maar beoordeelde de genoemde personen en voegde al of niet andere namen aan toe.

De Gereformeerde Gemeenten besloten op de Generale Synode van 1925 te Rotterdam, dat het stellen van een dubbel getal door de kerkeraad, waaruit de vergadering van de mansleden verkiest, als de gewone wijze van verkiezing van ambtsdragers geldt. Alleen in zeer bijzondere gevallen, wanneer het in feite niet goed mogelijk is de mansledenvergadering samen te roepen — te denken valt aan een tijd van oorlog of nationale ramp — kan de kerkeraad de richtlijn volgen van het eerste gedeelte van art. 22. In dat geval worden de (ouderlingen gekozen door de gehele kerkeraad om vervolgens aan de gemeente ter approbatie te worden bekendgemaakt. Het kan ook voorkomen dat een bepaalde persoon bijzonder geschikt is om als ambtsdrager met een bijzondere opdracht te dienen, b.v. om te evangeliseren onder de schippers in een grote havenstad of om zieken en bejaarden te bezoeken in een bejaardentehuis. De kerkeraad verkiest dan een dergelijke ambtsdrager en stelt hem ter approbatie aan de gemeente voor.

 

Kandidaatstelling door de kerkeraad

Principieel staat de beroeping van de ouderlingen op één lijn met die van de dienaar des Woords. Ze bestaat in verkiezing, approbatie en bevestiging. Bij de verkiezing, die begint met het stellen door de kerkeraad van een dubbelgetal van het aantal vacatures, moet allereerst door de kerkeraad gelet worden op de vereisten voor de ambtsbediening van ouderlingen. Naast de bijbelse uitspraken van 1 Timotheüs 3: 2-7 en Titus 1: 5-9, heeft het Convent van Wezel 1568 gesteld: ‘Met alle kracht zal men er zich op toeleggen, dat de dingen aanwezig zijn die Paulus vereist: n.l. een onbestraffelijk leven, zuivere religie, uitstekende godzaligheid, geestelijke wijsheid, waarbij het bovenal nuttig zal wezen, dat enige kennis ook van burgerlijke zaken gevoegd is. Vóór alle dingen zullen zij zover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag.’

Rotterdam in 1575 stelde kort en zakelijk vast: ‘De ouderlingen zullen door de kerkeraad verkozen worden, weinig in getal, rijp in oordeel en wijsheid’. De kerkeraad draagt de verantwoordelijkheid voor het dubbel getal. Hij mag er niet van uitgaan om sommigen serieus te stellen en de anderen slechts voor aanvulling. Hij moet altijd proberen de meest geschikten te stellen, want de verkiezing mag geen wassen neus zijn. Ook in kleine kerkeraden mogen ouderlingen bij de verkiezing geen weinig begeerden tegenover zich stellen, om dan zelf meer kans te hebben om weer herkozen te worden. Het stellen van het dubbel getal is een gewichtige en ernstige zaak, waarbij de kerkeraad uit moet gaan van de gedachte dat alle kandidaten, zonder onderscheid, geschikt zijn om als ouderling te kunnen dienen. Nimmer mag er een dubbel getal gesteld worden zonder een schriftelijke stemming, omdat het gevaar van overheersing van elkander, onordelijkheid en willekeur dan wel bijzonder groot is. Ook hier geldt dat alles eerlijk en met orde dient te geschieden.

 

Veel gestelde vragen i.v.m. de vereisten voor het ambt

In verband met de eisen die Gods Woord stelt, kwamen er in de loop der tijden allerlei vragen die beantwoord moesten worden. In het Kerkelijk Handboekje kan men erover lezen in de particuliere vragen van de eerste synoden. Sommige vragen waren o.a.:

Mag iemand die een wederspannige vrouw heeft, die wel ter kerk gaat, maar geen voorbeeld is en niet onberispelijk leeft, of die een vrouw heeft, diegeen lid der kerk is, doch wel onberispelijk is, doch niet ten Avondmaal gaat of die naar een andere kerk gaat, wel ouderling zijn? Daarop werd geantwoord, dat men, als er andere broeders beschikbaar waren, de zodanigen niet moest kiezen, doch als er geen beteren te krijgen waren, men ze kon verkiezen, als ze persoonlijk uitnemend bekwame en geschikte personen waren.

Of iemand die ongehoorzame kinderen heeft, wel in het ambt mag staan? Door de Particuliere Synode van Amsterdam 1601 werd op deze vraag geantwoord, dat als de ouders buiten schuld zijn, ‘de ouderen niet en moeten ontgelden ’t gene buyten hare schult van de kinderen ghedaen wort’.

Mogen afgezette ouderlingen of diakenen weer in het ambt komen? Antwoord: Elk voorkomend geval moet door de kerkeraad op zichzelf beoordeeld worden. In sommige gevallen kan iemand, die berouw toonde, na een zekere tijd weer voorgesteld worden. Er kunnen ook gevallen zijn, dat het niet wenselijk is.

Mogen vader en zoon, of twee broers of zwagers wel in de kerkeraad zitten? Gods Woord spreekt er zich niet over uit. Principieel bezwaar is er niet. Christus Zelfheeft in de apostelkring tweemaal twee broers opgenomen, n.l. Simon Petrus en Andreas, en Jacobus en Johannes. Wel moet gewaakt worden voor een familieregering, vooral bij een kleine kerkeraad.

Mogen overheidspersonen in de kerkeraad zitting hebben? De vraag was tijdens de Republiek, toen er een nauwe band bestond tussen kerk en staat, van betekenis. De Synode van Middelburg achtte het geen bezwaar. De wenselijkheid moet in elk bepaald geval overwogen worden.

 

Een opleiding voor de ouderling?

Is er eigenlijk geen bijzondere opleiding nodig voor het ouderlingenambt, waarbij men dan na een soort examen in aanmerking zou komen als kandidaat op het dubbel getal? Uit 1 Timotheüs 3: 10 blijkt dat diakenen evenals de ouderlingen eerst beproefd, d.i. onderzocht moesten worden. Maar op welke manier dat onderzoek plaats vond, staat er niet bij. Bij de ouderlingen en diakenen is een afzonderlijke voorbereiding en examen nergens een vast gebruik geworden. Bij de verkiezing werd er slechts gevraagd of de kandidaten bekwaam waren tot het ambt en onberispelijk van wandel. Het oordeel van kerkeraad en gemeente werd een voldoende onderzoek geacht. Nu en dan is er wel eens een poging gedaan om te komen tot een afzonderlijke opleiding voor de ouderlingen. In de zeventiende eeuw is het beproefd door Jacobus Koelman, predikant te Sluis. Hij wilde een onderzoek laten doen door de kerkeraad of de classis inzake leer, leven en ambtsgaven. Koelman wilde dit laten doen, omdat er zoveel onkundige en onbekwame ouderlingen in de gemeenten werden gekozen (zie J. Koelman: Het ambt en de plichten der ouderlingen en diakenen, blz. 79). Ten tijde van de Afscheiding in de vorige eeuw heeft ds. A.C. van Raalte te Ommen een opleiding willen instellen, daar hij meende dat de ouderlingen niet alleen thuis moesten zijn in de Schrift maar ook voldoende kennis moesten bezitten van de gereformeerde belijdenisgeschriften, de kerkregering, de kerkorde, de ervaring van het geestelijk leven enz. Temeer achtte hij dit noodzakelijk daar de ouderlingen toch op de kerkelijke vergaderingen zitting hebben, en ook daar stemrecht hebben in alle beslissingen die genomen moeten worden. Ongetwijfeld zijn dit argumenten van gewicht.

Toch vond dit standpunt in de kerk geen bijval, omdat men meer het standpunt van Calvijn navolgde, die juist wilde waken voor een ouderlingenstand die ver boven de gemeente zich zou verheffen en een hiërarchie zou gaan vormen naast de gemeente. Calvijn wilde het meer houden bij de praktische vorming en de praktische levenswijsheid. Ongetwijfeld echter zijn de ouderlingensamenkomsten die hier en daar in een classis worden of werden gehouden, waarbij een predikant een onderwerp behandelt over de leer of de kerkregering, zeer nuttig, vooral ook voor de jongere ambtsdragers.

 

Wie zijn er wettig door de gemeente gekozen?

Door de kerkeraad worden de stemgerechtigde leden opgeroepen om op een bepaald tijdstip te komen stemmen. Dit tijdstip moet zodanig gekozen worden, dat redelijkerwijs de aanwezigheid van de opgeroepenen verwacht kan worden. Des zondags voor de ledenvergadering wordt van de kansel bekend gemaakt, dat i.v.m. de aftreding van ambtsdragers of de vervulling van een vacature een verkiezing zal worden gehouden, waarvoor de kerkeraad een dubbel getal heeft gesteld om daarvan de helft te laten verkiezen. Het dubbele getal waarover de kerkorde spreekt is niet hetzelfde als een dubbeltal. Bij een dubbeltal stelt men tweetallen, uit wie er telkens één gekozen moet worden. Wanneer er dan b.v. drie ouderlingen zouden gekozen moeten worden, stelt men A tegenover B, C tegenover D en E tegenover F, en de leden der gemeente zouden dan kunnen kiezen voor de eerste vacature A of B, voor de tweede vacature C of D en voor de derde vacature E of F. Maar deze wijze van verkiezen wordt in art. 22 niet bedoeld. Neen, de kerkeraad moet een dubbel getal, d.i. tweemaal zoveel personen stellen als nodig is. Zijn er b.v. drie ouderlingen nodig, dan moet de kerkeraad uit zes personen er drie laten kiezen. De gemeente heeft dan geheel de vrijheid wie van de zes ze verkiest.

In de vergadering van de kerkeraad met de stemgerechtigde leden wordt er na aanroeping van de Naam des Heeren gestemd. Gekozen zijn degenen, die meer dan de helft van het aantal geldig uitgebrachte stemmen op zich verenigd hebben.

Bij een even getal is dit de helft plus één en bij een oneven getal is dit de helft plus een half. Voorbeeld: Zijn er 60 uitgebrachte geldige stemmen dan is de meerderheid waarmee een kandidaat gekozen is: 30 + 1 = 31. Ook in het geval van 61 geldige stembriefjes is de meerderheid 31 n.l. de helft plus een half. (Dit geldt ook voor de verkiezing van een predikant.)

Voorts gelden bij de verkiezing van de ouderlingen (en ook van de diakenen) de volgende regels:
a. Alleen de aanwezige stemgerechtigde leden kunnen aan de stemming deelnemen en stembriefjes van niet-aanwezige leden zijn niet geldig, want de stemming moet altijd voor ieder geheim blijven. Ook stemmen bij volmacht is onmogelijk, daar ieder persoonlijk is opgeroepen om te stemmen.
b. Na de stemming moeten de stembriefjes gecontroleerd worden door enkele personen uit de gemeente. Niet alleen de kerkeraad maar de gemeente is bij de stemming ook betrokken.
c. Blanco stembriefjes en stembriefjes waarop andere namen staan dan die van door de kerkeraad gestelde kandidaten moeten als stembriefjes van onwaarde afgetrokken worden van het aantal binnengekomen stembriefjes. De kerkeraad heeft immers de stemgerechtigde leden opgeroepen om te komen stemmen op degenen die door de kerkeraad zijn gesteld.
d. Indien bij de eerste stemming niet de vereiste meerderheid is verkregen wordt een tweede vrije stemming gehouden. Is er bij deze herstemming geen meerderheid verkregen, dan wordt een herstemming gehouden tussen hen die bij de eerste stemming het hoogste aantal stemmen hebben verkregen.
e. Wanneer bij herstemming het aantal stemmen gelijk is, wordt geacht de oudste in jaren te zijn gekozen of wordt er door het lot beslist. Bij het lot moet altijd het gebed voorafgaan en wordt door een gemeentelid uit de twee gesloten briefjes er één gekozen.

Bij een meervoudige verkiezing, dus een verkiezing waarin meer dan één persoon gekozen moet worden, kunnen zich bijzondere gevallen voordoen, waarvoor de volgende regels gelden.
a. Beslissend is niet het aantal uitgebrachte totaal der stemmen, maar het aantal geldige stembriefjes zonder de briefjes van onwaarde.
b. Briefjes van onwaarde zijn de blanco stembriefjes, de briefjes waarop meer stemmen staan dan vereist is. Moeten er b.v. drie namen op staan, maar staan er vier op van de gestelde kandidaten, dan is het gehele stembriefje ongeldig, omdat de kerkeraad heeft opgeroepen de helft van het dubbel getal te kiezen.
c. Wel geldig is het stembriefje waarop minder namen staan dan vereist is. Moeten er drie namen op staan en staan er twee namen op, dan is het stembriefje geldig, omdat men toch blijft bij door de kerkeraad gestelde kandidaten en een kerkeraad niet kan beoordelen, waarom een naam ontbreekt.
d. Het is mogelijk dat bij een eerste stemming in een meervoudige verkiezing er meer kandidaten met meerderheid van stemmen gekozen worden dan vereist is. B.v. als er drie kandidaten gekozen moeten worden, dan kunnen er vier kandidaten met meerderheid van stemmen gekozen zijn. Aangezien het gaat om drie ouderlingen zijn zij gekozen die van de vier de meeste stemmen hebben verkregen.
e. Wanneer er bij een meervoudige verkiezing in de eerste stemming minder gekozen zijn dan nodig is, wordt voor de aanvulling ervan een tweede stemming gehouden uit de niet gekozen kandidaten. Is uit deze tweede stemming uit de overige kandidaten nog het vereiste aantal niet behaald, dan moet een derde stemming plaatsvinden waarbij het dubbel getal gesteld wordt uit de kandidaten die bij de eerste stemming het hoogste aantal stemmen hebben behaald.

 

De approbatie van de gemeente

Approbatie is in het kerkelijk recht de gebruikelijke vorm van goedkeuring. In art. 4 en 5 wordt gesproken over approbatie door de classis bij de beroeping van predikanten. Om de approbatie te verkrijgen, moet men aan de voorwaarden voldoen die in de bepalingen van de kerkorde nader omschreven zijn. De grond voor een dergelijke approbatie is hierin gelegen, dat de predikanten niet alleen aan een bepaalde gemeente verbonden zijn, maar tegelijk binnen het gehele kerkverband hun ambt mogen uitoefenen. Er is ook een approbatie door de leden der gemeente, zowel van predikanten die beroepen zijn, alsook van ouderlingen en diakenen die gekozen zijn. Indien er geen bezwaren ingebracht worden bij de kerkeraad, heeft deze approbatie plaats door stilzwijgende instemming. De approbatie behoort mede tot de tuchtoefening: het is een bepaalde vorm van tuchtoefening. Zij komt daarom niet alleen toe aan de stemgerechtigde leden, maar ook aan de vrouwelijke leden en aan alle doopleden. In het gereformeerde kerkrecht wordt recht gedaan aan het ambt der gelovigen. Dit recht van het ambt aller gelovigen houdt ook in dat men eventuele bezwaren in kan brengen tegen de verkozenen.

In art. 22 wordt in het eerste gedeelte gesproken van approbatie, en wel bij het geval dat de kerkeraad en de diakenen zonder medewerking met de gemeente ambtsdragers verkiezen. De kerkeraad verkiest bij deze aristocratische wijze alléén en moet dan aan de gemeente goedkeuring vragen door de gekozenen aan de gemeente voor te stellen. De gemeente heeft het recht van stilzwijgende goedkeuring of van afkeuring. De afkeuring of improbatie moet geschieden door bij de kerkeraad gemotiveerde bezwaren in te brengen tegen de verkozenen. In het tweede gedeelte spreekt art. 22 over de andere wijze van verkiezen, n.l. over de aristocratisch-democratische manier, waarbij de kerkeraad een dubbel getal stelt en de stemgerechtigde leden verkiezen. Hier wordt het woord approbatie niet gebruikt, maar er staat: en op dezelfde wijze in de dienst te bevestigen, volgens het formulier daarvan zijnde. Dit op dezelfde wijze betekent dus op dezelfde manier als degenen die rechtstreeks door de kerkeraad zijn gekozen en na approbatie bevestigd kunnen worden. Alleen wordt er nu verder bij gezegd: Volgens het formulier daarvan zijnde. Dit bedoelde formulier is het formulier van bevestiging der ouderlingen en diakenen. Bij de aristocratische wijze van verkiezing gaat de approbatie vanzelfsprekend over de reeds door de kerkeraad gekozen ambtsdragers. Bij de democratisch-aristocratische wijze wordt eerst het door de kerkeraad gestelde dubbel getal bekend gemaakt, daarna volgt de bekendmaking van de namen van de door de leden gekozen personen. Waarover gaat nu de approbatie van de gemeente, over het dubbel getal of over de gekozenen? Het antwoord vinden we in het formulier van de bevestiging. Dit heeft als aanhef dat enkele malen de gemeente zijn voorgedragen de namen van de broeders, ‘die tot de dienst van het ouderlingschap (en van het diakenschap) dezer gemeente verkoren zijn, om te vernemen of iemand wat had, waarom zij in hun ambt niet zouden behoren bevestigd te worden’. De volgorde die het formulier stelt is deze: Eerst verkiezing en daarna approbatie van de gekozenen.

Na de uittreding uit de roomse kerk is er schijnbaar wel eerst een weifeling geweest over deze zaak, want de Synode van Dordrecht 1578 sprak ook nog van een approbatie van het dubbel getal door de gemeente vóór de verkiezing. Deze is echter door de latere synoden weer weggelaten, waarschijnlijk omdat men deze dubbele approbatie niet nodig keurde. De approbatie door de gemeente betreft dus de door de leden gekozen ambtsdragers. Natuurlijk kunnen er in de gemeente bezwaren zijn tegen het dubbel getal dat door de kerkeraad wordt voorgesteld. Dergelijke bezwaren gaan niet zozeer over de leer en het leven van de voorgestelde personen, daarover kan de gemeente bezwaren inbrengen na de verkiezing van de gekozen personen. Men beklemtoont b.v. sterk dat de gemeente gaarne ook  een ambtsdrager zou hebben, die woonachtig is in een bepaald gedeelte van de gemeente of iets dergelijks.

Praktisch bezien zou het dan best nuttig kunnen zijn, dat de kerkeraad met deze bezwaren rekening hield en desnoods het gestelde dubbel getal terugnam en verving door een ander dubbel getal. Alléén, de kerkeraad beslist hierover geheel vrij en zelfstandig! De approbatie van de gemeenteleden geschiedt na de verkiezing.

De approbatie van de gemeente is de approbatie van de gekozen ambtsdragers. Bezwaren kunnen er zijn tegen de verkiezing en tegen de verkozene. De bezwaren tegen de wijze der verkiezing, dus bezwaren van formele aard, moeten op de vergadering zelf worden ingebracht. De bezwaarde kan daarover met de kerkeraad spreken, en zo de bezwaren niet worden opgelost, kan de bezwaarde in appèl gaan bij de classis. Dan moet de bevestiging worden uitgesteld totdat de classis uitspraak gedaan heeft. Alleen in het geval wanneer de bezwaren zo duidelijk onbetekenend van aard zijn, dat het van tevoren wel vaststaat dat de classis ze niet zal overnemen, kan de kerkeraad doorgaan. Laat de kerkeraad de bevestiging wel doorgaan bij ingebrachte bezwaren die de classis wel over zou kunnen nemen, dan komt toch de vraag aan de orde of de bevestigde weer uit het ambt ontzet moet worden.

Bezwaren kunnen er zijn tegen de gekozen ambtsdrager zelf n.l. wat betreft zijn leer en leven, zijn vroomheid en eerbaarheid. De bezwaarde moet deze dan schriftelijk of mondeling bij de kerkeraad bekend maken. In een samenspreking tussen kerkeraad en bezwaarde kan men deze zaak verder doorspreken en eventuele bezwaren, waarvan de kerkeraad niet op de hoogte was, kunnen daarna nader onderzocht worden. Indien de bezwaren gegrond zijn, moet de kerkeraad daarvan mededeling doen aan de gemeente en een ander dubbel getal stellen voor een nieuwe verkiezing. Is de kerkeraad ervan overtuigd dat de bezwaren niets om het lijf hebben, dan kan de kerkeraad doorgaan met de bevestiging.

Zijn er echter meerdere leden die bezwaren hebben tegen de verkozene, dan doet de kerkeraad meestal het beste het oordeel van de classis af te wachten voordat hij overgaat tot de bevestiging. Ook de verkozene zelf heeft het recht van appèl bij de classis wanneer de kerkeraad zijn verkiezing voor ongeldig verklaart. Om echter het kerkelijk leven niet te veel te laten stagneren, werd van ouds bij bezwaren tegen verkozen ambtsdragers één appèl voldoende geacht. Stel, een lid heeft bezwaren ingebracht tegen een verkozene, maar de classis neemt zijn bezwaren niet over, dan kan dit lid verder in appèl gaan tot bij de generale synode. Wanneer de bevestiging hierop zou moeten wachten, zou één lid de bevestiging drie jaren kunnen tegenhouden. Dat gaat niet. Wil de bezwaarde na het appèl bij de classis toch verder gaan met appelleren, dan weet de kerkeraad nu echter dat de bevestiging door het besluit van de classis wordt gedragen en kan hij doorgaan met de gekozene te bevestigen.

 

Bezwaren bij de verkozene

De verkozene zélf kan ook bezwaren tegen zijn verkiezing hebben. Deze bezwaren kunnen van verschillende aard zijn. Hij kan zichzelf onbekwaam gevoelen; hij kan menen bij de verkiezing van de gemeente nog een duidelijke aanwijzing van de hemel te moeten hebben, of hij kan bezwaren hebben wegens geringe tijd en te drukke andere werkzaamheden. Dergelijke bezwaren kunnen terecht of ten onrechte zijn. Zonder hierop nader in te gaan, kunnen we wel meedelen, dat de gereformeerde vaderen er wel steeds grote nadruk op gelegd hebben, dat niemand zich willekeurig aan een wettige roeping mocht onttrekken. Alleen de kerkeraad kan om gegronde redenen ontheffing verlenen. De eerste kerkelijke vergaderingen hebben hierover soms zeer opmerkelijke uitspraken gedaan b.v.: ‘Of een ouderling, wettig verkozen zijnde, het ambt mag weigeren aan te nemen?’ Antwoord: ‘Neen, ten ware om zeer gewichtige oorzaken, van welke de kerkeraad en zo het nodig is, de classis kennis zal nemen’ (Dordrecht 1578).
‘Wanneer een ouderling of diaken, wettig door de kerkeraad tot de dienst beroepen zijnde, zonder wettige oorzaken het ambt niet aannemen wil, zal de kerkeraad hem voor zich roepen om de redenen van zijn weigering aan te horen, en zo hij alsdan niet voor de kerkeraad verschijnen wil, zal hij, ettelijke malen door twee broeders vermaand zijnde, een tijdlang van het Avondmaal worden afgehouden’ (Nijmegen 1582).
‘Hoe men handelen zal met die personen, dewelke door de meeste stemmen verkozen zijnde tot ouderlingen en diakenen, weigeren de dienst aan te nemen, zonder enige reden te willen geven.
Is geresolveerd, dat men de zodanigen bij wijze van overreding daartoe zal zoeken te bewegen, en zo dat van hen niet is te verkrijgen, dat men hen — na voorgaand overleg met de kerkeraad — zal aanzeggen, dat zij voortaan onbekwaam zullen gehouden worden tot enige kerkelijke diensten’ (Gorinchem 1642).
De vraag ‘of een lidmaat, die wegens drukke bezigheden het ambt niet kan bedienen, daarom zou mogen worden afgehouden van het Avondmaal’, wordt ontkennend beantwoord (Leeuwarden 1654).

 

De bevestiging van de ouderling

De bevestiging is de openlijke inleiding van een ambtsdrager tot zijn werk in de gemeente. De bevestiging is onderscheiden van de roomse ordening, waarbij iemand van de leken wordt afgezonderd en voorgoed wordt opgenomen in de geestelijke stand. De ordening draagt bij Rome een onverliesbaar karakter (character indelebilis), zodat de geordende niet meer kan terugkeren of teruggezet kan worden in de lekenstand. Deze roomse zuurdesem heeft ook nagewerkt in de Episcopaalse Staatskerk in Engeland, waar de lagere ambten door de hogere worden gewijd, en er bij de ordening een overdragen van macht en waardigheid plaats grijpt.

De gekozen ouderlingen worden bevestigd in een openbare bevestiging voor de gehele gemeente. In het daarbij gebruikte formulier worden hem zijn ambtelijke plichten voorgehouden en door de beantwoording van de gestelde vragen verbinden de ouderlingen zich tot het nakomen daarvan. In het begin van de Reformatie gebeurde het wel dat de bevestiging plaats vond voor de kerkeraad alleen, maar dit geschiedde alleen met het oog op de vervolging, daar de openbare bevestiging toen niet zonder levensgevaar was. In tegenstelling tot de predikanten is het geen gebruik bij de bevestiging van ouderlingen de handoplegging plaats te doen vinden. De voornaamste reden daarvoor is, dat de ouderlingen niet voor het leven, maar voor een bepaalde tijd gekozen worden. Voetius verhaalt dat bij de londense vluchtelingengemeente de handoplegging wel in gebruik was, maar hij acht haar niet noodzakelijk.

Is bij herkiezing opnieuw bevestiging nodig? Bij predikanten die naar een andere plaats vertrekken, is het voorgeschreven in artikel 5 der D.K.O., maar ouderlingen en diakenen blijven toch ook bij herkiezing in dezelfde gemeente? Hetgeen echter voor de predikant geldt voor de verandering van zijn standplaats, geldt voor de ouderlingen en diakenen wat betreft hun diensttijd. Zij zijn gekozen voor de tijd van twee of drie jaren en aan het einde van die twee of drie jaren treden zij af. Zij kunnen ook niet voor hun leven beroepen worden, omdat hun werkkring de verhuizing naar een andere gemeente noodzakelijk kan maken, waar zij dan niet automatisch weer ouderling zijn. Wordt een ouderling of een diaken weer gekozen nadat hij door de kerkeraad op het dubbel getal geplaatst is, dan is dit een nieuwe roeping die een nieuwe bevestiging insluit. Deze herbevestiging is niet nodig wanneer in bijzondere omstandigheden de diensttijd door de kerkeraad verlengd wordt, omdat er dan geen nieuwe verkiezing heeft plaats gevonden. Hier en daar blijft de gedachte wel leven, zoals bij de independenten, dat een ouderling die eenmaal bevestigd is, voor zijn leven gekozen is en altijd ouderling blijft. Wanneer hij wegens ouderdom moet aftreden, wordt hij ‘oud-ouderling’. De kerkorde kent echter geen oud-ouderlingen als ambtsdragers! Een oud-ouderling is iemand die vroeger ouderling was, maar het nu niet meer is. Wanneer ouderlingen en diakenen afgetreden zijn, staan zij precies gelijk met al de andere leden van de gemeente. De vergelijking van oud-ouderling met een emeritus-predikant gaat niet op. Een emeritus-predikant behoudt de eer en waardigheid en het ambt van dienaar des Woords en der sakramenten, hoewel hij niet alle diensten meer doet in één bepaalde gemeente. De predikant heeft zich voor zijn leven gegeven in de dienst des Heeren en is als zodanig ook bevestigd. Dit geldt niet van de ouderlingen en de diakenen, die in hun gewone beroep blijven en voor een bepaalde tijd beroepen zijn.

Wel is het vroeger voorgekomen dat in bijzondere gevallen door de kerkeraad het oordeel van de oud-ouderlingen werd ingewonnen. Dit geschiedde dan niet omdat zij ambtsdragers waren, maar omdat zij wijze en ervaren mannen waren, die in bepaalde gevallen met hun raad konden dienen. Zo riep in Genève in de dagen van Calvijn de kerkeraad meermalen de vroomste en godzaligste leden der gemeente bijeen, om met hen te raadplegen over bepaalde urgente gevallen.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 22