Artikel 72-74. Heimelijke zonden en de regel van Mattheüs 18

 

Artikel 72. Wanneer dan iemand tegen de zuiverheid der leer, of vromigheid des wandels zondige, zoverre als het heimelijk is, en geen openbare ergernis gegeven heeft, zo zal de regel onderhouden worden, welke Christus duidelijk voorschrijft, Mattheüs 18.

Artikel 73. De heimelijke zonden, waarvan de zondaar bij één in het bijzonder, of voor twee of drie getuigen, vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor de kerkeraad niet gebracht worden.

Artikel 74. Zo iemand van een heimelijke zonde van twee of drie personen in liefde vermaand zijnde, geen gehoor geeft, of anderszins een openbare zonde bedreven heeft, zulks zal de kerkeraad aangegeven worden.

 

Het onderscheid tussen heimelijke en openbare zonden

De kerkelijke tucht en het kerkelijk opzicht gaan over leer en leven. Maar dit betekent volstrekt niet, dat zij bij alle afwijkingen altijd even ver moet gaan. Er zullen altijd afwijkingen blijven waarbij de tucht de grenzen van vermaningen, waarschuwingen, onderwijzingen niet overschrijden mag. Naast de zondige gezindheid van het hart als hoogmoed, eigenwijsheid, zelfzucht en drift, waarover geen kerkelijke censuur beoefend kan worden dan door de prediking des Woords, kan ook over elke misstand op leerstellig, kerkelijk en zedelijk gebied niet de kerkelijke tucht gaan die de afsnijding tot gevolg zou hebben. Dit zou spoedig leiden tot de praktijk van de dopersen in de zestiende eeuw en die van de labadistische kringen van latere tijd, die telkens uiteenspatten en in sektarisme vervielen.

Wij struikelen allen in het houden van Gods geboden en zondigen dan in woord en wandel, in leer en leven. Deze zonden zijn aanleiding om in de prediking des Woords, in catechisatie en huisbezoek allen aan te sporen tot zelfonderzoek n.l. tot zelftucht. Ook is er de roeping voor alle leden van de gemeente om op elkaar acht te geven en in broederlijke liefde op elkaar toe te zien en zo nodig in de geest van broederlijke liefde elkaar te vermanen en zulk vermaan ter harte te nemen.

De gereformeerde vaderen hebben dit van meetaf aan goed ingezien en daarom de zonden onderscheiden in heimelijke en openbare zonden. Over de heimelijke of niet-publieke zonden spreekt artikel 72 D.K.O. en deze worden nader omschreven als zonden die geen openbare ergernis geven. Het betreft zonden die verborgen zijn gebleven en niet aan velen bekend zijn. Reeds de Synode van Embden 1571, de eerste nederlandse synode, onderscheidde reeds heimelijke en openbare zonden, en dan zowel in de leer als in het leven. Deze synode bepaalde: ‘Daarom, indien iemand in de reinheid der leer gedwaald of in de oprechtheid des levens gezondigd zal hebben, zoverre als het verborgen en zonder openlijke ergernis toegegaan is, zo zal men den regel onderhouden, welken Christus uitdrukkelijk voorschrijft, Mattheüs 18’. In Mattheüs 18: 15-17 lezen we: ‘Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij dezelven geen gehoor geeft, zo zeg het de gemeente; indien hij ook de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar’. Wat de zonde ‘tegen u’ betreft, daarin zagen onze gereformeerde vaderen niet alleen zonden die als een persoonlijke belediging ondervonden werden, maar ook heimelijke zonden met een algemeen karakter. Zo zag Calvijn het.
Ook de kanttekenaren van de Statenvertaling tekenen bij de genoemde woorden aan: ‘Dat is, u enige aanstoot geeft, hetzij dat hij u zelf verongelijkt, of anderszins tegen God of de naaste misdoet met uw kennis, zonder dat zulks openbaar is’.

Zolang dus deze zonde geen openbare ergernis gegeven heeft, mag zij niet openbaar gemaakt worden. Als de zonde en de ergernis slechts bekend zijn bij enkele personen, mag men er niet met anderen over spreken. Wel is dan de taak om de ander in broederlijke liefde te bestraffen en te vermanen om de zonde niet verder te bedrijven. De leden der gemeente hebben allen met elkaar rekening te houden en op elkaar toe te zien. Zij mogen niet onverschillig tegenover elkaar staan en zich niet gedragen alsof het hun niet zou aangaan hoe de een tegenover de ander optreedt. Dit toezien dient evenwel te gebeuren naar de eis van het Woord. De een zal niet heersen over de consciëntie van de ander. Hiervoor is de broederlijke liefde het beste verweermiddel, want de liefde wil dienen en niet heersen. De liefde zoekt zichzelf niet, maar acht juist de ander uitnemender dan zichzelf en wil dienstbaar zijn in het betoon van zelfverloochening. Het is opdracht des Heeren om de ander zo te behandelen, maar ook om zélf zo de vermaning van een ander ter harte te nemen om niet van het rechte spoor af te geraken. Dit artikel van de D.K.O. zegt niets over hetgeen er verder moet gebeuren wanneer de persoonlijke vermaningen niet helpen. Dat komt ter sprake in artikel 74. Het belangrijkste van artikel 72 is dat het onderscheid maakt tussen niet-publieke en wel-publieke zonden en tussen broederlijke en kerkelijke vermaningen.

Deze onderscheiding is niet aangebracht in die zin dat men bepaalde zonden licht zou mogen achten en met een onbezwaard geweten door de vingers zien, en dat er daarentegen andere zonden zijn, waartegen met kracht zou moeten worden opgetreden. Een uitlegging in deze zin is onbijbels. Want elke zonde, al mag deze in graad en omvang verschillen, is een aantasten van de allerhoogste majesteit Gods. Alle zonden, ook die alleen in eigen hart opwellen en niemand anders bekend zijn, zijn God bekend en zullen in het gericht Gods gebracht worden. Daarom mag dit besef door de kerkrechtelijke onderscheiding niet vervaagd worden.

Wel heeft men met bovengenoemde onderscheiding willen aangeven, dat ieder, hoe heilig hij ook voor God wil leven, niet zonder zonden zal leven. Wij struikelen allen dagelijks in veel opzichten, zegt de apostel. Dit moet in gebed verbinden aan de troon van Gods genade om de zonden meer en meer af te sterven en te mogen opstaan tot een nieuw leven in de godzaligheid. En wanneer de kerkorde spreekt over zonden die geen ergerlijke zonden zijn, mag men nooit de gedachte koesteren: zolang de mensen en de kerkeraad het maar niet weten, is de zonde zo erg niet. Maar wel heeft de kerkorde er op willen wijzen dat er zonden zijn waarbij de naastenliefde eist dat men de medebroeder of -zuster eerst in stilte bestraft. Onder heimelijke zonden verstaat de kerkorde zonden die geen openbare ergernis geven. Dit begrip ergernis moet niet opgevat worden in de afgevlakte betekenis die het in het gewone spraakgebruik heeft verkregen. Dan denkt men aan iets dat iemand ontstemt of iemand geprikkeld maakt. Het woord ‘ergernis’ moet hier meer opgevat worden in de zin van de tekst: ‘Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit en werpt het van u’ (Matth. 5: 29). Ergernis heeft dus de betekenis van: tot zondigen opwekken, tot zondigen verleiden, tot zondigen brengen. Een zonde die openbare ergernis geeft is een zonde die ook anderen dreigt te verleiden en op het verkeerde pad dreigt te brengen. Maar zolang een dergelijke zonde geheim en niet in de gemeente bekend is, mag men een dergelijke zonde niet openbaar maken en ook niet bij de kerkeraad aangeven. Komt een lid der gemeente op de kerkeraad over een ander lid klagen, dan moet eerst de vraag gesteld worden of de klager reeds naar de regel van Mattheüs 18 heeft gehandeld. Zo niet, dan moet dit lid vermaand worden er verder met niemand anders over te spreken.

 

Het gaan van de bijbelse weg

De Schrift eist immers dat ieder gemeentelid zelf tucht oefent volgens het ambt aller gelovigen. De gelovigen ‘zijn machtig elkander te vermanen’ (Rom. 15: 14); ze worden vermaand dagelijks voor elkaar te waken (Hebr. 3: 13).

Deze broederlijke vermaning moet eerst onder vier ogen geschieden, zonder aanwezigheid van een derde. Indien de broeder of zuster ernaar luistert, dan moet hem of haar vergeven worden, en als de zaak afgedaan is, moet er verder over gezwegen worden. Wordt er niet naar geluisterd, dan moet de tweede broederlijke vermaning geschieden onder getuigen. Deze getuigen kan men zelf kiezen, maar zij moeten wel leden der gemeente zijn, en ook mensen die achting hebben en die kunnen zwijgen.

Wordt er schuld erkend en de zonde verder nagelaten, dan ‘hebt gij uw broeder gewonnen’. Verder is zwijgen over de zaak de opdracht, die ook geldt voor de aanwezig geweest zijnde getuigen. Maar indien er niet naar de vermaning geluisterd wordt, komt de kerkelijke vermaning. ‘En indien hij geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente’ (Matth. 18: 17).

Nu kan de vraag gesteld worden of na de mislukking van het eerste vermaan men direct moet overgaan tot een tweede vermaning met getuigen, en men daarna, na de mislukking hiervan, direct naar de kerkeraad moet gaan. Dit is zeker zo gebiedend niet gesteld. Christus heeft slechts bevolen dat één vermaning onder vier ogen en één onder twee of drie getuigen eerst plaats moet hebben, en dat het met niet minder kan. Maar als iemand nu oordeelt dat hij zelf eerst enkele malen onder vier ogen wil vermanen, en als dit mislukt dit eerst enkele malen met getuigen wil doen, dan is dat zeker niet tegen de bedoeling van de Schrift. De gereformeerde vaderen achtten juist het meerdere malen in het geheim vermanen aan te bevelen. Dit omdat op de voorgrond moet staan dat de gemeenteleden elkaar zoveel mogelijk zoeken te behouden. Daarom moet men eerst al het mogelijke doen om de medebroeder of zuster te behouden. En als er dan schuld erkend wordt, heeft men gedaan wat de Heere Christus bevolen heeft.

 

Het onderzoek door de kerkeraad

Komt tenslotte een zaak op de kerkeraad door aangifte, dan moet de kerkeraad beginnen met zelf een onderzoek in te stellen. Dit om alle partijdigheid te voorkomen. De kerkeraad moet zich zelfstandig een zo nauwkeurig mogelijk beeld vormen van de feitelijke toedracht, opdat hij bij het licht der Schrift over dit bijzondere geval zich een juist en gefundeerd oordeel kan vormen. Alleen zo wordt ook voorkomen, dat iemand ten onrechte wordt beschuldigd van een bedreven kwaad. De kerkeraad doet er verstandig aan geen wettig middel ongebruikt te laten om de waarheid aan het licht te brengen. Daartoe kan ook behoren een onderzoek bij derden als de gewone manier niet wel mogelijk is. Het gaat immers om het, indien enigszins mogelijk, bereiken van een betrouwbaar resultaat. Van te voren moet worden uitgesloten, dat de kerkeraad de aanklacht voor de voeten geworpen kan worden, dat hij zonder een nauwkeurig onderzoek van de feiten en ongehoord heeft veroordeeld.

In sommige gevallen is het nodig dat de kerkeraad een voorlopige maatregel neemt, n.l. de eenvoudige afhouding van het Heilig Avondmaal. Deze maatregel is géén tuchtmaatregel, maar vloeit voort uit de opdracht om te waken voor de heiligheid van de Naam des Heeren en de verbondsdis. Ze biedt de kerkeraad de mogelijkheid om in alle rust een grondig onderzoek in te stellen. Uiteraard moet ook aan de beschuldigde broeder of zuster gelegenheid worden gegeven om zich te verantwoorden. Iemand mag ook in Gods kerk nooit ongehoord worden veroordeeld. In ieder geval moet alle gelegenheid tot hoor en wederhoor worden gegeven. Wanneer iemand van die geboden gelegenheid geen gebruik wil maken, ligt de schuld daarvan bij hemzelf en kan dit later nooit door hem worden gebruikt ten ongunste van de kerkeraad. Overigens behoort ook een verantwoording langs schriftelijke weg tot de mogelijkheden.

Ten overvloede wijzen we erop dat de kerkeraad volgens de algemene regel niet moet ingaan op anonieme brieven en losse geruchten. Zij zijn geen aanleiding voor een officieel kerkelijk onderzoek. In twijfelachtige gevallen waarover de kerkeraad na onderzoek geen zekerheid heef is de kerkelijke regel: in dubiis abstine d.w.z. in twijfelachtige gevallen onthouden. De kerkeraad moet de zaak dan verder overgeven aan de Heere en wachten of er  met verloop van tijd klaarheid komt.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 72
Kerkorde GG (1907) Art. 73
Kerkorde GG (1907) Art. 74