Artikel 39. Daar nog geen kerkeraad is

 

In die plaatsen, daar nog geen kerkeraad is, zal middelertijd bij de classis gedaan worden, hetgeen anders de kerkeraad naar uitwijzen dezer kerkenordening opgelegd is te doen.

 

Gemeenten zonder ambtsdragers

Op de Dordtse Synode 1618-1619 is bovengenoemd artikel overgenomen uit de kerkorde van de Synode te ’s-Gravenhage 1586. Daar werd het voor het eerst als een geheel nieuwe bepaling in de kerkorde opgenomen. Tevoren waren er wel vragen gesteld over dit onderwerp. Ook was er wel een artikel opgesteld dat aangaf wat men doen moest wanneer leden van de roomse kerk met de Reformatie meegingen. Men had echter nog geen kerkeraad, omdat de roomse kerk geen ouderlingen en diakenen kende. In een dergelijk geval zond de classis er dan een predikant heen, om ‘sommigen van de godzaligsten nevens zich zo tot raad en regering der kerk, alsook tot de bediening der aalmoezen te gebruiken’.

De predikant had tot taak een voorlopige kerkeraad aan te stellen. Ook moest hij de overgekomen leden uit de roomse kerk voorbereiden tot belijdenis des geloofs en tot de viering van het Heilig Avondmaal. Uit de avondmaalgangers moest dan een definitieve kerkeraad gekozen worden. Artikel 39 van de Dordtse Kerkenorde 1618-1619 doelt echter allereerst op plaatsen waar wel kleine, onvolkomen gemeenten ontstonden, maar waar de krachten voor ambtsdragers ontbraken. Dit werd vooral gevonden in het land van Nijmegen, Brabant en Limburg.

 

De tijdelijke hulp van de classis in noodgevallen

In zulke kleine gemeenten waar geen kerkeraad was, moest dan ‘middelertijd’ d.i. inmiddels, in de tussentijd, de classis doen wat anders de kerkeraad moest doen. De classis moest wel haar best doen om zo spoedig mogelijk te kunnen komen tot het vormen van een kerkeraad. Zolang deze er nog niet was, deed de classis ‘wat des kerkeraads is’. Zij zorgde namelijk voor de bediening des Woords en der Sacramenten,  de oefening van de tucht, de verzorging van de armen, enz. De bedoeling van dit artikel was dus dat de classis helpend zou optreden t.o.v. kleine gemeenten die in nood waren. Dit gebeurde ook wel in gevallen waar, zoals op de Veluwe, landjonkers en ambachtsheren liefst geen kerkeraad wilden hebben, omdat zij bang waren dat door de gekozen kerkeraden hun macht verkleind werd. De classis zond er dan een predikant heen om de manslidmaten op te roepen voor een samenspreking en door haar invloed en gezag de gemeente tot een volkomen zelfstandigheid te brengen. Volgens Voetius deed de classis het ook als er in een stad of dorp maar één predikant zonder ouderlingen was. Er werden nu en dan enkele naburige predikanten heengezonden om met de plaatselijke predikant de actuele kerkelijke zaken te behandelen. Men meende dat het niet veilig en betamelijk was dat door één predikant alles werd beslist. Van die alleen-regering van één predikant zijn de nederlandse kerken altijd afkerig geweest. Daarom werd dit artikel in de D.K.O. opgenomen. Om echter goed te laten uitkomen dat de classis niet mag intreden in de rechten van plaatselijke gemeenten, zijn opzettelijk de woorden gekozen: ‘nog niet’ en ‘middelerwijl’. De classis moet wel helpen in noodgevallen, maar zij moet terstond terugtreden wanneer in een plaatselijke gemeente de ambten zijn ingesteld. De wijze waarop de classis haar taak moest verrichten, werd aan de omstandigheden overgelaten. De classis kon ook bepalen dat een genabuurde kerkeraad de leiding zou krijgen om zo spoedig mogelijk te kunnen komen tot de instituering van een kerkeraad in de noodlijdende gemeente.


De visie van Voetius op het ingrijpen door de classis

Zolang er in een kerkeraad nog ambtsdragers zijn, die in staat zijn om ‘te regeren’, moeten zij door de classis erkend en gesteund worden, en mag de classis niet eigenmachtig en zonder wettige redenen ingrijpen. Voetius meende dat er zich wel gevallen kunnen voordoen die de classis noodzaken om in te grijpen. Hij noemde gevallen als schorsing of afzetting van de kerkeraad, wanneer door onmacht of wanbestuur de gemeente dreigde verwoest te worden; het wegvallen door ziekten en rampen van alle ambtsdragers. In deze gevallen was volgens Voetius de classis bevoegd niet hiërarchisch, maar reformerend en leidend  op te treden, om de gemeente voor verstrooiing te bewaren. Wanneer de classis dan tijdelijk de plaats van de kerkeraad inneemt, doet de classis dit niet als een hoger bestuur, dat in hiërarchische zin boven de plaatselijke gemeente staat. De classis handelt dan als een vergadering van genabuurde kerken om elkaar in oordeel en hulp bij te staan (art. 41). Zij is dan alleen bevoegd, ‘om te doen wat des kerkeraads is’. Dit duurt zolang totdat ten gevolge van haar leiding weer een eigen kerkeraad kan optreden. Dan treedt de classis terug.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 39