Credentiën.

Art. XXXIII. Die tot de samenkomsten afgezonden worden, zullen hunne credentie-brieven en instructiën, ondertekend zijnde van degenen, die ze zenden, medebrengen, en deze zullen alleen keurstemmen hebben.

Art. 33 handelt van de credentie.
Ze is met betrekking tot de meerdere vergaderingen hoofdzaak en

|129|

bestaat niet in eene formaliteit om de namen goed geschreven en gespeld te hebben, maar is de kracht der vergadering zelf. Het is geen vergadering van de kerkbestuurders maar van kerken. De afgevaardigden zitten er niet voor zich zelven of om een persoonlijke waardigheid op te houden, maar ze representeeren kerken. Daarom is een geloofsbrief noodig. Door de credentie wordt aangewezen dat de kerken zelve daar tegenwoordig zijn. Daarom moeten die credentiebrieven bij den aanvang onderzocht. Zijn de brieven niet in orde dan wordt men niet tot de vergadering toegelaten. Ieder moet bewijzen gedeputeerd en gecommitteerd te zijn.
Bij een kerkeraad behoeft niet de geheele kerkeraad te onderteekenen, maar zij die gewoon zijn te onderteekenen. In hen onderteekenen dan alle leden.
Daarom is er sprake van instructie, d.w.z. niet voorschrift hoe men stemmen moet, maar alleen wat men doen moet. Het zou zelfs niet gaan om een voorschrift tot stemmen mee te geven. Absoluut verboden is het niet. De lastgever kan aan een lasthebber zeggen hoe hij handelen moet. Maar alleen in zeer bijzondere gevallen. Immers werd dit regel of geschiedde het zonder dringende noodzakelijkheid, dan werd daardoor de meerdere vergadering onmogelijk gemaakt, en eveneens de deliberatie. De afgevaardigden werden dan stemmachines. Een persoon die de stemmen registreerde was dan ook voldoende.
Bovendien komt men op de meerdere vergaderingen om meerder licht des H. Geestes. Het kan alleen, wanneer de H. Schrift uitdrukkelijk spreekt of wanneer er reeds genoegzaam licht is.
Het is gebeurd in Zwolle, toen een ouderling aldaar pantheïst was. De deputaten ter Classe uitdrukkelijk bevel, een erkenning van Zwolle te geven, tenzij de kerkelijke tucht gehandhaafd werd.
Instructies houden oudtijds dan ook alleen gravamina in.
Formeel is de opdracht tot stemmen nooit gegeven.
Persoonlijk kan men nooit een vraag doen, daarom moet in de instructie staan, dat de afgevaardigde uit naam van de deputeerende kerk iets aan de orde stelt.
Alleen in het beging der 17e eeuw was hierover van Remonstrantsche zijde moeilijkheid. Ze zeiden: de kerken moeten individueel gehoord worden. Daarbij was opdracht tot stemmen noodig. Maar de Gereformeerden bewezen, dat dit oudtijds nooit geschiedde en bovendien zoo zouden de zaken op de lange baan geschoven worden en zaken doen onmogelijk zijn. De Remonstranten beweerden dit dan ook om de Synode onmogelijk te maken en niet uit een kerkrechtelijk beginsel.

Ook is met betrekking hierop gevraagd: Moet er een vast model van credentie zijn?
Ook in onzen tijd is er op sommige classen een vast model vastgesteld. Dit gaat niet. De lastgever moet het zelf weten hoe de credentie is vast te stellen. Wel kan de classe of synode eischen dat de lastgeving niets inhoude wat de vergadering onmogelijk zou maken, b.v. dat de afgevaardigden in een aantal zaken buiten stemming blijven moet.
Wel moet er in staan: volmacht.
Er behoeft niet in te staan (hoewel het wel mag en het ook zeer

|131|

goed is), dat de kerkeraad houden zal wat er besloten is, want men deputeert overeenkomstig de Dordtsche kerkorde. Ook met exceptie van art. 31 (appel).
Er mag wel een model worden gemaakt, omdat vooral dorpskerken de kracht van uitdrukking niet altijd kennen, maar dat mag niet verbindend gesteld.
Die in het bezit zijn van credentiebrieven en instructiën zullen alleen keurstemmen hebben. Een ouderling mag daarom wel mee adviseeren.
De synode van 1619 voegde art. 42 over het stemmen in de K.O. Daardoor is artikel 33 feitelijk eenigszins gewijzigd, hoewel men er niet aan gedacht heeft, dit formeel te wijzigen.