Hoogland, J.

3. Over de invloed van de tijdgeest

1999

|31|

3. Over de invloed van de tijdgeest

door Jan Hoogland

1

 

1 Inleiding

In het besluit van de vrijgemaakt-gereformeerde synode van Ommen (1993) over het actieve kiesrecht voor vrouwen bij de verkiezingen van ambtsdragers wordt nadrukkelijk verwezen naar de tijdgeest. En wel in tweeërlei zin. In de eerste plaats wordt gesteld dat de invloed van de tijdgeest in het besluit niet doorslaggevend is geweest. In de tweede plaats wordt gesteld dat de invloed van de tijdgeest zich in alle tijden doet gelden en niet alleen in onze eigen tijd. De opmerkingen hierover hebben vervolgens in de kerkelijke pers tot enige discussie geleid.

De belangrijkste aanleiding daarvoor was de volgende formulering in de gronden die de synode voor het genoemde besluit aanvoerde. Onder grond 4 staan de volgende uitspraken te lezen:

“4 a. in de kerk moeten niet de argumenten die door de tijdgeest zijn ingegeven doorslaggevend zijn, maar de argumenten van de Heilige Schrift, waarin het goede kader wordt geboden voor de verhouding van man en vrouw;
b. de invloed van de tijdgeest hoeft niet bij voorbaat negatief te zijn; ook de huidige wijze van verkiezing is in de loop van de tijd daardoor beïnvloed;
c. de kerk behoort aan de zusters in de gemeente geen stemrecht te geven als offer aan de tijdgeest; zij behoort aan de zusters het stemrecht ook niet te onthouden uit vrees voor de tijdgeest.”

Na deze meer algemene opmerkingen over de betekenis van de tijdgeest, volgen dan nog een paar opmerkingen waarin de tijdgeest meer inhoudelijk geduid wordt en in verband wordt gebracht met de emancipatietendens.

|32|

2 De veranderende tijdgeest

Wat direct opvalt, is de betrekkelijk defensieve toon van de opmerkingen. Zij zijn gesteld in de stijl van een verweer tegen verdachtmakingen. Het lijkt of de synodeleden een bepaalde vorm van kritiek op hun besluit voor wilden zijn, namelijk dat zij zich niet krachtig genoeg zouden hebben verzet tegen een (tijd)geest van emancipatie. Daartegen wordt ingebracht dat we ons niet door de tijdgeest moeten laten bepalen, maar dat we ons evenmin een krampachtige afweerhouding moeten laten opdringen.

Hoe evenwichtig de aangevoerde gronden ook mogen zijn, op een bepaalde manier lijken ze een zekere verlegenheid te maskeren. Want de vraag doet zich onvermijdelijk voor hoe het komt dat de vrouwelijke leden van de kerk tot onze eeuw hebben moeten wachten op het stemrecht. De inhoud van de Bijbel is toch niet plotseling veranderd? En het is toch al te arrogant te menen, dat wij in onze bijbelkennis en ons schriftuurlijk inzicht vele eeuwen bijbelonderzoek naar de kroon kunnen steken? Ligt het dan niet voor de hand te stellen dat er eigenlijk maar één doorslaggevende factor in het spel geweest kan zijn: de veranderende tijdgeest?

Nu bleek die kritiek ook inderdaad naar voren te komen toen het synodebesluit eenmaal gevallen was. En zij werd nog gesteund door een formulering in een van de andere gronden, die bij het besluit genoemd zijn. Immers, onder 1 wordt opgemerkt: “over de vraag of ook de zusters in de gemeente hun stem mogen uitbrengen bij de verkiezing van ambtsdragers geeft de Schrift geen rechtstreeks antwoord.” Met andere woorden: het besluit, dat is gebaseerd op argumenten van de Heilige Schrift (zie grond 4 a.), blijkt uiteindelijk te berusten op een interpretatie van ‘indirecte schriftgegevens’. De pretentie dat voor de synode niet de tijdgeest, maar de Schrift doorslaggevend is geweest, krijgt daarmee slechts een schamele invulling.

In de discussie die naar aanleiding van het besluit ontbrandde, bleek één argument erg belangrijk te zijn: de invloed van de tijdgeest bestaat niet alleen in onze eigen tijd. Ook de besluitvorming in het verleden ten aanzien van vragen als deze stond onder invloed van de geest van de tijd. In de gronden kan men deze suggestie al terugvinden: “de invloed van de tijdgeest hoeft niet bij voorbaat negatief te zijn; ook de huidige wijze van verkiezing is in de loop van de tijd daardoor beïnvloed” (4 b.). Hiermee wordt de invloed van de tijdgeest dus wel degelijk toegegeven, zij het dat de synode staande houdt dat deze invloed voor de besluitvorming niet doorslaggevend is geweest. Het verwijt dat de synode de tijdgeest niet heeft

|33|

weerstaan, wordt hier dus eigenlijk gepareerd met de opmerking dat ook de ‘huidige wijze van verkiezen’ onder invloed van de toenmalige tijdgeest totstandgekomen is of kan zijn. Daarmee leek de symmetrie tussen heden en verleden hersteld.
Toch lijkt de synode in haar argumentatie impliciet toe te geven dat de belangrijkste factor die tot een verandering van het standpunt heeft geleid, in de tijdgeest gelegen moet zijn. Als niet de schriftgegevens als zodanig een beslissing kunnen forceren, moet het wel iets anders geweest zijn. De tijdgeest lijkt hier de enige zinvolle kandidaat.

 

3 Wat is de tijdgeest?

Men kan zich echter afvragen of het wel zo nodig is geweest dat de synode zich beducht toonde voor deze conclusie. Is het zo erg de invloed van de tijdgeest op het eigen denken ruiterlijk toe te geven? Geeft men daarmee iets prijs van het eigen geloofsstandpunt? Deze vraag wil ik in het vervolg van dit artikel behandelen.

Een eerste vraag die we ons daarbij moeten stellen, is natuurlijk wat we onder de tijdgeest moeten verstaan. Het woord wordt al gebruikt door Goethe en Hegel. Hegel duidt met het begrip ‘Zeitgeist’ de algemene ideeën aan, die een bepaalde tijd stempelen en zijn karakter geven. Zo wordt de tijd van het opkomende liberalisme in Europa volgens hem gekenmerkt door de idee van de individuele vrijheid.

In zijn boekje Filosofische gedachten over Godsgeloof (Kampen 1993) merkt René van Woudenberg op dat het woord tijdgeest een tamelijk ondefinieerbaar begrip is. Dat is volgens hem niet zo omdat het nergens op zou slaan, maar veeleer omdat de zaak waar het op slaat zo uiterst complex is. Als een soort voorzichtige omschrijving van het begrip geeft hij de volgende formulering: “Er bestaat zoiets als de ‘geest van een tijd’. Deze omvat onder andere al datgene wat mensen in een bepaalde tijd in zich omdragen aan fundamentele verwachtingen en perspectieven, aan opvattingen en overtuigingen omtrent datgene wat nuttig en belangrijk, waar en werkelijk is.” (pag. 9). Daarnaast beklemtoont Van Woudenberg het gemeenschapskarakter van de tijdgeest: het gaat niet om individuele opvattingen, maar om verwachtingen en perspectieven die alle mensen binnen een bepaalde tijdelijke en culturele ‘eenheid’ delen. Deze omschrijving is bijzonder vérstrekkend: je zou haast zeggen dat de term tijdgeest betrekking heeft op alles wat te maken heeft met de wijze waarop de mensen de tijd en werkelijkheid waarin ze leven zien, ervaren, beleven en interpreteren.

|34|

Een verwante term is het begrip ‘wereldbeeld’. Wanneer Van Woudenberg gelijk heeft en de tijdgeest zo veelomvattend is, dan moeten wij denk ik uiterst sceptisch staan tegenover de gedachte dat het mogelijk is de tijdgeest te beheersen of er boven te staan. Want als de tijdgeest inderdaad onze manier van zien en denken bepaalt, dan geldt dat ook voor onze ideeën over de tijdgeest zelf. Anders gezegd: telkens als wij de tijdgeest te pakken denken te hebben, heeft zij ons achter onze rug om allang in de greep.

Een heel paradoxaal voorbeeld daarvan is het historische bewustzijn zelf. Voor ons, mensen in de twintigste eeuw, is het heel gewoon te zeggen dat elke tijd wordt gekenmerkt door zijn eigen opvattingen en denkwijzen: middeleeuwers dachten middeleeuws, moderne mensen denken modern. Voor middeleeuwers was deze gedachte echter veel minder vanzelfsprekend. Wie een middeleeuws schilderij over het leven van Jezus Christus bekijkt, zal het meteen opvallen dat laatstgenoemde altijd volgens middeleeuwse mode gekleed is en zich in middeleeuwse stadjes of dorpjes bevindt. Middeleeuwers hadden immers nog nauwelijks historisch besef. Voor hen zijn mensen van alle tijden gelijk. Met andere woorden: de gedachte dat iedere tijd door zijn eigen tijdgeest bepaald wordt, is typisch modern en daarom zelf tijdgebonden. Toch staan wij daar eigenlijk nooit bij stil, zo vanzelfsprekend is deze gedachte voor ons. En dat geeft eens te meer aan hoe onmerkbaar de invloed van de tijdgeest dikwijls is. Wij vinden het helemaal niet vreemd als van de opvattingen van onze opa en oma gezegd wordt dat ze achterhaald zijn. De tijden veranderen nu eenmaal. Maar er zijn heel wat generaties geweest voor wie de opvattingen van opa en oma juist uiterst gezaghebbend waren en de hoogste wijsheid vertegenwoordigden.

Vanuit deze invalshoek bezien is het haast ondoenlijk om van jezelf te eisen dat je boven de tijdgeest staat. Van zijn invloed zijn we ons in heel veel opzichten nauwelijks bewust. En dan is het bijzonder moeilijk je aan die invloed te onttrekken. In een tijd waarin alleen de vrije burger (= de man) rechten had, in tegenstelling tot vrouwen, kinderen en slaven, kon de gedachte van het vrouwenstemrecht nooit opkomen. In ongeveer zo’n tijd is het grootste gedeelte van ons Nieuwe Testament geschreven. Vanuit ons huidig gezichtspunt gesproken zou je hier inderdaad kunnen opmerken: “ook de huidige wijze van verkiezing is in de loop van de tijd daardoor (nl. door de tijdgeest, j.h.) beïnvloed” (grond 4 b.).

Maar het omgekeerde geldt evenzeer: in een tijd waarin het ondenkbaar is om mannen en vrouwen in het openbare leven ongelijk te behandelen,

|35|

moet je enorm sterke argumenten hebben om de invoering van het actieve vrouwenkiesrecht tegen te houden. Aangezien die sterke argumenten ontbraken, ging de synode van Ommen op dit punt om. Zo simpel is dat. Dat is geen offer aan de tijdgeest, hoewel het alles met de tijdgeest te maken heeft. Dat er een moment zou komen, dat de opinie op dit punt veranderen zou, kon iedereen voorzien. Hoogstens het tijdstip waarop de invoering van het vrouwenkiesrecht gerealiseerd zou worden liet zich een paar jaar geleden nog niet voorspellen. Maar één ding is duidelijk: ontwikkelingen houd je niet tegen door je schrap te zetten tegen de tijdgeest.

 

4 Motieven, drijfveren en de tijdgeest

Betekent deze zienswijze nu dat we in mijn visie een geheel onkritische houding tegenover de tijdgeest moeten innemen? Nee integendeel. Het betekent hoogstens dat we er nuchter en realistisch tegenover moeten staan. Als kinderen van onze tijd kunnen wij de tijdgeest niet buiten werking stellen. En voor zover wij erin slagen de tijdgeest onder controle te krijgen, doen wij dat nog altijd als kinderen van onze tijd.

Om evenwel een positie te kunnen bepalen tegenover de tijdgeest, moet ik toch wat specifieker proberen te worden omtrent dit begrip. Want tot nu toe is het begrip steeds erg globaal toegepast. Er pleit echter veel voor om binnen de historische ontwikkelingen een nader onderscheid aan te brengen. Men zou kunnen onderscheiden tussen de structurele ruimte die God gegeven heeft voor het menselijk handelen en de cultuurarbeid enerzijds, en de (levensbeschouwelijke) richting waarin die ruimte wordt ingevuld anderzijds. Dit onderscheid maakt het mogelijk bepaalde ontwikkelingen in maatschappij en cultuur te beschouwen als goede en zinvolle (of ook als onomkeerbare) ontwikkelingen, zonder dat men daarbij onmiddellijk instemt met de ‘geest’ die aan deze ontwikkelingen richting geeft. Anders gezegd: kritische stellingname tegenover de motieven en drijfveren die in een bepaalde tijd een belangrijke rol spelen hoeft nog niet noodzakelijkerwijze te leiden tot een afwijzing van alle ontwikkelingen die daar het resultaat van zijn.

Ik denk dat dit onderscheid goed kan helpen om beter te begrijpen op welke wijze religie en wereldbeschouwing op de ontwikkeling van de tijd ingrijpen. Het maakt het mogelijk om aan een zekere eigen logica van de historische veranderingen recht te doen, zonder daarmee volledig te capituleren voor de tijdgeest. De schepping kent tal van structurele mogelijkheden, die door menselijk handelen in de loop van de geschiedenis zijn (of nog kunnen

|36|

worden) blootgelegd. Dit ongeacht de motieven en drijfveren die daarbij richtinggevend zijn.

Een voorbeeld voor de toepassing van dit onderscheid is de emancipatie van de vrouw. Veel van wat de vrouwenemancipatie heeft opgeleverd, zal door ons nauwelijks meer ter discussie gesteld worden, zo vanzelfsprekend zijn deze verworvenheden voor ons geworden. Dat vrouwen voor gelijke arbeid evenveel verdienen als mannen, bijvoorbeeld. Of dat de handtekening van een vrouw op een contract of op een cheque even geldig is als die van een man. Of dat mannen en vrouwen in juridische zaken gelijke rechten en plichten hebben; dat vrouwen mogen deelnemen aan politieke verkiezingen; dat vrouwen dezelfde onderwijsvormen kunnen en mogen kiezen als mannen. Allemaal zaken die niemand onder ons meer zal betwisten. In zekere zin kan men zeggen dat we een lange geschiedenis nodig hebben gehad om tot de erkenning te komen dat God de vrouw met tal van gaven heeft uitgerust, waarvan we vroeger dachten dat ze aan de man voorbehouden waren. In onze tijd hebben deze gaven mogelijkheden tot ontplooiing gekregen, die vroeger ontbraken.

Daarmee is echter nog niet gezegd, dat we ook zo blij moeten zijn met de motieven en drijfveren achter deze ontwikkelingen. Het kan heel goed zijn, dat bepaalde mogelijkheden tot ontplooiing gekomen zijn vanuit drijfveren, waarmee we minder gelukkig zijn. Bijvoorbeeld uit een streven naar individuele autonomie voor ieder mens, ongeacht sekse. Ook wanneer men zich door dergelijke motieven laat leiden, maakt men echter gebruik van mogelijkheden die in de schepping verborgen liggen. Was dit al niet het geval bij de eerste vormen van cultuurontplooiing die de Bijbel vermeldt: het feit dat de goddeloze zonen van Lamech, Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn respectievelijk de ‘vaders’ van de tentenbouwers, de musici en de smeden waren, is nooit een reden geweest voor de afwijzing van tenten, muziek of smidskunst.

 

5 Consequenties

Wat heeft deze zienswijze voor consequenties? Laat ik om daar een voorbeeld van te noemen nog even terugkeren naar het voorbeeld van het vrouwenstemrecht. Onder grond 4 f. staat het volgende te lezen: “omdat stemmen niet beschouwd mag worden als een vorm van (mee-)regeren, mag het toekennen van stemrecht aan de zusters niet gezien worden als een eerste stap op weg naar een leer- en regeerambt van de zusters.” Opmerkelijk is dat hier weer vierkant stelling wordt genomen tegenover een ontwikkeling die ‘in de lucht hangt’. Het lijkt erop dat de synode van Ommen

|37|

met deze uitspraak toch weer hoopte de tijdgeest onder controle te krijgen. Opmerkelijk is dat daarvoor een inhoudelijk argument wordt aangevoerd: het feit dat actief vrouwenkiesrecht nu toelaatbaar wordt geacht, is geen fundamentele breuk met het verleden. Want er is sprake van grote continuïteit: in heden en verleden is de opvatting dat de vrouw geen leer- en regeerambt dient uit te oefenen onveranderd gebleven. Wat slechts is veranderd, is de beoordeling van de vraag of het actieve kiesrecht beschouwd moet worden als het uitoefenen van een leer- of regeerambt. Op grond van deze continuïteit heeft de synode van Ommen de vrijmoedigheid gehad te zeggen dat de besluitvorming op de synode in geen enkel opzicht een eerste stap was op weg naar radicalere besluiten. Toch bedriegt de synode hier zichzelf. Het is heel goed mogelijk dat op termijn ontdekt zal worden dat bepaalde kerkelijke ambten niets met het leer- of regeerambt te maken hebben, bijvoorbeeld het ambt van diaken. Of er wordt ontdekt (of openlijk toegegeven) dat er in het Nieuwe Testament vrouwen zijn geweest die wel degelijk het leer- en soms zelfs het regeerambt uitoefenden. Telkens weer zal blijken dat het niet moeilijk is de Bijbel in de geest van de eigen tijd uit te leggen. Daarom kan men de ontwikkelingen die in de tijd plaatsvinden ook niet met dit soort redeneringen voorblijven.

Als ik het zo zeg, formuleer ik het echter nog vrij defensief. Uit mijn woorden zou de suggestie kunnen worden afgelezen dat de Bijbel gemakkelijk aan de geest van de tijd kan worden aangepast en dat die aanpassing voortkomt uit menselijke onwil of zwakte om de tijdgeest te weerstaan. Maar in feite bedoel ik het tegendeel: het is de enorme kracht van de bijbelse boodschap dat zij past bij iedere tijd en ten opzichte van geen enkele periode haar actualiteit verliest. Ik geef toe: het is ook een verleiding. Men kan gemakkelijk verleid worden om de Bijbel in het eigen straatje uit te leggen of aan te passen an de eigen wensen. Dat is niet wat ik bedoel. Wat ik wel bedoel is dat de Bijbel een boodschap bevat voor alle tijden en niet gebonden is aan de cultuur of tijd van herkomst. Dat gegeven heeft belangrijke consequenties.

Ik wil een voorbeeld noemen: veel mensen die zich verweren tegen het verwijt dat christenen geneigd zijn conservatief te denken op het gebied van vrouwenemancipatie, wijzen erop dat de bijbelse visie op de vrouw vooruitstreven is in vergelijking met wat in die tijd in de omliggende culturen gewoon was. Ik denk dat zij gelijk hebben: het bijbelse beeld van de vrouw is heel wat genuanceerder dan het patriarchale en macho-wereldbeeld van veel heidense culturen. In die zin onderscheidt het zich. Maar betekent dit niet dat ook aan huidige christenen de uitdaging gesteld kan worden om zich in het denken over de vrouw in die zin van de eigentijdse cultuur te

|38|

onderscheiden? En doet men dat per saldo door ten aanzien van de kerkelijke ambten juist in een sterk restrictieve zin over de plaats van de vrouw in de gemeente te denken? Ik betwijfel het. Er is voor de leden van onze hedendaagse samenleving vermoedelijk maar weinig te vinden in de christelijke visie op de plaats en roeping van de vrouw, dat zich duidelijk in een positieve zin onderscheidt van het algemene denken daarover. Orthodoxe christenen hebben nog altijd de naam dat ze de vrouw klein houden: ze is goed voor gezinstaken en voor het liefdewerk in de gemeente, maar een volwaardige plaats in de maatschappij of in de kerkelijke structuren komt haar nog niet toe. Voor buitenstaanders zijn christenen in dit opzicht eerder conservatieve achterhoedevechters dan mensen met een vernieuwende visie. Dat beeld vind ik onacceptabel en ik zou er dan ook voor willen pleiten dat christenen er alles aan doen om dat beeld niet verder te bevestigen.

Maar wat betekent dit dan voor de harde bijbelgegevens die duidelijk wijzen op een ondergeschikte plaats van de vrouw binnen de kerkelijke structuren? Mij is in de discussie hierover tot op heden voornamelijk opgevallen hoezeer alle bijbelgegevens die hierop lijken te duiden voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Dat wil zeggen dat deze bijbelgegevens veel minder ‘hard’ zijn dan vaak wordt gesuggereerd. Voor mij staat wel vast dat in de interpretatie van deze schriftgegevens nog altijd heel wat ‘toenmalige tijdgeest’ belichaamd is. Ik vind dat echter ook niet moeilijk toe te geven. De strekking van mijn verhaal is immers niet anders dan dat het beïnvloed worden door de tijdgeest en de erkenning van die invloed geen doodzonde is, maar veeleer onvermijdelijk. Ook onze vaderen (en moederen) zijn altijd door die tijdgeest beïnvloed geweest. Door die invloed van de tijdgeest zijn onze voorouders er ook altijd in geslaagd het evangelie voor hun eigen tijd te vertalen en toe te passen. Laten we daarin zo onbevangen mogelijk verdergaan en ons niet te zeer laten hinderen door vermeend tijdloze opvattingen, die bij nadere analyse toch dikwijls zeer tijdgebonden blijken te zijn.

 

Noot

1. Dit artikel is een bewerking van het artikel ‘Bij de tijd of bijt de tijdgeest’, dat is verschenen in Bij de Tijd, 4e jaargang nr. 3.

 

Personalia

Dr. Jan Hoogland is bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Universiteit Twente.

|39|