Kronenburg, J.

Een ‛episco-presby-gational’ kerkmodel

1997

|258|

Een ‘episco-presby-gational’ kerkmodel

 

In artikel 1.1 van de concept-kerkorde voor de toekomstige VPKN presenteert deze kerk zichzelf op grond van haar belijden als gestalte van de ene heilige katholieke of algemene christelijke kerk. Vervolgens wordt in artikel 1.4 een opsomming gegeven van wat zij als haar confessioneel erfgoed beschouwt:
— eerst de oecumenische belijdenissen van de catholica: de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius,
— vervolgens de lutherse belijdenisgeschriften: de Onveranderde Augsburgse confessie en de catechismus van Luther,
— verder de belijdenissen van de gereformeerde traditie: de catechismus van Heidelberg, die van Genève, de Nederlandse geloofsbelijdenis en de Dordtse leerregels,
— en tenslotte — zij het niet als credo maar als betekenisvolle documenten — de Barmer Thesen en de Leuenberger Concordie.1

Daarmee wil naar mijn inzicht gezegd zijn dat deze kerk zichzelf ziet als gestalte van de catholica, die door de hervorming is heengegaan, zowel in lutherse als in gereformeerde zin, en die openstaat voor voortdurende hervorming — ook als er vanuit de oecumene kritische vragen gesteld worden bij haar reformatorische positie. Daarbij denk ik in verband met het thema van deze studiedag vooral aan de door de Lima-ambtstekst (LA 1982) alom in de wereldkerk gestimuleerde discussie over het ambt.2

Met het oog daarop zou ik ervoor willen pleiten het exclusief presbyteriaal-synodale model van de concept-kerkorde uit te bouwen tot het ‘episo-presby-gational’ model,3 zoals dat voor het eerst werd voorgesteld in


1 Concept Kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland, eerste lezing, Leusden 1994, 2.
2 Zie vooral Max Thurian (ed.), Churches respond to BEM, I-VI, Geneva 1986v. en Baptism, Eucharist and Ministry 1982-1990, Report on the process and responses, Geneva 1990.
3 De herkomst van de term episco-presby-gational heb ik niet kunnen achterhalen. Ik kwam hem voor het eerst tegen bij P. Staples, The Liturgical Movement in the Netherlands Reformed Church 1911-1995, (IIMO Research Pamphlets 9), Leiden/Utrecht 1983, 8: „If this is indeed the case (nl. dat er in de oecumene een soort ➝

|259|

het manifest van Tranquebar (1919),4 vervolgens werd overgenomen door Faith and Order (Lausanne 1927, zie beneden) en in 1947 voor het eerst werd toegepast in de Church of South-India,5 om tenslotte in LA 1982 als model te worden aanbevolen voor de komende oecumenische kerk.6 Nadat in LA 26 gesteld is dat het kerkelijk ambt drie dimensies heeft: het persoonlijke, het collegiale en het communale, zegt het commentaar:

Deze drie aspecten moeten bijeen gehouden worden. In verschillende kerken is op een ervan te veel nadruk komen te liggen ten koste van de andere twee. In sommige kerken dreigt de persoonlijke dimensie van het ambt afbreuk te doen aan de collegiale en communale dimensies. In andere kerken vragen de collegiale en communale dimensies zoveel aandacht dat het ambt zijn persoonlijke dimensie verliest. Elke kerk moet zichzelf afvragen waarin haar ambtsuitoefening in de loop van de geschiedenis tekort is geschoten.


➝ ‘middle ground’ gegroeid is die de oude tegenstelling Rome-Genève transcendeert, J.K.), then it could be said that the ‘Lima-texts’ recently published by the World Council of Churches are almost certain to reopen some of the earlier debates on the subject of Reformed Catholicity: including the apostolic ministry and the so-called ‘episcopresbygational church-order’”.
4 „In de komende kerk moeten, naar we geloven, drie schriftuurlijke elementen worden vastgehouden: 1. Het congregationalistische element, dat ‘de hele kerk’ vertegenwoordigt, waarin ‘ieder lid’ onmiddellijk toegang tot God heeft en zijn talent voor de ontwikkeling van het hele lichaam gebruikt. 2. Wij geloven dat deze kerk ook zou moeten bevatten het element van overdracht van bevoegdheid van beneden af en wel in een georganiseerde vorm, zoals de presbyterianen dat kennen, waardoor dus de kerk kan spreken op een organische wijze door middel van generale vergaderingen, synodes en raden. 3. Wij geloven, dat deze kerk tevens dient te kennen het vertegenwoordigend, uitvoerend episcopaal element. Alle drie elementen — geen enkele ervan is absoluut of genoegzaam zonder de andere — dienen in de kerk van de toekomst hun rechtmatige plaats te verkrijgen, want wij bedoelen geen compromis ter wille van de vrede, maar wel alles te omvatten ter wille van de waarheid”, Manifest van Tranquebar, geciteerd in: Th.B.W.G. Gramberg, Oecumene in India en Ceylon, Den Haag, 1962, 37v.
5 Zie voor een boeiende weergave van de theologische, kerkpolitieke en praktische vragen die moesten worden opgelost voordat de verschillende ambtstradities van de kerken die bij de hereniging waren betrokken, met elkaar konden worden verzoend: L. Newbigin, The Reunion of the Church, London, 19602, spec. hfdst. 9 ‘The Ministry’ en Newbigin, Unfinished Agenda. An Autobiography, London, 1985. De statuten van de Church of South-India verklaren, dat deze kerk plaats moet bieden voor episcopale, presbyteriale en congregationalistische elementen. En dat het episcopaat, het presbyteriaat en de vergadering der gelovigen alle, ieder op eigen terrein, verantwoordelijkheid zullen dragen voor en gezag uitoefenen over leven en werken der kerken (II,8).
6 Doop, Eucharistie en Ambt. Verklaring van de Commissie voor geloof en kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Amersfoort, 1982, 44v. Zie ook Episkopè and Episcopate in Ecumenical Perspective (Faith and Order Paper No. 102), Geneva 1980, 6.

|260|

Het is de erkenning van deze drie dimensies die achter een aanbeveling van de eerste wereldconferentie van Geloof en Kerkorde in Lausanne 1927 ligt: ‘Gezien (I) de plaats die het episcopaat, de raad van presbyters en de vergadering der gelovigen respectievelijk hadden in de kerkorde van de vroege kerk en (II) het feit, dat elk van deze bestuurssystemen, de episcopale, presbyteriale en congregationele, kan bogen op aanvaarding door grote christelijke tradities in heden en verleden, en (III) het feit, dat elk van deze patronen velen kent die geloven dat ze wezenlijk zijn voor de juiste inrichting van de kerk, erkennen wij dat elk van deze elementen een passende plaats toekomt bij de ordening van het kerkelijk leven van een herenigde kerk onder voorwaarden, die nadere studie vereisen’.

Ik betreur het dat de bouwmeesters van de concept-kerkorde op geen enkele wijze geprobeerd hebben aan de droom die achter LA 26 schuilgaat gestalte te geven. Dachten we met de Limatekst klaar te zijn toen we onze — overwegend afwijzende en van weinig zelfkritiek getuigende — reacties7 hadden ingezonden? Hoe dan ook, Samen op Weg-kerken hebben een oecumenische kans voorbij laten gaan doordat ze de vragen door Lima aan de orde gesteld hebben genegeerd. Daarmee wil overigens niet gezegd zijn dat we LA kritiekloos zouden moeten bijvallen, maar wel dat het met het oog op de oecumenische kerk van de toekomst geboden is dat we onszelf eerst de kritische vraag stellen of onze ambtstraditie vatbaar is voor verrijking om dan vervolgens ook aan te geven welke elementen uit onze traditie wij onopgeefbaar achten. Het laatste is in ruime mate gebeurd („de ouderling is voor ons onopgeefbaar”), het eerste („zoudt u eens willen nadenken over een bepaalde vorm van persoonlijk episcopaat?” niet of nauwelijks.8 Wanneer ik er voor pleit de presbyteriaal-synodale kerkorde open te breken, zowel in episcopale als in congregationele richting, doe ik dat om twee redenen:

Ten eerste: we hebben alle drie de tradities ‘in huis’, zij het dat de ene sterker is dan de ander:


7 De gezamenlijke reactie van de NHK en de GKN is te vinden in Churches respond to BEM, IV, resp. 100-109, die van de ELK in Ibid. V, 18-22. Een kritische evaluatie van deze reacties gaf Karel Blei, ‘De receptie van de Lima-tekst over doop, eucharistie en ambt in Nederland’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 40 (1986), 14-43.
8 Vgl. de opmerking van A. Houtepen naar aanleiding van de Nederlandse reacties op BEM: „Op één wezenlijk punt is er gefaald. Niet de eigen traditie werd getoetst aan de resultaten van de oecumenische bezinning, maar Lima werd getoetst aan de eigen traditie. Dat gebeurde met name ten aanzien van het omstreden hoofdstuk over het ambt”, geciteerd door A.W. Berkhof, ‘Over protestantse problemen, reformatorische reacties en gereformeerde geluiden’, Kosmos + Oecumene, 21 (1987) I/2, (Reacties op Lima), 27v.

|261|

a) De officiële hoofdstroom is uiteraard de presbyteriale, zoals vastgelegd in de huidige kerkorde van de hervormde en de gereformeerde kerk, maar ook — zij het wat afgezwakt — in die van de lutherse kerk.9
b) Daarnaast is er een niet-officiële, maar gestadig groeiende congregationele stroom, zowel in de gereformeerde kerken (G. Dekker10), als ook in de hervormde kerk (G.D.J. Dingemans11). Met name de kerken in de grote steden raken er steeds meer van overtuigd dat er in de kerk van de toekomst ruimte moet zijn voor een bonte veelkleurigheid aan gemeentevormen, elk met een grote vrijheid van handelen, niet gehinderd door allerlei ‘centrale’ (meestal beperkende) kerkordelijke regels.
c) En tenslotte treffen we de sporen aan van een kleine episcopale stroom: nazaten van de — sterk door de anglicana beïnvloede — beweging Hervorming en Catholiciteit, die rond de totstandkoming van de hervormde kerkorde 1951 nogal wat stof heeft doen opwaaien (onder meer J. Loos, J.M. Gerritsen). De beweging heeft vandaag de dag nauwelijks nog aanhangers, maar haar opkomen voor de katholiciteit en apostoliciteit van de kerk is, mits geplaatst in de nieuwe en veel bredere context van LA 1982, actueler dan


9 In haar Verantwoording bij de herziene versie van de concept-kerkorde (gedateerd 2 september 1993) schrijft de Werkgroep Kerkorde in antwoord op het verwijt dat zij gekozen zou hebben voor een congregationalistische kerk: „De Verenigde Reformatorisch/Protestantse Kerk zal voluit een kerk van het presbyteriaal-synodale type zijn”.
Over de Nederlandse lutheranen en hun aanpassing aan de calvinisten: W. Bley in Rondom het Woord 35 (1993) (themanummer over de SoW-kerkorde), 26: „De Nederlandse lutheranen hebben zich anders georganiseerd — wie weet uit overlevingstechniek — zoveel mogelijk lijkend op de gereformeerde kerkstructuur. Dus ook met een synode en met mensen die een soort kerkeraad vormen. Stel je voor dat de lutheranen hier aan het eind van de zestiende eeuw met een bisschop waren gekomen terwijl de gereformeerden net alle bisschoppen eruit hadden gegooid. Dat was nooit goed gevallen.”
10 Bijvoorbeeld G. Dekker, Het ambt: van boven of van beneden?, Baarn 1979 en Idem, Samen op weg: de juiste koers?, drie artikelen in: dagblad Trouw, 28, 29 en 30 april 1992.
11 G.D.J. Dingemans, Een huis om in te wonen, Den Haag 1987, 185v. en Dingemans, ‘Congregationalisme, een begaanbare weg?’ in: Van top tot teen, een drietal lezingen over congregationalisme en ambt, Velp 1996, 9-15. Daarin ook (29-38) het belangwekkende referaat van M. Nijkamp, ‘Van top tot teen, ambt in een congregationalistische kerk’, waarin hij stelt dat een ‘bisschop’ niet vreemd is voor congregationalisten. Hij wijst er verder op dat bij de kerkhereniging in Zuid-India in 1947 drie van de negen nieuwe bisschoppen congregationalisten waren.

|262|

ooit.12 Ook valt in dit verband te denken aan de enkele Nederlandse lutheraan, die nog een zintuig heeft voor het bisschopsambt, zoals dat wordt verondersteld in de Augsburgse Confessie, en zoals grote delen van de lutherse wereldkerk het vandaag de dag nog kennen.13

Mijn voor de hand liggende vraag is dan ook: waarom is er niet gezocht naar een model waarin de beste elementen van alle drie de tradities in een nieuwe configuratie worden samengebracht? Om zo te zeggen in een soort mix van Van Ruler, Loos en Dingemans? Het uitgesproken presbyteriale model waarvoor nu gekozen is, levert in feite een „uitvergrote hervormde kerk” op14 en ik vraag me af of zowel de lutheranen met hun toch licht episcopale ambtsopvatting15 als de gereformeerden met hun toch licht


12 Over de invloed van de anglicana op de liturgische beweging van de jaren dertig en op de beweging Hervorming en Catholiciteit in de jaren vijftig zie P. Staples, The liturgical movement in the Netherlands Reformed Church, passim. Over de gesprekken die hervormden en anglicanen in de periode van 1958-1984 hebben gevoerd, zie P. Staples, Relations between the Netherlands Reformed Church and the Church of England since 1945, Lewiston/Queenston/Lampeter, 1991. In zijn evaluatie van de conversations (niet: negotiations!) vraagt de auteur zich af of de Limatekst van 1982 een goede aanleiding zou kunnen zijn om de toen op niets uitgelopen gesprekken weer opnieuw te openen: „The crucial question is whether this particular ‘convergence text’ has now placed the relationship between the Netherlands Reformed Church and the Church of England in a new context. The answer depends on whether the Netherlands Reformed Church is also prepared to consider this part of the Lima-Text positively”. Ondanks de overwegend negatieve reactie van de NHK (zie noot 8) lijkt het mij voor de toekomst van Samen op Weg-kerken van vitaal belang, dat zij — zeker met het oog op de oecumenische ontwikkelingen in Europa (zie noot 18, 19, 20, 22) — de contacten met de Kerk van Engeland (weer) aangaan en uitbouwen.
13 Voor een evenwichtige weergave van de lutherse ambtsopvatting zie H. Meyer, Die Amtsfrage im Lichte des Lutherischen Verständnis von Kirche, (manuscript lezing Kampen, 1993), 13: „Zum Amtsverständnis der lutherischen Reformation gehört, dass es das Bischofsamt nicht ablehnt, sondern es vielmehr als ein übergemeindliches Amt schätzt und bejaht. Die lutherischen reformatoren fordern zwar mit grossem Nachdruck die Reform des Bischofsamtes, wie es in der römisch-katholischen Kirche ihrer Zeit verstanden und gelebt wurde (vgl. CA 28), möchten es aber als solches bewahren”.
14 J. van der Graaf, in een interview met het Fries Dagblad, 1 juni 1995.
15 De uitdrukking ‘het openbare ambt van Woord en Sacrament mag dan in theorie een anti-klerikale c.q. anti-episcopale spits hebben, in de praktijk denkt b.v. ook een lutheraan als W. Bley aan de predikant of de bisschop. Sprekend over degenen die door de gemeente tot het ambt worden geroepen zegt hij: „In Nederland heten deze mensen dominees, in andere kerken worden ze priester of bisschop genoemd. Ze worden bijgestaan door mensen die door de gemeente verkozen zijn en geroepen zijn tot bijstand in het openbare ambt van Woord en Sacrament en die verschillende taken hebben. Sinds jaar en dag worden deze mensen in drie groepen verdeeld: ouderlingen, diakenen en kerkrentmeesters. Ze vormen met de predikant een kerkeraad waarin ze alles samen doen”, Rondom het Woord, 35 (1993), 27v. In tegenstelling tot Bley die de vraag, of zij ➝

|263|

congregationalistisch kerkbegrip16 zich daarin op den duur thuis zullen voelen. In elk geval zou er veel meer echt-oecumenische ruimte in het Samen op Weg-proces gekomen zijn, wanneer de onderlinge verschillen in kerkbesef niet waren weggepoetst, maar juist geaccentueerd.

Te meer omdat we — en dat is mijn tweede reden — zodoende op een creatieve manier zouden inspelen op de ontwikkelingen in de oecumene. Gezien de verregaande convergentie, waarvan allerlei dialogen sinds LA blijk geven — onder andere Gods Reign and Our Unity 1984,17 Meissen 1988,18 Porvoo 199219 — wordt het steeds duidelijker: kerken die op zoek zijn naar de gestalte van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk (waarom is dat laatste weggelaten in artikel 1.1 van de concept-kerkorde?20), zullen recht moeten doen aan zowel het presbyteriale, als het congregationele en het episcopale element — niet vanwege een soort grootste-gemene-delerdenken, maar omdat in alle drie essentiële elementen van het kerk-zijn bewaard zijn. Ik vind het daarom onbegrijpelijk dat er in de concept-kerkorde niets terug te vinden is van wat zo langzamerhand in de oecumene als communis opinio is aanvaard.


➝ die geroepen zijn tot bijstand in het openbare ambt ook zelf een voluit kerkelijk ambt dragen openlaat, stelt K. van der Horst, dat kerkeraadsleden volgens de lutherse kerkorde principieel geen ambtsdragers zijn. Ze oefenen een ‘dienst’ uit of hebben een ‘taak’, maar ze dragen geen ambt. Zie K. van der Horst, „Een lutherse reactie”, Eredienstvaardig 4 (1988) 6.
16 „Je kunt denk ik wel zeggen, dat de stroom waaruit ik voortkom (de GKN) een sterkere congregationalistische inslag heeft dan bij voorbeeld de NHK”, aldus M. Gosker, „Het ambt, centrum van eenheid of struikelblok in de oecumene”, in: Van top tot teen, 19.
17 Gods Reign and Our Unity. The Report of the Anglican-Reformed International Commission, London/Edinburgh, 1984. Een uiterst boeiende poging om de eeuwenoude verschillen tussen anglicanen en gereformeerden te overbruggen, bij voorbeeld door niet alleen — in de geest van BEM — aan de presbyterianen te vragen het bisschopsambt te overwegen, maar ook — in tegenstelling tot BEM — aan de episcopalen te vragen het ambt van ouderling (elder) een plaats te geven.
18 The Meissen Agreement, (overeenkomst tussen de Kerk van Engeland en de Duitse Evangelische Kerk), Occasional paper No. 2), London 1995.
19 Together in Mission and Ministry. The Porvoo Common Statement with Essays on Church and Ministry in Northern Europe, London 1993. Het resultaat van de gesprekken tussen de Britse/Ierse anglicaanse kerken en de lutherse kerken van Scandinavië en de Baltische landen.
20 Zie voor een kritische bespreking van de concept-kerkorde op dit punt: L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte, oecumenisch-theologische en kerkrechtelijke implicaties van het visitekaartje van de VPKN (Kamper Oraties, nr. 3) Kampen 1994, 24v. Ook A.H.C. van Eijk, „De apostoliciteit van de kerk in artikel 1 van de kerkorde”, Kerk en Theologie 46 (1995), 148-154.

|264|

Dat met name het bisschopsambt presbyterialen en congregationalisten zwaar op de maag ligt is begrijpelijk. Toch zal de bisschop, voor het grootste deel van de wereldkerk nu eenmaal een vanzelfsprekende figuur, — hoe dan ook verstaan — een plaats moeten krijgen in de komende oecumenische kerk. Waarom zouden we daar dan niet al vast op inspelen? Al was het alleen maar door er over na te denken. Gelukkig komt er op dit punt hier en daar in onze kerkelijke familie iets op gang. Ik wijs op twee zaken:

a) De Leuenberg-Gemeenschap, waartoe alle drie de Samen op Weg-kerken behoren, heeft onlangs in het document Die Kirche Jesu Christi (1995) uitgesproken dat de verscheidenheid aan ambtelijke tradities te beschouwen is als geestelijke rijkdom en dat zowel het historische bisschopsambt, als ook de ‘bishop-in-presbytery’ verstaan kan worden als dienst aan de eenheid.21 Met een verwijzing naar het groeiend aantal oecumenische dialogen op wereldschaal wordt gezegd: „Es ist unsere Hoffnung, daß es nur eine Frage der Zeit ist, bis alle an der LK beteiligten lutherischen und reformierten Kirchen Europas diese Schritte nachvollziehen können”.22

Dit rapport is op 8 november 1996 in de triosynode besproken, maar helaas deed zich daar — mede vanwege de begeleidende stukken van de synodes en hun adviesorganen — hetzelfde verschijnsel voor als bij de discussie over BEM: het rapport, met name wat er over het ambt gezegd wordt, werd vrijwel uitsluitend beoordeeld vanuit de eigen traditie. De uitdaging tot zelfkritiek, met name op het punt van onze ambtstraditie, werd niet aangenomen. Men had bijvoorbeeld ook kunnen besluiten — geheel conform de wens van Leuenberg dat de reformatorische kerken het gesprek over de apostolische successie zouden aangaan23 — dit rapport te gebruiken als uitgangspunt voor een hernieuwd gesprek met de Kerk van Engeland, die met kritische belangstelling de ontwikkelingen binnen de Leuenberg-Gemeenschap volgt.24

b) De gereformeerde deputaten Oecumene hebben onlangs in opdracht van de synode, naar aanleiding van de discussie over LA 1982, een rapport


21 „Die Kirche Jesu Christi, der reformatorische Beitrag zum ökumenischen Dialog über die kirchliche Einheit” in: Wachsende gemeinschaft in Zeugnis und Dienst, Reformatorische Kirchen in Europa, Frankfurt am Main 1995, 35. Nederlandse vertaling (niet in de handel), 17v.
22 Ibid., 57. Nederlandse vertaling, 38.
23 „Kriterien für Stellungnahmen zu den Lima-Erklärungen” in: Konkordie und Ökumene, die Leuenberger Kirchengemeinschaft in der gegenwärtigen ökumenischen Situation, Texte der Konferenz von Straszburg, Frankfurt am Main 1988, 36.
24 Zie het sympathieke referaat van de bisschop van Ely, Stephen Sykes, „The Church of England and the Leuenberg Church Fellowship in Europe — Opportunities, Limits, Possibilities” in: Wachsende Gemeinschaft in Zeugnis und Dienst, 248-255.

|265|

geschreven over het bisschopsambt. Een uitstekend stuk, waarin nog net geen aanbeveling richting bisschop wordt gedaan, maar wel een soort sterkte/zwakte-analyse wordt gegeven van het bisschopsambt.25 De synode besloot het rapport in te brengen in een volgende gezamenlijke synodevergadering met hervormden en lutheranen. Zo doet zich het opmerkelijke verschijnsel voor dat de drie Samen op Weg-kerken uitgerekend door hun meest laagkerkelijke participant worden geconfronteerd met de vraag naar de bisschop!

Om aan te geven dat het samen op weg gaan naar een episco-presby-gationeel kerkmodel geen idealistische slag in de lucht is, maar een uiterst reële zaak, wil ik tenslotte herinneren aan de onlangs in Schotland (weer) op gang gekomen multilaterale dialoog tussen episcopalen, presbyterialen en congregationalisten.26 Al is er nog een lange weg te gaan, volgens de berichten lijkt een consensus mogelijk, niet alleen over een bepaalde vorm van persoonlijk episcopaat, maar ook over ouderling (in de zin van ‘elder’) en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente.

Er komt dus enige beweging in de vastgeroeste posities. Ik hoop dan ook dat het nog niet te laat is om ook binnen de Samen op Weg-kerken het gesprek te openen over een werkelijk oecumenische kerkorde. Want hoe spannend het Samen op Weg-proces ook mag zijn, Wim van der Zee had gelijk toen hij schreef: „het gaat pas echt spannend worden als het episcopale, het presbyteriale en het congregationalistische met elkaar in verbinding worden gebracht”.27


25 Het bisschoppelijk ambt, rapport Deputaten Oecumene, 1995 (niet in de handel).
26 De gesprekken worden gevoerd door een werkgroep van de Multilateral Church Conversation, bestaande uit vertegenwoordigers van de Church of Scotland, de United Free Church, de United Reformed Church, de Methodist Synod in Scotland, de Congregational Union of Scotland en de Scottish Episcopal Church. Zie R. Halliday, in: The Porvoo Statement, 143 (een beschrijving van de oecumenische ontwikkelingen in Schotland), en in Trouw, 24 mei 1995.
27 W. van der Zee, Hervormd Nederland, 6 december 1986.