|279|

Samenvatting

 

Na de Tweede Wereldoorlog wil de NHK met de kerkorde van 1951 tot een regeling komen, die een ordelijk functioneren van beroepskrachten naast de predikant mogelijk maakt. Deze regeling wordt veelvuldig bediscussieerd, zij wordt op onderdelen aangepast, maar we vinden haar in essentie ongewijzigd terug in de kerkorde van de PKN. De GKN geeft de kerkelijk werker geen positie in de kerkorde, maar stelt wel een regeling op, die erop neerkomt dat deze beroepskracht in die kerk een vergelijkbare positie heeft als in de NHK. De ELK, die zich heeft verenigd met de NHK en de GKN in de PKN, kent, hoewel niet behorend tot de gereformeerde traditie, een soortgelijke problematiek.

Niet alleen de PKN heeft te maken met de kerkelijk werkers. We komen ze ook tegen in de CGK, GG, GKV, NGK en RKK, onder uiteenlopende benamingen. In dit onderzoek concentreren we ons op kerken behorend tot de protestantse traditie. De CGK en de GKV hebben evenals de PKN in de kerkorde bepalingen opgenomen over de positie van de kerkelijk werker. De NGK en de GG hebben regelingen getroffen buiten de kerkorde om. Het aantal kerkelijk werkers is groeiend. Een belangrijke verklarende factor is dat zij goedkoper en flexibeler inzetbaar zijn dan predikanten. Diverse HBO-instellingen beschikken over een kerkelijk erkende opleiding voor kerkelijk werkers, met als gevolg dat er voldoende aanbod is. Binnen de PKN is de trend dat het aantal predikanten afneemt en het aantal kerkelijk werkers toeneemt.

De wijze waarop de kerk de positie van de kerkelijk werker in de kerkorde heeft vastgelegd, geeft in de praktijk problemen. Om deze problematiek te kunnen analyseren heb ik in 2003 een landelijk onderzoek uitgevoerd onder de geregistreerde kerkelijk werkers in de PKN. Hieruit blijkt dat de kern ervan wordt gevormd door een oud knelpunt: in gemeenten is behoefte aan iemand met de bevoegdheden die behoren tot het ambt van predikant en die de kerkelijk werker — kerkordelijk — niet heeft. Het onderzoek toont aan dat het beroepsprofiel van de kerkelijk werker in de praktijk grote overeenkomst heeft met dat van de predikant. De kerkorde gaat ervan uit dat de kerkelijk werker een ander profiel heeft. Zij wil onderscheid maken. In de praktijk onderkent en erkent de gemeente — de praktijk — dit verschil niet of waardeert zij de kerkelijk werker lager dan de predikant, omdat hij niet in het ambt staat. De gemeente wil een beroepskracht voor de bediening van het Woord — prediking, bediening van de sacramenten, pastoraat en catechese. De bevoegdheid van de kerkelijk werker beperkt zich tot de laatste twee deelgebieden. De kerkorde van de PKN geeft kerkelijk werkers de ruimte om als

|280|

hulpkracht te functioneren. De gemeenten wensen overwegend geen hulpkracht maar een vervanger. Dit verschil in beoogde functie van de kerkelijk werker is de bron van onvrede, frustratie en conflict.

De kerkorde kent de mogelijkheid dat de kerkelijk werker toestemming krijgt om te preken. Het preekconsent houdt in dat een kerkelijk werker mag voorgaan in een kerkdienst door een ‘stichtelijk woord te spreken’ of ‘het Evangelie te prediken’. De kerk gebruikt voor dit preken deze en andere omschrijvingen, die moeten duidelijk maken dat er onderscheid is met de predikant, die dienaar van het Woord is en op grond van zijn ambt het Woord bedient en verkondigt. Het preekconsent voorziet duidelijk in een behoefte, maar heeft door de jaren heen heel wat onenigheid met zich meegebracht. Het probleem met het preekconsent is dat de gemeente het verschil niet ervaart tussen een kerkelijk werker die preekt en een predikant. Zij heeft er dan ook moeite mee dat de kerkelijk werker wel mag preken, maar niet de 'andere' ambtelijke bevoegdheden mag uitoefenen, zoals het bedienen van de sacramenten en het inzegenen van huwelijken. In het bijzonder is dit een probleem in gemeenten die geen predikant hebben, maar een kerkelijk werker als vervanger.

De kerk ziet zich geconfronteerd met een hardnekkig probleem — de positie en de bevoegdheden van de kerkelijk werker. De kerk is er steeds vanuit gegaan dat de gereformeerde ambtsleer alleen een niet-ambtelijke positie van de kerkelijk werker toestaat. De hervormde kerkorde noemt deze positie een ‘bediening’, de kerkorde van de PKN spreekt van ‘andere diensten’. Deze terminologie is niet helder, zij maakt niet duidelijk wat eigen is aan de functie van de kerkelijk werker. De synodes van NHK, GKN en ELK hebben enkele keren gediscussieerd over de mogelijkheid de kerkelijk werker in het ambt van predikant te plaatsen en daarbij binnen dit ambt een onderscheid te maken tussen hbo- en universitair geschoolde predikanten. Zij hebben deze mogelijkheid afgewezen met als argument dat een clerus minor — een lagere geestelijkheid — ongewenst is. Desondanks functioneert de kerkelijk werker in de praktijk wel als zodanig. Hij neemt feitelijk die positie in.

De positie van de kerkelijk werker is buiten het ambt. De argumenten voor deze positionering ontleent de kerk aan de gereformeerde ambtsleer, waarbij zij een beroep doet op het Nieuwe Testament. Kenmerkend voor deze leer is het drievoudig ambt van predikant, ouderling en diaken. De predikant is de dienaar van het Woord, bevoegd tot de bediening van Woord en Sacrament. Met een beroep op het drievoudig ambt heeft de PKN het aantal ambten niet willen uitbreiden. Het maken van een onderscheid binnen het ambt van

|281|

predikant heeft de kerk afgewezen met als argument dat dit een hiërarchie tot gevolg heeft, wat strijdig is met de gereformeerde ambtsleer.

Uit mijn analyse van het beroep dat theologen die staan in de gereformeerde traditie, doen op het Nieuwe Testament om een ambtelijke structuur vast te stellen, komt een grote variëteit aan meningen naar voren. De interpretaties lopen uiteen en op allerlei punten spreken zij elkaar tegen. Dit impliceert dat het een lastige opgave is in het Nieuwe Testament een blauwdruk voor de ambtsstructuur te ontdekken. Een meerderheid van de theologen vindt de gereformeerde ambtsstructuur niet zonder meer terug in het Nieuwe Testament.

De communis opinio onder de nieuwtestamentici is dat in de periode van het ontstaan van het Nieuwe Testament in de gemeenten functies en wat wij ambten noemen tot ontwikkeling komen, maar dat de kerk in deze fase zeker nog geen uitgekristalliseerde ambtsstructuur heeft. De ambten, functies, taken en benamingen: de structuur is open, complex en dynamisch. De kerk heeft een roeping, daarop duidt de verscheidenheid aan namen en termen primair. Vermoedelijk vindt een evolutie plaats in de richting van een ambtelijke structuur, zoals we die in de vroege kerk aantreffen: het drievoudige ambt van opziener (bisschop)/presbyter (oudste)/diaken. De meeste nieuwtestamentici zijn het erover eens dat we deze structuur in aanleg in het Nieuwe Testament al aantreffen.

In het Nieuwe Testament lezen we dat in de gemeenten presbyters worden aangesteld door de apostel Paulus en zijn medewerkers. Uit het geheel van nieuwtestamentische gegevens kunnen we concluderen dat het woord presbyter/oudste in de praktijk betrekking heeft op de functie die we in de gereformeerde traditie kennen als de dienaar van het Woord, de voorganger van de gemeente, de predikant.

In de periode van het Nieuwe Testament ontwikkelt zich in de kerk een functionele en ambtelijke structuur in reactie op en in wisselwerking met de omstandigheden, waarin de kerk zich bevindt. In de periode van de reformatie zien we hetzelfde gebeuren. Zo ontwikkelt Calvijn in zijn tijd een ambtsstructuur die de kerk in staat stelt aan haar roeping te kunnen voldoen. Hij legitimeert zijn structuur met een beroep op het Nieuwe Testament en op de vroege kerk. Wij hebben de verantwoordelijkheid de kerkstructuur te ontwikkelen die we in onze context nodig hebben. Wij hebben de ruimte de huidige ambtsstructuur zodanig aan te passen dat de kerkelijk werker daarbinnen een positie kan innemen als voorganger of als hulpkracht. Noch met een beroep

|282|

op het Nieuwe Testament, noch met een beroep op Calvijn, kan men stellen dat de plaats van een op HBO-niveau opgeleide theologische beroepskracht uitsluitend buiten het ambt is.

Volgens de kerkorde is de kerkelijk werker bevoegd deeltaken uit te voeren in de gemeente. Het is niet ongebruikelijk de kerkelijk werker te zien als een specialist en het toedelen van taken aan hem als een vorm van specialisatie. Dit woordgebruik is niet juist. Organisatiekundig gezien is geen sprake van specialisatie maar van differentiatie bij toedeling van specifieke deeltaken. De kerkorde van de PKN staat de kerkelijk werker niet toe te functioneren als een specialist. Een specialist is niet iemand die een of meer deeltaken uitvoert maar die een specifiek dienstverleningsproces uitvoert. Hij levert een specifieke dienstkolom. Een dienstkolom moet, om volwaardig te zijn, tenminste alle essentiële diensten omvatten.

De kerk is een professionele organisatie. De predikanten zijn de professionals die gedurende een langdurig opleidings- en vormingstraject worden bekwaam gemaakt om te functioneren als dienaar van het Woord. In afwijking van andere professionele organisaties kennen de kerken in de protestantse of gereformeerde traditie geen formele fasering in de ontwikkeling van de bekwaamheid van de beroepskrachten vanaf het moment dat zij in de praktijk gaan werken. De vroege kerk kent wel een fasering in de professionele bekwaamheid binnen de ambtelijke structuur: diaken-presbyter-bisschop.

De kerkelijk werkers participeren als gevolg van hun niet-ambtelijke positie niet in de ambtelijke vergaderingen. Zij zijn geen lid van de professionele structuur van de kerk. Hoewel zij beroepskrachten zijn, erkent de professionele structuur hen niet als collega-professionals. Dit geeft wrijving en bevordert het functioneren van de kerk als professionele organisatie niet.

Ik ben van mening dat een geleding binnen het ambt van predikant noodzakelijk is, zowel om de problematiek rond de kerkelijk werker op te lossen als voor de kerk om als professionele organisatie te kunnen functioneren. De geleding die ik voorstel, is deze:
a. junior-predikant;
b. predikant;
c. senior-predikant.
Het onderscheid in drie categorieën is gebaseerd op een verschil in professionele bekwaamheid. De professionele geleding maakt het mogelijk de professionaliteit van de beroepskrachten gericht en doelmatig te bevorderen.

|283|

Thans wordt de predikantsopleiding uitsluitend aangeboden op universitair niveau. Mijn voorstel houdt in dat deze wordt aangeboden zowel op HBO- als WO-niveau. In de praktijk zal dan blijken welk type opleiding het beste voldoet. Voor beide typen opleiding — beroepsopleiding dan wel academische opleiding — valt iets te zeggen. Het verschil in opleiding houdt in dit voorstel geen verschil in beloning in. Dit geldt wel voor het onderscheid junior-predikant/-predikant, en eventueel voor de rang van senior-predikant.

Beide categorieën theologen — HBO en WO — kunnen zich naar behoefte specialiseren op een gebied als evangelisatie/missionair werk, zending, opbouwwerk, jeugd- en jongerenwerk of ouderenpastoraat. Het gaat daarbij om een volwaardige specialisatie voor het leveren van een dienstkolom — een geheel van diensten voor een specifiek type dienstverlening. Naast de predikant als specialist voor het gemeentewerk zijn mogelijke ambtelijke specialisten: evangelist/missionair werker, zendeling, opbouwwerker, jeugd- en jongerenwerker, ouderenwerker. Deze specialisaties dienen eveneens een professionele geleding te hebben. Wellicht zijn twee fasen — in plaats van drie — voldoende: een junior-niveau en een niveau met volledige bevoegdheid. Dit vereist nadere invulling. Een doorgroeien naar de positie die is aangeduid met ‘senior-predikant’ mag niet worden uitgesloten, en wellicht is een andere term voor deze positie beter. De term ‘bisschop’ ligt in de Nederlandse gereformeerde traditie gevoelig, maar is wel een voluit nieuwtestamentische aanduiding voor een leidinggevend ambt.

In het Nieuwe Testament kunnen we lezen dat Paulus wenst dat in elke gemeente tenminste een presbyter wordt aangesteld. Voor Calvijn heeft de presbyter de kernfunctie: de bediening van het Woord. De presbyter is herder en leraar en dienaar van het Woord. Hij staat in het ambt. Als we ons realiseren welk groot belang onder anderen Paulus en Calvijn hechten aan de functie van de dienaar van het Woord in de gemeente, dan moet de kerk er vandaag alles aan gelegen zijn elke gemeente te voorzien van zo'n dienaar. Mijn voorstel biedt hiervoor de professionele structuur.

Calvijn presenteert in de Institutie een viervoudige ambtsstructuur: leraar-herder-ouderling-diaken. In de gereformeerde traditie is het eerstgenoemde ambt niet tot ontwikkeling gekomen, zodat zij drie ambten kent. Calvijn ontwikkelt zijn structuur door op een vrije wijze schriftgegevens te interpreteren. De ouderling en de diaken zijn bij hem hulpambten. Gelet op de behoefte in de kerk aan een hulpkracht voor de predikant en op de door velen gewenste mogelijkheid dat deze beroepskracht een ambtelijke positie heeft, stellen wij een vierde ambt voor: gemeentewerker. Deze beroepskracht is werkzaam op

|284|

een of meer van de gebieden pastoraat, catechese, evangelisatie, of een andere vorm van gemeentewerk. Hij vervangt de predikant niet, maar hij assisteert.

De huidige mogelijkheid dat kerkelijk werkers als beroepskracht en met deze beroepsnaam niet-ambtelijk worden aangesteld om op parttime-basis predikanten bij te staan in hun ambtswerk, blijft in mijn voorstel bestaan. Waar sprake is van een structurele behoefte aan bijstand, zal het de voorkeur verdienen een (parttime-) predikant aan te stellen, omdat deze over de ambtelijke bevoegdheid en bekwaamheid beschikt voor de bediening van het Woord. Dit kan impliceren dat een predikantsplaats dient te worden gecreëerd.