|11|

Woord vooraf

 

Dit boek is het verslag van het onderzoek dat ik heb uitgevoerd naar de problematiek van de kerkelijk werker. De opleiding voor deze functie in de kerk heb ik zelf voltooid in 2003.

Mijn afstudeeronderzoek richtte zich al op de positie en het functioneren van de kerkelijk werker. Zowel tijdens de periode van het afstuderen als daarna bleek het om een actueel en belangrijk vraagstuk te gaan. Ik was dan ook van mening dat het afstudeeronderzoek moest worden uitgediept. In het najaar van 2004 besprak ik met prof. dr. A. van de Beek de mogelijkheid een promotieonderzoek uit te voeren. Hij en dr. Eddy Van der Borght verklaarden zich bereid mij te begeleiden.

Het feit dat ik zelf in de positie van kerkelijk werker werkzaam ben geweest, gaf mij een speciale betrokkenheid om dit onderzoek uit te voeren. De kerkelijk werker is een ‘vreemde’ figuur in de kerk, hij is werkzaam op het terrein van de kerkelijke ambten, zonder ambtelijke bevoegdheid, en in hoge mate als een pseudo-predikant. Hij heeft geen eigen identiteit naast de ambten. Wie denkt dat de kerkelijk werkers daarom een uitstervende beroepsgroep vormen, heeft het mis. Hun aantal neemt juist gestaag toe. Tot op de dag van vandaag toe worden er voorstellen gedaan om de positie van de kerkelijk werker te verbeteren. Als zodanig is dit positief te waarderen. In dit promotieonderzoek toon ik echter aan dat een oplossing die voldoet, alleen kan worden bereikt op basis van een wijziging van de ambtsstructuur.

Dit proefschrift heeft een interdisciplinair karakter. Op basis van een onderzoek naar de kerkelijk werker in de praktijk kijk ik naar de problematiek vanuit de theologische discipline — kerkrecht, nieuwe testament — en vanuit de organisatiekunde. Deze laatste discipline pas ik toe, omdat ik eerder aan de Erasmus Universiteit ben afgestudeerd in de bedrijfskunde en ik gedurende een periode van vele jaren heb gewerkt als organisatieadviseur, docent en manager. De organisatiekundige invalshoek is van groot belang omdat de kerk een organisatie is.

Met dit onderzoek heb ik een dienst willen verrichten in het Koninkrijk van God. Ik heb de overtuiging dat dit zo is. Het is Gods voorzienigheid dat ik dit onderzoek heb uitgevoerd. In het hele proces heb ik Gods leiding en gunst mogen ervaren. Hij gaf mij het verstand en de kracht, de vreugde in het werk, de medewerking van anderen, de begeleiding van de promotor en de copromotor en het meeleven in familie- en vriendenkring. In het bijzonder ben ik

|12|

Bram van de Beek en Eddy Van der Borght erkentelijk voor hun professionele en stimulerende begeleiding en mijn echtgenote Giny en onze zoons Henk en Marco dankbaar voor hun altijd hartelijke en trouwe meeleven. Soli Deo Gloria.

 

Veenendaal, juni 2006