§ 5. De artikelen der Geloofsbelijdenis over de kerkregeering.

Het uitvoerigst is onder de Gereformeerde belijdenisschriften op het stuk der kerkregeering de confessie van Westminster.

Hoofdstuk XXV ervan handelt in 6 artikelen over de kerk.

Hoofdstuk XXX in 4 artikelen over de tucht. Christus heeft als Koning en Hoofd van zijn kerk in haar een regeering gesteld — die berusten zou bij de kerkelijke ambtsdragers — onderscheiden van de burgerlijke overheid (art. 1), met beroep o.a. op Matth. 18: 18-20. Aan deze ambtsdagers zijn de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen toebetrouwd, uit kracht waarvan zij macht verkrijgen om de zonden te houden of te vergeven, den onboetvaardigen zoowel door het Woord als door de censuur het koninkrijk der hemelen toe te sluiten, alsook den boetvaardigen door de bediening van het evangelie en het ontslaan van de tucht het te ontsluiten (art. 2). In art. 3 wordt het doel der kerkelijke tucht uiteengezet, die noodzakelijk is, waarna in art. 4 wordt gezegd, dat ter bereiking van dat doel de kerkelijke ambtsdragers gebruik hebben te maken van tuchtmiddelen: de vermaning, de tijdelijke afhouding van het Avondmaal, en tenslotte de excommunicatie, al naar gelang van de misdaad en hetgeen de overtreder verdient.

Hoofdstuk XXXI handelt over de Synoden en Conciliën. Art. 1 stelt vast, dat opdat de kerk te beter geregeerd en opgebouwd kan worden, er zulke samenkomsten moeten gehouden worden, als men gewoonlijk synoden en conciliën noemt. Art. 2 handelt over de samenroeping der synode;

|24|

het staat de overheid vrij om dit te doen, maar indien deze der kerk openlijk vijandig is, is het den dienaren geoorloofd om zelf uit kracht van hun ambt samen te komen, of ook om dit te doen met andere daartoe geschikte personen, na bekomen machtiging der kerk. Art. 3 is het belangrijkste en handelt over de taak der synoden. Deze is: leergeschillen en gewetensgevallen op ministerieele wijze te beslissen; regelen en voorschriften te stellen waardoor de openbare godsdienst en de regeering der kerk beter geordend worden; geschillen over wanbestuur in behandeling te nemen, en daarover authoritatief te beslissen. Deze besluiten moeten, indien zij slechts met Gods Woord overeenstemmen, met eerbied en onderwerping aangenomen worden; niet maar wijl zij met Gods Woord in overeenstemming zijn, maar ook uit kracht van de macht, die ze vaststelde, als die een ordening Gods is, daartoe in Zijn Woord aangewezen (hierbij een verwijzing naar Hand. 15 en 16 en Matth. 18). Art. 4 constateert vervolgens, dat de synoden niet onfeilbaar zijn, doch dwalen kunnen, terwijl art. 5 uitspreekt, dat zij moeten behandelen en beslissen hetgeen de kerk raakt, doch zich niet hebben te mengen in burgerlijke zaken, behoudens buitengewone gevallen, waarin zij zich met een ootmoedige smeekbede tot de overheid wenden, of ook haar raad geven, wanneer deze dit in gewetensgevallen van de synode vraagt.

Dit alles is zeer belangrijk. De zelfstandigheid der kerkregeering, berustend bij de kerkelijke ambtsdragers, die ook de tuchtmacht hebben, wordt streng gehandhaafd. En aan de synode, die een instelling Gods heet, wordt de volledige drievoudige kerkelijke macht toegekend, nl. de leermacht, de regeermacht, en ook de tuchtmacht, want op authoritatieve wijze gevallen van wanbestuur beslissen involveert het recht tot oefening der tucht in vollen omvang.

Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis is op deze punten soberder, maar brengt daarnaast ook weer andere punten ter sprake. Van belang zijn art. 30-32.

Art. 30 handelt over de regeering der kerk. Ook hier wordt terstond uitgesproken, dat de kerkregeering op schriftuurlijken grondslag berust, en haar zelfstandigheid gehandhaafd: „Wij gelooven, dat deze ware kerk geregeerd

|25|

moet worden naar de geestelijke politie, die ons onze Heere heeft geleerd in zijn Woord”. Dit houdt in, dat er naast de dienaren of herders ook opzieners en diakenen zijn, om met de herders te zijn als de raad der kerk. — In art. 31 wordt vervolgens beleden, dat de ambtsdragers behooren gekozen te worden door wettige verkiezing der kerk, en dat de dienaren eene zelfde macht en autoriteit hebben, waarmee dus de hiërarchie als onschriftuurlijk wordt afgewezen.

Bijzondere opmerkzaamheid verdient art. 32. Het luidt aldus: „Intusschen gelooven wij, hoewel het nuttig en goed is. dat die regeerders der kerk zijn, onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgene ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft. — — En daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden, en alle wetten, die men zoude willen invoeren, om God te dienen, en door deze de consciëntiën te binden en te dwingen, in wat manier het zoude mogen zijn. Zoo nemen wij dan alleen aan, hetgene dienstig is om eendrachtigheid en eenigheid te voeden en te bewaren, en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods; waartoe geëischt wordt de excommunicatie of de ban, die daar geschiedt naar den Woorde Gods, met hetgene daaraan hangt”.

Met opzet heb ik in den text van dit artikel een scheiding aangebracht en het in tweeën gesplitst. Ik heb nl. eens de meening hooren voordragen, dat met het lichaam der kerk de plaatselijke kerk bedoeld wordt; en bij de woorden instellen en bevestigen van zekere ordinantie tot onderhouding van het lichaam der kerk denkt men dan aan een regeling door den kerkeraad eener plaatselijke kerk gemaakt.

Dit nu is volstrekt onjuist, zooals Dr. H.H. Kuyper in De Heraut (no. 2984 en 2985) duidelijk heeft aangetoond.

De inhoud van onze confessie toch is op vele plaatsen door Guido de Brès schier letterlijk aan de Fransche confessie ontleend. Ook art. 32 stemt bijna woordelijk met art. 32 en 33 der Fransche geloofsbelijdenis overeen.

Nu luidt art. 32 der Fransche confessie aldus: Nous croyons aussi qu’il est bon et utile que ceux qui sont éleus pour estre superintendens, advisent entr’eux quel moyen ils

|26|

devront tenir pour Ie régime de tout le corps, et toutesfois qu’ils ne déclinent nullement de ce qui nous en a esté ordonné par nostre Seigneur Jesus Christ. Ce quit n’empesche point qu’il n’y ayt quelques ordonnances particulières en chacun lieu, selon que la commodité Ie requerra. Daarna begint art. 33 aldus: Cependant nous excluons toutes inventions humaines et toutes lois qu’on voudroit introduire sous ombre du service de Dieu enz., als art. 32, tweede deel der Nederl. confessie.

Zooals men ziet heeft De Brès op de plaats, waar ik in den text van art. 32 een scheiding maakte, den door mij vet gedrukten slotregel van art. 32 der Fransche confessie niet overgenomen. Maar daarmee heeft hij natuurlijk niet de bedoeling gehad om aan zijn art. 32 een van het Fransche origineel afwijkende strekking te geven. Wanneer nu art. 32 der Fransche confessie zegt, dat het onderlinge overleg der „superintendens” omtrent „de regeering van heel het lichaam” niet wegneemt, dat er in elke plaats bijzondere regelingen kunnen zijn, zooals de omstandigheden dit vragen, dan spreekt het van zelf, dat juist met dit laatste gedoeld is op regelingen der plaatselijke kerk. En dan moet ook met het onder zich instellen en bevestigen van zekere ordinantie tot onderhouding van het lichaam der kerk door degenen die regeerders der kerk zijn uit den aanhef van art. 32 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis juist niet bedoeld zijn een regeling gemaakt door een plaatselijke kerk, maar een algemeene kerkenordening, door een synode gemaakt voor heel het lichaam der kerk; waarnaast dan ook nog plaatselijke regelingen bestaanbaar werden geacht. Dit laatste vond de Brès blijkbaar zoo vanzelfsprekend, dat hij dit niet eens overnam.

Dat deze opvatting van art. 32 onzer confessie juist is, blijkt ook uit de Schriftplaats, waarnaar het Fransche art. 32 bij „le régime de tout le corps” het allereerst verwijst, nl. Hand. 15: 6, 7, 25, 28, waar de apostolische synode aan de heidenchristenen in Antiochië, Syrië en Cilicië de bekende onthoudingsverordening oplegt. Zoo kan dan ook het opschrift van art. 32 der confessio Belgica luiden: Van de orde en discipline of tucht der kerk. Ook het opschrift in

|27|

Niemeyers Collectio Confessionum boven dit artikel gesteld, geeft den inhoud ervan zeer juist weer: de potestate ecclesiae in condendis legibus ecclesiasticis, et in administranda disciplina.

In art. 32 hebben de Nederlandsche kerken beleden, dat de ambtsdragers in synode mogen bijeenkomen, een kerkenordening mogen samenstellen, en aldus de kerken regeeren in overeenstemming met het voorbeeld van het apostelconvent in Hand. 15. Dr. Kuyper heeft dit aldus gezegd: „In art. 32 ligt niet maar de bevoegdheid van zulk een synode uitgesproken, maar ook het recht en de plicht om haar te houden”.