|31|

‘Man hoofd van de vrouw’

 

Adam was het hoofd, de eerstgeborene van de mensheid. Uit hem kwamen alle anderen voort. Toen hij nog alleen was, waren zowel Eva als de rest van de mensheid in principe al in hem. Eva komt uit hem voort, ze wordt uit hem gebouwd door God. Nu de parallel: Christus is het Hoofd van de nieuwe mensheid, de eerstgeborene uit de doden, de eersteling van de nieuwe oogst. Uit Hem komen alle anderen voort. Alle christenen worden uit Hem gebouwd. Want zij zijn met Hem gestorven en opgestaan in een nieuw leven. Uit Hem wordt de christenheid, de kerk gebouwd.

Man en vrouw, slaaf en vrije, jood en griek, ze zijn dan ook allemaal op gelijke wijze als christen uit God geboren. Niet een van hen is de eerste, niet een van hen heeft meer rechten dan een ander.

In Christus zijn allen gelijk, dat wil zeggen als christen-mens hebben ze gelijke waarde. Niet één mag heersen over de ander op grond van geboorte, want die hebben ze gelijk: geboorte uit genade. Als Paulus dan

|32|

ook spreekt over de man als hoofd van de vrouw, doet hij dat altijd binnen de driehoeksrelatie: Christus-man-vrouw. Want Adam had van het hoofd-zijn van de mensheid niet veel terecht gebracht. In hem hadden allen de belofte én de eis van het verbond met God. En omdat het hoofd van de mensheid viel, vielen alle anderen. Want Adam had natuurlijk kunnen weigeren wat Eva hem aanbood. Hij was een zelfstandig mens, nota bene de eerstgeschapene, die door God Zelf was onderwezen. Maar toen hij bezweek, verspeelde hij zijn eerstgeboorterecht. Een ander zou de eerstgeborene zijn, die erfde wat God in het Paradijs beloofd had: eeuwig leven in liefde tot God en de naaste, de schepping bewaren en tot haar recht doen komen.

Die andere was Christus. Daarom wordt de man, de eerstgeschapen mens ook genoemd: beeld en heerlijkheid van Christus (I Kor. 11: 7). Op Hém moet die man nu lijken en hij mág dat en kán dat vanwege de zichzelf wegschenkende liefde van Christus. Die liefde van Christus, dat is de eer, de heerlijkheid van Christus. Die liefde

|33|

moet in de man weerspiegeld worden, dan is de man beeld van Christus — en daarmee weer de Adam van voor de zondeval die zichzelf aan zijn vrouw gaf en die haar met open armen ontving.

De vrouw wordt in dezelfde tekst niet het beeld, maar de heerlijkheid van de man genoemd: aan haar moet te zien zijn met welk een grote liefde zij wordt bemind. Dat is de eer, de heerlijkheid van de man: de liefde die hij haar toedraagt. Zoals de bruid de eer is van Christus, zo is de vrouw de eer van haar man. Hij draagt daar de verantwoordelijkheid voor.

Het is zijn eer zijn vrouw bij alles te betrekken, haar zichzelf te geven zoals hij is, geen stand op te houden, geen wantrouwen te koesteren, geen afstand te scheppen — maar hulp te vragen en zich daar niet voor te schamen. Het is zijn eer dat zijn vrouw niet klein gehouden wordt, maar dat ze groeit en sterk wordt in christelijke zelfstandigheid. Zoals de man van Spreuken 31 zegt: ‘Dat haar daden haar roemen in de poorten.’ Deze man is trots op wie zijn vrouw is, wat ze allemaal kan, wat haar allemaal

|34|

lukt. En, staat er veelbetekenend aan het begin, ‘op haar vertrouwt het hart van haar man’. Geen concurrentie-positie, geen rivaliteit, geen machtsverhouding, geen klein willen houden. Maar ruimte om zichzelf te zijn als vrouw, zich te ontplooien naar haar talenten en naar haar taken.

Dat doet de man. Daar hoeft ze niet voor te vechten, daar hoeft ze niet voor te vleien, dat krijgt ze, gewoon, omdat haar man haar tot haar recht wil laten komen. Zijn vertrouwen in haar geeft haar zelfvertrouwen. Dat is de taak van de man, dat is hoofd-zijn. Zoals Christus zijn gemeente de ruimte heeft gegeven, de vrijheid om echt mens te zijn, mens Gods — door zijn liefde. Christus wil de gemeente niet klein houden, maar haar juist doen groeien in geloof en goede werken. Zo ook de man, als hoofd, van zijn vrouw.

Hoofd-zijn als Christus is dus het tegenovergestelde van heersen, van onafhankelijk zijn, een eigen leven willen leiden, van individualistisch zijn. Christus verbond zijn lot en leven aan de gemeente. Hij bleef niet op zichzelf, Hij behield zichzelf niet, maar kwam als dienstknecht uit de hemelse heerlijkheid, ging als een korrel in de grond en bracht zo duizendvoudig vrucht voort. Zo ook de man:

|35|

hij verbindt zijn lot en leven aan zijn vrouw. Dan kan hij niet, ook niet in gedachten, een eigen leven leiden. Dan kan hij niet zichzelf willen behouden, door zich in werk of verenigingsleven te ontplooien, los van zijn vrouw. Dan wil hij in verbondenheid dingen samen doen, dan wil hij eenheid — geen onafhankelijkheid, geen scheiding.

Dat is voor de man altijd moeilijk geweest, na de zondeval. Hij wil een eigen leven leiden en daarvoor heeft hij eeuwenlang een of meerdere vrouwen nodig gehad. Dan is de vrouw die voor huis en kinderen zorgt een groot gemak. Maar zó, zegt Christus, zijn jullie niet getrouwd. Zo ga Ik ook niet met mijn bruid om. Hoe zou ze anders naar mijn komst verlangen, als Ik Mij nu van haar afzijdig houd. Ik moet toch de liefde onderhouden, Ik moet haar door de liefde toch voeden en koesteren. Anders verhongert en verdort ze. Daarom gaf Christus zijn gemeente zijn Geest. Die neemt uit Christus de liefde, de trouw, de hulp, de steun en de troost die ze nodig heeft en geeft haar die. Christus deelt met zijn gemeente wat Hij heeft. Dat deed Hij op aarde, dat doet Hij nu. Zo moet ook de man wat hij heeft delen met zijn vrouw.

|36|

Zijn gedachten, wensen, verlangens, zorgen, zijn ontplooiing. Zijn hoop en teleurstelling. Eén willen zijn in geloof, hoop en liefde. Maar de meeste van deze is de liefde.

En de vrouw?