|17|

Wat zegt de Efeze-brief

 

Paulus schrijft over de verhoudingen in een christelijk huwelijk. Dat moeten we niet vergeten. Voor de gemeenteleden die vroeger heidenen waren is dat nieuw. Hun oude relaties, hun oude normen worden aan de kant geveegd: geen hoererij, geen onreinheid, geen vuile praat, geen losbandigheid meer in de omgang met het andere geslacht. Ook geen gevloek, geen toorn, geen hebzucht en hardheid meer. Dat vervreemdt mensen immers van elkaar. Hoe zouden ze zo een eenheid kunnen zijn, het lichaam van Christus? Om die eenheid gaat het Paulus in de hele brief. Het doel van de eenheid van de gemeente is: toegroeien naar het hoofd, dat is Christus. Toenemen in echte volwassenheid, zoals God de mensen bedoeld had. Wel, als dit het doel van de eenheid van de gemeente is, dan kan dat doel alleen bereikt worden door Christus als voorbeeld te nemen. Want Hij bracht al die mensen bij elkaar in de gemeente. Hij deed dat door zijn leven voor hen te geven, door hen te dienen. Alleen zó kon Hij hen

|18|

samensmeden tot één geheel. Paulus werkt dat breed uit: de gemeente moet dat voorbeeld dus volgen — dienst in liefde aan elkaar.

De conclusie is dan: in de gemeente moeten de leden elkaar onderdanig zijn, uit respect voor de liefde van Christus. Hij leerde zijn discipelen immers al door de voetwassing dat ze Hem daarin moesten navolgen?

Maar binnen de gemeente waren er verschillende relaties. In die tijd: huwelijksrelaties, ouder/kind-relaties en heer/slaaf-relaties. Wanneer het nu binnen die onderscheiden verhoudingen niet goed ging, zou dat zeker zijn weerslag hebben op de gemeente als geheel, op het gemeentelijk samenleven. De eenheid van het lichaam zou bedreigd worden als de cellen in dat lichaam niet goed functioneerden. Vandaar dat Paulus de onderdanigheid, de dienst door liefde aan elkaar nu verder gaat invullen. Voor ons is nu van belang de huwelijksrelatie.

Hij spreekt de gehuwde vrouwen en mannen apart aan. Dat betekent in ieder geval dat hij hen een eigen verantwoordelijkheid toekent. De vrouw wordt niet als onderdeel van de man, of van de relatie

|19|

gezien, maar als een zelfstandig menselijk wezen. In die tijd, en ook later nog, zeker niet vanzelfsprekend. Maar zo had God toch ook ieder, als een aparte unieke persoonlijkheid, naar het beeld van God geschapen?