6.3.7 De algemene classicale vergadering

De algemene classicale vergadering is een ambtelijke vergadering (en kan als zodanig een predikant in algemene dienst beroepen, zie ord. 3-22). Zoals in § 6.3.2 is aangegeven is een deel van de classicale taken opgedragen aan de algemene classicale vergadering.

Zie voor de classicale vergadering en de algemene classicale vergadering met de organen van bijstand en colleges het organigram in bijlage 3.

De algemene classicale vergadering staat niet als meerdere vergadering ‘boven’ de classicale vergadering, maar staat ‘naast’ haar. Ze wordt niet gevormd door afgevaardigden van de classicale vergaderingen, maar door leden die door hen zijn aangewezen (zie § 6.1.2 en bijlage 1). Ten opzichte van de gemeenten kan de algemene classicale vergadering wel worden aangemerkt als meerdere vergadering, omdat zij ten opzichte van de gemeenten classicale verantwoordelijkheden uitoefent.

 

Vergeleken met de vroegere positie van de provinciale kerkvergadering in de Nederlandse Hervormde Kerk en de particuliere synode in de Gereformeerde Kerken in Nederland heeft de algemene classicale vergadering slechts een beperkt aantal taken.

De algemene classicale vergadering kan dan ook niet zomaar (zoals de kerken-raad en de classicale vergadering, de evangelisch-lutherse synode en de generale synode dat wel kunnen, zie ord. 4-8-4, ord. 4-16-7, ord. 4-24-6 en ord. 4-28-6) naar eigen goeddunken organen van bijstand instellen. De algemene classicale vergadering heeft één orgaan van bijstand: de regionale raad van advies (die op haar beurt zelf wel subcommissies kan instellen, zie ord. 4-19-7). Daarmee wordt nog eens onderstreept wat de centrale functie van de algemene classicale vergadering is: het gaat daarin om ‘arbeid ten dienst van de gemeenten’ (art. VI-7).

 

De bepalingen met betrekking tot de samenstelling van de algemene classicale vergadering, van het moderamen en het breed moderamen en de regeling voor

|184|

de wijze van werken zijn vrijwel gelijkluidend aan die voor de classicale vergadering (zie daarvoor § 6.3.1 en § 6.3.3). Een bijzonderheid is hier alleen dat de evangelisch-lutherse synode een of twee leden van de algemene classicale vergadering kan aanwijzen.

 

Als de belangrijkste taak wordt in ord. 4-19-1 genoemd het zorg dragen voor ‘de dienstverlening ten behoeve van de opbouw van de gemeenten’. De algemene classicale vergadering maakt daarvoor gebruik van en is ten nauwste betrokken bij het regionaal dienstencentrum (het RDC).

Dit regionaal dienstencentrum maakt deel uit van de dienstenorganisatie als geheel, waartoe dus zowel het landelijk dienstencentrum (het LDC) als de regionale dienstencentra behoren. Deze dienstenorganisatie als geheel heeft een bestuur dat als orgaan van bijstand van de generale synode aan deze vergadering verantwoording verschuldigd is (ord. 4-28-1 en 2; zie § 6.5.3).

Zie voor bestuur en beleid van de dienstenorganisatie het organigram in bijlage 5.

Daarmee is echter niet gezegd dat de regionale dienstverlening ook inhoudelijk door de generale synode wordt bepaald. Wanneer het gaat om de uitvoering van het werk is met name het beleidsplan inzake de dienstenorganisatie van belang. Bij het opstellen daarvan zijn de algemene classicale vergaderingen betrokken (ord. 4-19-1). Zij leveren voor het beleidsplan hun bijdragen met betrekking tot de regionale dienstverlening in (ord. 4-28-8). De algemene classicale vergaderingen worden daarin weer bijgestaan door hun eigen regionale raad van advies (G.R. dienstenorganisatie, art. 10-2).

In het kader van dat beleidsplan is er voor elke regio (dus voor ieder regionaal dienstencentrum) een activiteitenplan, dat jaarlijks door de algemene classicale vergadering zelf wordt vastgesteld (ord. 4-19-1). De regionale raad voor advies dient daarvoor een voorstel in (G.R. dienstenorganisatie, art. 10-4), terwijl ook de classicale vergaderingen bij het totstandkomen van het activiteitenplan betrokken zijn (ord. 4-15-1). Ze ‘worden gehoord’, aldus de G.R. dienstenorganisatie (art. 10-4). De algemene classicale vergadering moet bij het opstellen van het activiteitenplan blijven binnen het beleid dat voor de dienstenorganisatie is vastgesteld (ord. 4-19-1). Op deze wijze is de regionale dienstverlening vooral een zaak van de regio zelf, zij het binnen de financiële en beleidsmatige kaders die door de generale synode worden aangegeven.

 

De algemene classicale vergadering heeft maar één orgaan van bijstand, maar kent wel een aantal regionale colleges. Zij zijn geen organen van bijstand in de strikte zin van het woord: zij nemen in meerdere of mindere mate een zelfstandige positie in. Het betreft de regionale colleges voor de visitatie (ord. 10-3-2), de behandeling van beheerszaken (ord. 11-21) en de beide colleges voor de kerkelijke rechtspraak: het regionale college voor het opzicht (ord. 10-8-3 en 4) en het

|185|

regionale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen (ord. 12-2-3). De algemene classicale vergadering benoemt de voorzitter van het regionale college voor de visitatie en de leden van de overige regionale colleges.

Zie voor de organen van bijstand en colleges van de algemene classicale vergadering het organigram in bijlage 3.

De taken van deze colleges worden elders beschreven. Hier stellen we slechts vast dat ze periodiek aan de algemene classicale vergadering verslag van hun werkzaamheden uitbrengen (ord. 4-20-2). Deze aanduiding wil duidelijk maken dat ten opzichte van de algemene classicale vergadering een zelfstandige positie innemen: ‘verslag uitbrengen’ is iets anders dan ‘verantwoording afleggen’. Met name voor de rechtsprekende colleges is de onafhankelijkheid van de ambtelijke vergadering een belangrijk gegeven.