6.2 De kerkenraad

Ord. 4-6 zet in met een aantal fundamentele uitgangspunten:
- elke gemeente heeft een kerkenraad; binnen de Protestantse Kerk in Nederland is geen gemeente denkbaar zonder kerkenraad, al hoeven ze niet allemaal dezelfde omvang te hebben en aan dezelfde vereisten te voldoen;
- de kerkenraad wordt gevormd door de ambtsdragers van de gemeente; daarmee wordt gezegd dat alle ambtsdragers van de gemeente deel uitmaken van de kerkenraad; het is niet mogelijk om als ambtsdrager bevestigd te worden onder de voorwaarde dat men vrijgesteld wordt van het lidmaatschap van de kerkenraad;
- in de kerkenraad zijn de drie ambten aanwezig: van predikant, ouderling en diaken.

Zie voor de kerkenraad en zijn organen van bijstand het organigram in bijlage 2.

 

De hoofdregel voor de samenstelling van de kerkenraad wordt gegeven in ord. 4-6-3.

Regel is dat aan een gemeente een predikant is verbonden. Bij een gewone vacature wordt een consulent ingeschakeld die door het breed moderamen van de classicale vergadering of door het ringverband wordt aangewezen. Er zijn echter omstandigheden waardoor een gemeente voor langere tijd geen predikant kan beroepen. In dat geval zijn er ook andere voorzieningen mogelijk (bijv. ord. 3-27-5 en 6 en G.R. kerkelijk werkers, art. 7-4).

Naast de predikant telt de kerkenraad in elk geval twee ‘gewone’ ouderlingen, twee beheersouderlingen en drie diakenen. Wat de diakenen betreft: er zijn drie diakenen nodig om een college van diakenen te kunnen vormen (zoals in ord. 11-3-1 is voorgeschreven). Het college van kerkrentmeesters bestaat ook uit drie leden (ord. 11-2-2), maar één van hen kan niet-ambtsdrager zijn. Daarom volstaat ord. 4-6-3 met tenminste twee ouderlingen-kerkrentmeester. In totaal bestaat een kerkenraad dus uit minimaal 8 ambtsdragers.

Voor kleine gemeenten wordt een uitweg geboden in ord. 4-6-4. Voor hen blijkt het soms onmogelijk om zeven gemeenteleden bereid te vinden een ambt in de gemeente te vervullen. In een gemeente met minder dan 300 leden (doopleden en belijdende leden samen) kan een regeling worden getroffen waarbij met een kleiner aantal ambtsdragers wordt volstaan. In de regeling moet dan wel worden aangegeven hoe de noodzakelijke taken worden vervuld. Soms kan dat door een andere onderlinge taakverdeling (bijvoorbeeld doordat een ouderling-kerkrentmeester ook voluit een pastorale taak op zich neemt, of doordat een diaken wordt

|165|

ingeschakeld bij het huisbezoek), soms moet er voor bepaalde taken hulp van buiten worden gezocht. Er kan worden afgesproken dat er slechts één ambtsdrager naar de classicale vergadering wordt afgevaardigd, in plaats van het gebruikelijke aantal van twee (ord. 4-14-2). Voor deze regeling is medewerking en goedvinden van het breed moderamen van de classicale vergadering vereist. Het breed moderamen moet dus bij de plannen worden betrokken en goedkeuring verlenen.

 

In ord. 4-6-5 is een andere situatie aan de orde. Hier is sprake van een bestuurlijk vacuüm: minder dan de helft van het reguliere aantal ambtsdragers is nog aanwezig of in functie. Iets dergelijks kan zich voordoen als (een groot deel van) de kerkenraad het ambt heeft neergelegd vanwege hevige conflicten, als van een aantal ambtsdragers de ambtsvervulling tijdelijk is opgeschort (ord. 10-9-4), als op hen een middel van kerkelijke tucht is toegepast (ord. 10-9-7 sub b t/m d), al dan niet na een procedure voor het college voor de behandeling van bezwaren en geschillen (ord. 12-6-3).

In dat geval rust op het breed moderamen van de classicale vergadering de taak om te bepalen hoe de werkzaamheden voortgang kunnen vinden. Het pleegt daarbij overleg met de overgebleven kerkenraadsleden en het zal hen daarbij als regel zoveel mogelijk inschakelen. Maar als dat voor het herstel van de normale verhoudingen dienstig is, kan het breed moderamen ook bepalen dat bepaalde taken tijdelijk door anderen worden waargenomen.

 

Ord. 4-6 sluit af met twee praktische bepalingen: de kerkenraad kan besluiten de kerkelijk werkers die in een bediening zijn gesteld, zijn vergaderingen geheel of gedeeltelijk te laten bijwonen als adviseur. Hij kan bovendien predikanten met bijzondere opdracht die aan de gemeente verbonden zijn (bijvoorbeeld een ziekenhuispredikant die door de kerkenraad beroepen is) en andere dienstdoende predikanten die lid zijn van de gemeente (bijvoorbeeld een predikant in algemene dienst) tot lid van de kerkenraad benoemen. Deze is dan als predikant lid van de kerkenraad en heeft daarin volledig stemrecht. Het is verstandig dat de kerkenraad bij de benoeming ook de termijn en de mogelijkheid van herbenoeming vastlegt, waarbij het voor de hand ligt daarbij de gebruikelijke regelingen te volgen (dus: benoeming voor vier jaar met voor eenmaal de mogelijkheid van aansluitende herbenoeming).