|5|

Woord vooraf.

Op vriendelijk verzoek van verschillende zijden tot mij gekomen geef ik hiermede mijn afscheidscollege in druk, dat ik Dinsdag 1 Juni in het Paedologisch Instituut heb gehouden voor een belangstellend gehoor, over de Katholiciteit der Gereformeerde Kerken, waarbij het mij vooral te doen was om te laten zien welke pogingen in het werk zijn gesteld, om die Katholiciteit tot uiting te brengen door het houden van een oecumenisch concilie van alle Gereformeerde Kerken; een vraagstuk, dat niet alleen historisch van belang is, maar ook nu nog beteekenis heeft met het oog op de pogingen door onze Synodes aangewend, om tot zulk een generaal concilie der Gereformeerde Kerken te komen. Ik heb, wat ik in dit afscheidscollege omtrent deze pogingen in vroeger eeuw gedaan, slechts in geconcentreerden vorm kon meedeelen, wat breeder uitgewerkt en aanteekeningen daarbij gevoegd, om hetgeen ik zeide te documenteeren door de bronnen aan te geven, en nader toe te lichten. Inzonderheid deed ik dit ten opzichte van het Frankforter Convent en de Harmonia Confessionum als vrucht daarvan verschenen, omdat desaangaande in de gewone handboeken zoo weinig te vinden is. Voor de Synode van Dordt was dat minder noodig, omdat hiervan genoeg bekend is. Zoo hoop ik door dit afscheidscollege in druk te geven tevens een bijdrage te hebben geleverd voor dit onderdeel van de Historia Ecclesiarum Reformatorum, die wellicht dienen kan om daarover meer licht te verspreiden, waar dit onderwerp tot dusver wel wat stiefmoederlijk bedeeld was door onze historie-schrijvers. Maar mijn doel was toch niet alleen om een historische bijdrage te leveren. Waar ik met dit afscheidscollege mijn arbeid aan de Vrije Gereformeerde Universiteit besloot, welke arbeid in hoofdzaak gewijd is geweest aan Calvijn en het Calvinisme, daar wenschte ik nog eenmaal,

|6|

zooals ik steeds op mijn colleges heb gedaan, in het licht te stellen, hoe Calvijn en degenen, die in zijn leerschool waren gevormd, trouw als ze waren aan de beginselen, die zij uit Gods Woord hadden geleerd, toch steeds een breed Katholiek standpunt hebben ingenomen, waar het ging om de eenheid der Kerk van Christus te handhaven, zoover dit mogelijk was met behoud der waarheid. Enghartig was Calvijn zeker niet, waar hij leerde, dat trots het diepe verderf, dat het Pausdom over Christus’ Kerk had gebracht, toch in de Roomsche Kerk nog Kerken van Christus waren overgebleven, en hij den doop in deze Kerk bediend als Christelijken doop erkende, omdat God Zijn genadeverbond in deze Kerk nog niet verbroken had. Enghartig was hij niet, waar hij trots verschillen de Luthersche Kerk als zusterkerk erkennen bleef en alles heeft gedaan om de eenheid met deze Kerk te bewaren. Enghartig was Calvijn niet, waar hij zijn liefde niet alleen verpandde aan zijn eigen Fransche volk, maar als leeraar, leidsman en trooster optrad voor alle Kerken in Europa, waar het licht des Evangelies weer ontstoken was. Zoo is Calvijn wars geweest van alle sectarisme, dat zich opsluit binnen de enge wanden van zijn eigen Kerk en geen andere Kerk erkent of daarmee gemeenschap hebben wil. Voor zijn eigen Kerk mocht hij ijveren om naar den zuiversten vorm van Gods Woord haar in te richten, hoeveel moeite en strijd hem dit kostte te Genève, maar hij verbrak den band daarom niet met de andere Zwitsersche Kerken, al handhaafden deze de tucht niet, en evenmin met de Engelsche Kerk, al behield deze haar hierarchisch regiment. Al ging de waarheid Calvijn boven alles, ook boven de eenheid der Kerk, die hij liefhad en al heeft hij daarom, hoeveel strijd hem dit kostte, zooals hij zelf zegt in zijn voorrede voor de Psalmen, den band met de Roomsche Kerk verbroken, vooral nadat ze op het Concilie te Trente haar dwaalleer had vastgesteld, zoodat de klove met haar onherstelbaar was geworden, de eenheid der Protestantsche Kerken wilde hij handhaven, zooals inzonderheid bleek, toen men de Protestantsche leiders op een Concilie wilde saamroepen om één gemeenschappelijke Confessie op te stellen en Calvijn daarmede zijn hartelijke instemming betuigde. Het was diezelfde echte Katholieke geest die de Gereformeerde Leiders te Frankfort later bewoog de Luthersche Vorsten en Kerken te verzoeken de Formula

|7|

Concordiae niet aan te nemen, maar een oecumenisch concilie van alle evangelischen te doen saamkomen ten einde de eenheid der Kerk te bewaren, en die hen dreef om in hun Harmonia Confessionum niet alleen de Gereformeerde maar ook de oud-Luthersche symbolen op te nemen, teneinde den consensus catholicus te doen uitkomen, dien de Lutheranen wilden verbreken door in hun Formula Concordiae hun valsche dogma van de ubiquiteit kerkelijk vast te stellen en de Calvinisten als ketters te verdoemen. Maar al was nadat de Formula Concordiae door de Luthersche Vorsten en Kerken trots deze smeekbede als symbool was aangenomen, de breuke ook met de Luthersche Kerk onherstelbaar geworden, de Gereformeerde Kerken bleven toen de Luthersche Kerken als zusterkerken erkennen en de Fransche Kerken lieten de Lutheranen, die in Frankrijk woonden, toe aan het Avondmaal en vergunden hun om hun kinderen bij ons te laten doopen. De broederhand is door ons nooit geweigerd, maar door hen. Maar al kon, zoolang de scheidsmuur van deze Formula Concordiae bleef bestaan, aan een saamkomen in een oecumenisch concilie niet gedacht worden, waarom de Synode van Dordt op dien voorslag haar gedaan, ook niet kon ingaan, deze Synode zelf was toch het bewijs, waar het alle Gereformeerde Kerken saambracht ook de Engelsche Episcopaalsche Kerk met haar bisschop, hoe hoe naar de eenheid der Kerk werd getracht. Het is op die les der historie, dat ik in mijn afscheidscollege heb willen wijzen, al heb ik daarbij niet verheeld, tot waarschuwend voorbeeld, hoe deze liefde tot de eenheid der Kerk ook ernstige gevaren kan meebrengen, wanneer de waarheid daaraan ten offer zou worden gebracht. Zoo moge dan dit laatste woord, dat ik op mijn college sprak, onze Kerken ingaan om onder Gods zegen mee te werken, dat dit echt Katholieke standpunt door Calvijn ons geleerd, nooit door ons worde prijs gegeven.

 

Bloemendaal, 1 Juli 1937.