|19|

 

Het hulppredikerschap.

 

1. Geen hulppredikers.
2. Hulppredikers-ouderlingen.
3. Beroepen als predikant op de helft van het salaris.

 

Het hulppredikerschap is reeds in de oudste christelijke kerk opgetreden. Maar dan in een eigenaardige vorm. Men maakte ze niet tot ouderlingen, maar tot diakenen. Die diakenen beschouwde men dan als dienaren van den bisschop en niet in de eerste plaats als armverzorgers. Locus classicus 1 Tim. 3. Daar wordt eerst gesproken over een episkopos, vervolgens over een diakonos. En er is daar geen enkele eisch die met de verzorging van armen in verband staat. Vandaar dat de zaak zoo was, dat de presbyters een afzonderlijk college vormden, waarvan de bisschop voorzitter was. Ze mochten Woord en sacrament bedienen. De diakenen werden als helpers van den bisschop beschouwd en kregen de bevoegdheid om te preeken en te doopen. Dit laatste vooral daar waar geen bisschop was. Verder lazen ze voor en verrichtten hulpdiensten bij het Avondmaal. Ze deelden de beker uit en brachten het brood en de wijn aan de zieken der gemeente. Een goede opgang werd verstaan van een opgaan tot het volk. Ieder moest eerst diaken zijn, dan presbyter en daarna bisschop. Zoo kwam de idee op van de hiërarchische orde: leviet, priester, hoogepriester. Diakenen hadden dus eerst veel macht. Soms meer dan de presbyters. Thans is het bij Rome een bloote titel, een doorgangsstadium tot het presbyteraat. Verder had men toen nog archi-diakenen, diakenen en sub-diakenen.

Na de Reformatie bleef hier nog veel van over: Engeland, Luthersche kerk, gereformeerd-Zwingliaansche, en Boheemsche kerk. Wel viel, behalve in Engeland, het episcopaat weg en bleef dus alleen het predikambt over. Maar het diakenschap werd niet hersteld naar Handelingen 6. De armverzorging werd aan de overheid overgelaten. Maar nu kwam de oude idee weer op. En in de Anglikaansche kerk mogen de diakenen weer preeken, huwelijken sluiten, bij het Avondmaal assisteeren, doopen en de zieken van brood en wijn voorzien. In de Boheemsche kerk waren ze tijdelijke helpers: studeeren en catechiseeren, voor het volk prediken en doopen op bevel van den predikant, brood en wijn voor de zieken.

De Luthersche kerk nam weer de onderscheiding op van archi-diakenen, sub-diakenen en diakenen, maar nu als onderscheiding tusschen de predikanten. Ze helpen ook bij ziekte van een predikant of in geval van vacature en worden dan vicarius. Daarheen kan ook, na geordend te zijn, door de superintendent een geëxamineerde predikant gezonden worden. In Zwitserland prediken en doopen. Op de synode van Dordt is dit door de Zwitsers meegedeeld. De studenten moesten zich eerst oefenen. De besten kregen het recht om te doopen. En ook om te prediken als de nood dit eischte. De Zwitsersche kerken stonden op het standpunt, dat het recht om de sacramenten te bedienen niet berustte op de beroeping en bevestiging, maar op de zending.

Calvijn veroordeelt dit alles op grond van Handelingen 6. Diakenambt uitsluitend voor de armverzorging. Uitvoerig bespreekt hij 1 Tim. 3. Maar daaruit mag men niet iets anders afleiden dan in Handelingen 6 staat. Er is geen voorbereiding mogelijk, zegt hij, bij het eene ambt tot het andere. Beide ambten eischen geheel verschillende

|20|

qualiteiten. Het is dan ook het beste de naam diaken alleen te gebruiken voor armverzorgers. Preeken en sacramenten bedienen mogen alleen de predikanten. Het gaat niet aan om deze bevoegdheid aan anderen te geven. Van Stefanus lezen we dan ook alleen dat hij redetwistte, niet dat hij predikte. En Filippus doopte of preekte niet te Jeruzalem, waar hij diaken was, maar alleen te Samaria, omdat hij evangelist was en door de apostelen uitgezonden. Bij de vervolging te Jeruzalem gingen de apostelen niet terstond weg, maar zonden enkelen uit als evangelisten om te prediken en te doopen. Op grond van dat ambt preekte en doopte Filippus dan ook. Ook Timotheus en Titus hadden dat ambt. Het is ongeveer: missionair dienaar des Woords. Evangeliseeren en doopen was hun taak en deze handelingen gingen aan de stichting van een nieuwe gemeente vooraf. En ze geschiedden dan ook krachtens een missie. Paulus en Barnabas: oplegging der handen. Maar als er een gemeente gesticht was, dan werd het plaatselijk ambt van ouderling ingesteld om te regeeren, en het Woord en de sacramenten te bedienen. Daaruit is het te verklaren, dat Paulus aan Corinthe schrijft, dat hij er maar weinigen gedoopt heeft. Hij moest niet doopen, maar het evangelie verkondigen. De Kantteekenaren zeggen terecht: doopen was niet Paulus’ hoofddoel. Plaatselijke ambtsdragers kunnen evengoed doopen.

Het is niet juist, o.a. Voetius zegt dat, om onderscheid te maken tusschen predikanten in eigenlijken zin en een tweede soort: hulppredikers, die wel mogen preeken en doopen, maar die niet het Avondmaal mogen bedienen. Ook mag men die bevoegdheid niet ontleenen aan de missie van een classis of een kerkeraad. Want een hulpprediker moet beroepen en bevestigd worden. Er is thans nu eenmaal een gevestigde kerk en geen zendingstoestanden mogen meer voorkomen. Het Convent van Wezel heeft al uitgesproken, dat aangezien beide sacramenten met de Woordbediening verbonden zijn, deze tot het ambt van den dienaar des Woords behooren. Uitzondering is alleen een missie door een classis om te preeken, daar, waar nog geen geïnstitueerde kerk is. De Fransche kerken hebben dan ook steeds protesten aan Bern en Genève gezonden, omdat men menschen deze bevoegdheden gaf, terwijl die hun niet toekwamen.

Een candidaat mag wel preeken om de gemeente in staat te stellen over zijn gaven te oordeelen, maar ze mogen geen huwelijken bevestigen of sacramenten bedienen. En de diakenen behooren alleen de armenzorg te hebben. Het hulppredikerschap is dan ook geen afzonderlijk door Christus ingesteld ambt. Daarom wilden onze kerken van een hulppredikerschap ook niets weten: Confessie art. 30. Steeds verzetten onze kerken zich tegen een hiërarchische opklimming. Een hulpprediker, die de knecht is van een predikant, kan volgens onze kerkenorde niet bestaan. Scherp moet worden afgekeurd het hulppredikerschap in de Hervormde kerk. Daar moeten ze gewoon beroepen en bevestigd worden, maar zonder handoplegging. [Het is gereformeerd om te stellen:] alle ambtsdragers zijn gelijk, er is maar één ambt.

1 Cor. 12: 28 nu, geeft wel plaats voor behulpsels. Die zijn wel mogelijk. Zoo heeft in onze kerk van ouds af de predikant catechiseermeesters gehad, ziekentroosters en diakonessen. Doch deze werden noch beroepen, noch bevestigd, doch aangesteld. In dien zin is er niet het minste bezwaar tegen. Preeken is dan bijbellezing of catechetische onderwijzing, een stichtelijke toespraak houden. Dit behoeft helemaal niet ambtelijk te geschieden. Reeds in de 17e eeuw is het opgekomen.

Het hulppredikerschap is niet opgekomen uit de behoefte om

|21|

een zieke predikant of een vacante gemeente te helpen, maar uit behoefte van studenten om zich niet alleen theoretisch, maar om zich ook praktisch te oefenen. Voor sacramentsbediening is natuurlijk geen voorbereiding noodig. Hoofdzaak is dat een student zich na voltooiing van zijn studie [..] oefent in het preeken. Ze mochten daartoe wat men noemt propositiën houden. Vandaar de naam proponenten. Dit was geen preek of bediening van het Woord, maar alleen een oefening. Men had dan ook het liefst, dat een predikant in de kerk aanwezig was om zijn oordeel er over uit te spreken.

1 Cor. 14 is er sprake van het zogenaamde vrije profeteeren, waarbij ieder wat mocht spreken, terwijl de andere profeten erover moesten oordeelen. In Zürich werd bij de Zwinglianen de Bijbel eerst in het Hebreeuwsch gelezen, en daarna mocht ieder er een stichtelijk woord over spreken. Het Convent te Wezel voerde de propositie ook in ons land in, waar zij, die later dominee zouden worden zich zouden oefenen in het preeken, doch dit moest geschieden binnenshuis en onder leiding van een predikant. Later was het den studenten ook vergund publieke proposities te houden, met het doel om de gemeenten te dienen. Volgens Voetius is dat slechts noode toegestaan, omdat de kerken niet wilden beroepen iemand die ze niet kenden. Daartoe moesten ze echter eerst praeparatoir geëxamineerd worden. Dit gaf hun de bevoegdheid publieke proposities te houden. Later werd door de Synode van Dordt bepaald, dat deze candidaten zich eerst een jaar praktisch zouden oefenen en daarna pas beroepbaar gesteld werden. Daarna volgde het peremptoir examen na een beroep, dat dan recht gaf om Woord en sacramenten te bedienen. [In] 1596 werd bepaald dat een proponent slechts preeken mocht onder toezicht van een predikant en ouderlingen en dat nadat eerst aan de gemeente was meegedeeld dat de preek slechts een oefening was. Ook mochten ze geen doopsformulier voorlezen. De Doop was één actie. Dordt schijnt tegen dat voorlezen echter minder bezwaar gehad te hebben. Voetius onderscheidt adiutores in groote steden en vicarii: een die plaatsvervanger is bij ziekte van den predikant of in vacante kerken.

De proponenten mochten toen altijd optreden. En dit geschiedde ook [te] Utrecht [in] 1623. Ook mochten de proponenten vacaturebeurten waarnemen en catechiseeren. Voetius zegt uitdrukkelijk dat de proponenten zoowel in families als in school en in kerk catechiseeren mogen, waarbij in het oog moet worden gehouden, dat de Synode van Dordt voorschreef, dat in deze drie catechisaties de proponenten zich mochten oefenen. Proponenten mochten, evenals in de Fransche kerk, ook in ons land niet trouwen. Alleen in Utrecht mocht dat wel (synode van 1629). Maar het schijnt niet juist. Een huwelijk moet toch worden bevestigd door een predikant, uit naam van de kerk. Hij kan ook de zegen uitspreken. Ook Rutgers is terecht van oordeel, dat een ouderling geen huwelijk kan bevestigen. Het was in Voetius inconsequent, dat hij aan candidaten dan de bevoegdheid ontzegde om ambtsdragers te bevestigen. Zoo handhaaft onze kerk het beginsel van de Haagsche Synode, dat een proponent geen bevoegdheid heeft de handelingen te verrichten die alleen aan een ambtsdrager toekomen.

In Friesland [gold] alleen het peremptoir of volledig examen. Wie dat

|22|

met goed gevolg had afgelegd, werd candidaat tot den heiligen dienst en kreeg een volledige bevoegdheid om sacramenten te bedienen enz. Willem à Brakel verdedigt dat door te wijzen op de tekst: hoe zullen ze prediken als ze niet gezonden zijn. De Hollandsche vluchtelingenkerken gaven ook die bevoegdheid, doch om die alleen te gebruiken als de nood het eischste. Maar na de beslissing van de Haagsche Synode van 1586 man Londen deze besluiten terug. Friesland echter hield den voet stijf.

De synode van Zeeland had een voorstel ingediend op de Synode te Dordt om de voorbereiding van de studenten beter te regelen. Ook de Zuid-Hollandsche synode had een dergelijk voorstel. Dat staat niet in de acta der Dordtsche Synode. Maar we weten het uit andere bron. Zeeland wilde het volgende: dat de studenten eerst praeparatoir zouden worden geëxamineerd en daarna private proposities mochten houden. Tevens konden ze als voorlezers worden aangesteld: 1. om hun stem te oefenen, 2. om hun boersche schroomachtigheid af te leggen, 3. om bekend te worden in de gemeenten. Daarna een tweede praeparatoir examen. Op de synode kreeg een ander voorstel, namelijk van Zuid-Holland, bijval: examen voor een decaan, daarna proposities voor een professor en verdere studie, en dan één praeparatoir examen.

De wensch werd uitgesproken dat de candidaten niet op al te jeugdigen leeftijd predikant zouden worden. Zeeland wilde dan ook dat de studenten als candidaat zich onder een predikant zouden stellen om met een predikant huisbezoek te doen en dat zij toegelaten zouden worden tot kerkeraadsvergaderingen en diaconale vergaderingen, terwijl Zuid-Holland daar ook nog bijvoegde classicale vergaderingen. Onder invloed van Voetius pleitte thans Zuid-Holland er ook voor om aan de candidaten bevoegdheid te geven tot doopen in noodgevallen. Het Zuid-Hollandsche voorstel vond geen bijval en er werd besloten dat niemand vóór zijn peremptoir examen den doop mocht bedienen.

Meer moeilijkheid gaf de quaestie van publiek preeken. Gomarus b.v. keurde dat af en vond daarvoor steun bij Prof. Thysius en de redeneering van de Zuid-Hollanders: preeken is meer dan doopen. Dat werd nu in omgekeerden zin gebruikt. Ze mochten niet preeken, want ze hadden niet de sleutelmacht. Verder: Woord en sacrament mochten niet gescheiden. De oplossing van de moeilijkheid werd daarin gevonden, dat er onderscheid is tusschen preeken en bediening des Woord die gepaard gaat met de sleutelmacht. Men beriep zich op Handelingen 13 en 1 Cor. 14. Het was dus slechts een voorstel van het Woord Gods. Candidaten mochten dus niet optreden met autoriteit. De preeken moesten meer dienen tot leeren, dan tot vermanen. De candidaten moesten met bescheidenheid optreden en meer positief dan polemisch te werk gaan. Ook mochten ze niet van den kansel af als zedenmeesters optreden. Voorts mochten alleen zij worden toegelaten, die het niet anders doen zouden dan op verzoek van den kerkeraad en in geval van nood.