Hoofdstuk II. Van de plaatselijke kerk

B. Van de Kerkeraadsleden

Voor het kerkelijk examen moet de examinandus overleggen:
a. een attest van de kerk zijner woonplaats, waaruit blijkt, dat hij belijdend lid is dier kerk, zuiver in belijdenis en godvruchtig van wandel;
b. een diploma waaruit blijkt, dat hij met goed gevolg heeft afgelegd het candidaatsexamen in de theologie aan een der Nederlandsche instellingen voor Hooger Onderwijs, of een examen, dat daarmede gelijk geacht wordt.
Indien iemand zulk een diploma niet kan overleggen, kunnen de kerken besluiten hem een buitengewoon examen af te nemen, waarbij ook een onderzoek wordt ingesteld naar zijn algemeene ontwikkeling en theologische kennis.