Het is van algemeene bekendheid, hoe de Nederlandsche Gereformeerde Kerken aan hare Kerkenordening gekomen zijn. Zij is

|10|

voorbereid door de particuliere samenkomst, die in 1568 te Wezel gehouden is, toen een aantal ballingen, die als woordvoerders konden optreden, tot zoodanige voorbereiding bijeenkwamen. Volgens de kerkrechtelijke beginselen, die reeds tegelijk met de belijdenis waren aangenomen; naar het voorbeeld van de gelijksoortige kerkenordeningen, die bij andere natiën reeds aanwezig waren; en in overeenstemming met de regelingen, die de Nederlandsche Kerken, hetzij plaatselijk of wel provinciaal, onder het kruis of in de verstrooiing reeds gemaakt hadden; werd toen een ontwerp gesteld, dat voor al die Kerken als eene handleiding dienen kon, en waarin de hoofdpunten niet slechts aangegeven, maar ook uitvoerig uitgewerkt waren. En nu heeft men later dat ontwerp wel weer laten rusten, daar het niet slechts veel te uitvoerig was, maar ook in de formuleering aan zijn oorsprong en bedoeling beantwoordde. Maar het werk is toch voortgezet op denzelfden grondslag, toen men tot formeele vaststelling komen kon. En die vaststelling is vervolgens het werk geweest van een zestal Nederlandsche Synoden. Zij heeft telkens plaats gehad op die grondleggende vergaderingen, die van 1571 tot 1619 gehouden zijn 1).

Met het oog op dat zestal Synoden onderscheidt men gewoonlijk zes Kerkenordeningen, die dan nader worden aangewezen door het noemen van de plaats of wel van het jaar der vaststelling. Nu, dat kan ook wel, kortheidshalve. Maar geheel nauwkeurig is het eigenlijk toch niet. Immers, de bedoelde Synoden hebben geenszins elk voor zichzelve eene eigene Kerkenordening vastgesteld. Eigenlijk heeft alleen de eerste zulks gedaan, toen zij een aantal besluiten nam, die de kerkelijke orde betroffen, en voorts aan hare algemeene Acta, waarin die besluiten werden opgeteekend, het karakter en ook eenigszins den vorm gaf van eene algemeene kerkenordening. En nu is het zeker waar, dat de volgende Synoden ook wel zulke besluiten genomen hebben, waartoe ingekomen vragen of gravamina haar ook telkens weer aanleiding gaven. Maar door die besluiten werd dan niet teweeggebracht, dat nu ook eene nieuwe Kerkenordening in het leven trad. De bestaande bleef. Wat er telkens plaats had, was slechts dit, dat het een of ander punt nader werd uitgewerkt,


1) De bovenbedoelde vergaderingen zijn: de Synode te Emden, 4-13 October 1571; de Provinciale Synode te Dordrecht, 15-28 Juni 1574; de Nationale Synode te Dordrecht, 3-18 Juni 1578; de Nationale Synode te Middelburg, 30 Mei-21 Juni 1581; de Nationale Synode te ’s-Gravenhage 20 Juni-1 Augustus 1586; en de Nationale Synode te Dordrecht, 13 November 1618-29 Mei 1619. — De Wezelsche artikelen hebben de dagteekening van 3 November 1568.

|11|

of wel dat eenige regeling met de veranderde omstandigheden in overeenstemming werd gebracht, of wel dat ter wille van de Overheid en om politieke approbatie te verkrijgen sommige bepalingen uit de Kerkenordening naar de andere Acta werden overgebracht en nieuwe bepalingen werden bijgevoegd, of wel dat bijzonder gelet werd op de formuleering of de rangschikking van een aantal artikelen 1). Al wat niet veranderd was, bleef eenvoudig gelden. En wanneer dan, gelijk doorgaans ter Synode zelve geschiedde, alle die veranderingen ter plaatse waar zij thuis hoorden waren overgebracht, dan kon het daaruit ontstane stuk wel in zekeren zin de Kerkenordening van die bepaalde Synode genoemd worden, maar eigenlijk was het toch niet anders dan de oude in ge wijzigden vorm. Vooral omdat de veranderingen inderdaad niet iets nieuws in het leven riepen. Niet slechts de beginselen, maar ook bijna alle toepassingen, niet slechts de hoofdlijnen, maar ook verre de meeste formuleeringen, werden telkens overgenomen en gehandhaafd; ja zelfs is er tusschen alle die redactiën zóó weinig wezenlijk onderscheid, dat men in de kerkelijke handboekjes veilig de gewoonte kon aannemen, om ze alle achter elkander te doen afdrukken 2): welke der redactiën men ook volgde, men liep weinig gevaar van te komen tot handelingen, die de kerkelijke orde verstoren zouden. Dat was ook de beschouwing van de tijdgenooten zelven, die aan die regelingen hebben medegewerkt; b. v. van den Dordtschen predikant Hendrik de Corput, die, toen in 1586 de vijfde redactie gemaakt was, kort daarna o.a. schreef: „daer benevens en is de gestelde ordeninge niet nyeuw, maer geüseert onder ’tcruys ende van aen-vang aen, ende geconfirmeert met veel Synoden” 3). En ook die


1) Wat hierboven in den tekst gezegd is, blijkt vanzelf, als men van die oude Synoden de kerkenordeningen, de notulen, de instructiën, de antwoorden op particuliere vragen, enz. doorleest (zie de Ned. Syn. Acta, waarin dat alles is afgedrukt).
2) Van den aanvang af is dit geschied in alle algemeene kerkelijke bandboekjes, nl. in „De Kercken-ordeninghen der Ghereformeerder Nederlandtscher Kercken” enz. (1e druk, 1612; 5e druk, 1730) en in het „Kerkelyk Handboekje” (1e druk, 1732; 5e druk, 1794); en voorts in een aantal Provinciale en Classikale handboeken en handboekjes. Aan de Kerkenordeningen werden dan doorgaans, en met toenemende volledigheid, ook nog andere kerkelijke resolutiën toegevoegd; met name in de algemeene handboekjes, die o.a. de Synodale antwoorden op particuliere vragen en de Post-acta van de laatste Dordtsche Synode mede opnamen. In volledigheid, en ook in nauwkeurigheid, laten echter alle die uitgaven (ook zelfs de „Oude Kerkordeningen”, door C. Hooijer in 1865 uitgegeven) te wenschen over; waarom door de Marnix-Vereeniging gezorgd is voor de hiervoren blz. 9, noot 3, aangehaalde nieuwe uitgave.
3) Dit komt voor in een brief van Henricus Corputius aan Arnoldus Cornelii, d.d. 15 Aug. 1587 (Werken der Marnix-Vereen., Serie III, Dl. II, blz. 281).

|12|

Synoden zelve gebruikten telkens uitdrukkingen, die alleen op dat standpunt te verklaren zijn 1). Daarom sprak ik, bij de formuleering van mijn onderwerp, dan ook niet van de eene of andere Kerkenordening in het bijzonder, b.v. van de eerste of van de laatste of van welke dan ook, en evenmin van die allen in het meervoud, maar van „de oude Kerkenordening” in het algemeen.


1) Zoo b.v. werd van wege de Provinciale Synode, in 1582 te Haarlem gehouden, uitdrukkelijk verklaard, dat in de Nationale Dordtsche Synode van 1578 „ouersien werde tgene Anno LXXI. te Embden vande Nederlantsche Kercken gehandelt was, ende oock het ontworp Anno LXXIIII. te Dordrecht (als bouen geseyt is) gemaeckt: waer wt als doen met gemeynen consente een Kercken-ordeninge beschreuen werde, genoech gelijck de Kercken int heymelick onder de veruolginghen, ende eenighe Iaren daerna in Hollant ende Zeelant openbaerlick gebruyet hadden” (Ned. Syn. Acta, blz. 231). De Kerkenordening van de daarop volgende Nationale Middelburgsche Synode van 1581 is, naar het eigen getuigenis van deze Synode, „vut den acten Synodael gemaect”, nl. door „de artyckelen des laesten Dordrechtsen Synodi te ouersien ende daer wth te trecken een Corpus Disciplinae ofte Kerekenordeninghe (a.w., blzz. 364, 402, 413 en 431). Desgelijks werd de Kerkenordening van de daarop volgende Nationale Haagsche Synode van 1586 door deze Synode zelve genoemd „de Kerckenordeninghe bij ons alsnu van nieus ouersien ende gestelt” (a.w., blz. 620). En ten slotte werd de Kerkenordening van de daarop volgende Nationale Dordtsche Synode van 1619 door deze Synode zelve voorgesteld als „de Kerken-ordeninge, soo als de selve in dese Synodus geëxamineert, ende in sommige Articulen tot meerder vrede ende stichtinge vermeerdert is” (in de zeer dikwijls uitgegevene en nog in grooten getale voorhandene Post-acta, de 177e Sessie, in punt III van het in de acta dier Sessie opgenomen Request aan de Staten-Gteneraal). Wie punt voor punt alle die kerkenordeningen naast elkander legt, ziet ook zelf, hoe betrekkelijk gering inderdaad het verschil is.