|80|

Hoe moet het dan?

 

Ik kan me indenken dat iemand die het betoog tot dusver heeft gevolgd, zich afvraagt: Hoe moet het dan? Enerzijds wordt gesteld, dat organisatie nodig en onvermijdelijk is, maar anderzijds wordt een landelijke kerkelijke organisatie afgewezen. Sluiten deze beide stellingen elkaar niet uit?

Ik wil proberen er iets van te zeggen. Mijn uitgangspunt is dus een gemeente die geen enkele bindende organisatie-structuur van menselijke makelij boven zich heeft. Zulke plaatselijke gemeenten leven natuurlijk niet langs elkaar heen. Het afwijzen van het organisatorische kerkverband zoals dat in de DKO is vastgelegd, betekent nl. allerminst een ontkenning van het fundamentele kerkverband dat gegeven is in de eenheid in Christus. Als Paulus spreekt over één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, de eenheid des Geestes, dan wil dat zeggen, dat de gemeenten van Christus in Hem één zijn. Deze eenheid, dit fundamentele kerkverband, is eenvoudig gegeven. Het behoeft niet meer tot stand gebracht te worden door een organisatie. Het is er eenvoudig in Christus.

Het is van belang dit scherp te zien. Het komt me voor, dat veel verzet voortkomt uit het misverstand, dat dergelijke kerken per definitie de eenheid in

|81|

Christus ontkennen en dat die eenheid pas bestaat wanneer er een organisatorisch kerkverband in de zin van de DKO functioneert. Het behoort duidelijk te zijn, dat een organisatorisch kerkverband deze eenheid in Christus niet bewerkt, maar hoogstens tot uitdrukking brengt.

Nu is het vanzelfsprekend dat de fundamentele eenheid in Christus het zoeken en helpen van de broederschap met zich meebrengt. Het Nieuwe Testament laat dat op tal van plaatsen duidelijk zien. Ik denk b.v. aan de vergadering in Jeruzalem (Hand. 15), aan de collecte die Paulus voor de kerk van Jeruzalem organiseerde in de kerken van Klein-Azië en Griekenland, aan de Nieuwtestamentische brieven die soms aan meer dan één gemeente tegelijk gericht waren en aan tal van groeten aan het slot van vele Nieuwtestamentische brieven.

Om een duidelijk zicht op de functionering van een plaatselijke gemeente en op haar verhouding tot zusterkerken te krijgen, zal het nuttig zijn de grondregels die het Nieuwe Testament daarvoor geeft, samen te lezen. Daarbij krijgt men dan een overzicht van wat Christus aan organisatie nodig geoordeeld heeft. Deze richtlijnen hebben uiteraard een bindend karakter, omdat ze niet een door mensen ontworpen organisatie-vorm bieden, maar directe regels uit het Nieuwe Testament.

Naast deze Nieuwtestamentische richtlijnen behoort geen uitgewerkte, door alle kerken aanvaarde en met

|82|

kerkelijk gezag beklede KO te worden opgesteld. Het bezwaar tegen een dergelijke KO zou nl. zijn, dat ze — hoe goed ze vandaag misschien ook zou voldoen — na verloop van tijd toch zou verouderen en dan moeilijk te veranderen of te vervangen is, omdat ze immers een officiëel kerkelijk document geworden is. Zonder een KO wordt de kerken een ruime christelijke vrijheid gelaten om allerlei zaken die men gemeenschappelijk wil aanpakken, onderlinge contacten en hulpverlening, e.d. te organiseren op een manier die in de gegeven omstandigheden het best past. Dat houdt ook in, dat men iets niet altijd op dezelfde manier behoeft aan te pakken, maar dat er ruimte komt voor experimenteren. Blijkt na verloop van tijd een bepaalde aanpak niet te voldoen, dan kan men ongehinderd een andere vorm zoeken zonder daarbij door een KO dwars gezeten te worden. Er komt m.a.w. een grote speelruimte doordat er geen gestandaardiseerde superstructuren meer zijn, waarnaar iedereen zich moet voegen. Er ontstaat een flexibele, dynamische vorm van samenwerken en samenleven. En een bevrijdende mogelijkheid verstarring in eigen plaatselijke gemeente en in de omgang van de kerken met elkaar te voorkomen.

Dergelijke locale kerkgemeenschappen die niet meer vastgesnoerd zitten in een landelijk institutionalisme dat haar bewegingsvrijheid belemmert, zijn wat haar contacten betreft ook niet meer beperkt tot kerken die tot een en dezelfde landelijke organisatie behoren.

|83|

Ze kunnen duidelijk maken dat de eenheid in Christus door landelijke organisaties niet wordt gestimuleerd maar belemmerd. Landelijk georganiseerde kerkverbanden met kerkenordeningen leiden een eigen leven. Zij verbeelden zich heel wat. Ze denken onmisbaar te zijn. Ze strooien met kanselboodschappen, herderlijke brieven, resoluties en onleesbare brokken kwalijke juristerij. Ze richten perscentra op en veroveren zich een plaats in de publiciteits-media. Ze houden persconferenties en spreken mee over de dingen van de dag. Niemand mene dat in dit alles de kerken aan het woord zijn. Niet de kerken, maar een aantal organisatie-functionarissen bekokstoven dit alles. Zij willen meetellen, invloed hebben. Natuurlijk kunnen ze wel eens goede dingen zeggen, zelfs rake dingen. Maar niemand beelde zich in, dat in hen de kerken aan het woord zijn. Organisatorische superstructuren kunnen nooit vereenzelvigd worden met de kerken zelf. Ondanks alle goede bedoelingen zijn en blijven ze gevaarlijk voor de kerken. Ze zijn doorgaans in het leven geroepen om de kerken te dienen. Maar wanneer ze eenmaal bestaan, gaat hun eigen voortbestaan hun uiteindelijk boven alles. Dan willen ze erkend zijn, iets te zeggen hebben, gehoord worden, gehoorzaamd worden.

Praten met organisatorische kerkelijke structuren is verloren tijd. Meer dan een compromis valt er nooit te bereiken. Mensen met wie men als vriend en

|84|

christen goed kan praten, worden ongenaakbaar wanneer ze hun kerkelijke organisatie moeten vertegenwoordigen. Dan drijft het organisatorische systeem een wig tussen broeders en maakt hen tot vreemden voor elkaar. Dan wordt ineens het merk asbestpak dat men draagt, van beslissende betekenis. Kerkelijke organisatiestructuren kunnen alleen overwonnen worden door te doen alsof ze niet bestaan. Wie ze erkent en met ze praat, heeft de strijd al verloren. Wie geen slachtoffer van de organisatie wil worden, moet niet meer met haar praten, zich niet meer tegen haar verdedigen, geen aandacht meer aan haar schenken, zijn eigen gang gaan in christelijke vrijheid. Als dat massaal gebeurt, verliest een organisatie haar kracht. Ze valt om als een paal die door de witte mieren is aangevreten.

Vrije kerken kunnen hier een belangrijke functie vervullen. Doordat zij zelf geen bindende structuren meer boven zich hebben, kunnen zij de witte mieren zijn die nog stevig overeind staande structuren in hun omgeving aanvreten. Doordat zij zelf hun asbestpakken hebben uitgetrokken, kunnen zij propagandisten zijn voor een kerkelijk nudisme. Naarmate hun propaganda veld wint, zullen de diverse asbestpakken-fabrieken hun afzetgebied zien inkrimpen en zullen ze gedwongen worden uiteindelijk hun productie stil te leggen.