|90|

 

 

§ 6.
Deputaten van de Kerkelijke Vergaderingen.

 

Om meer dan een reden is het gewenscht eene afzon­derlijke paragraaf te wijden aan de deputaten van de kerkelijke vergaderingen, d.w.z. personen, welke door haar werden aangewezen om uit haar naam verschillende opdrachten te vervullen en om haar te vertegenwoordigen, wanneer de vergadering niet bijeen was. Wel moest reeds nu en dan hun werkzaamheid vermeld worden; maar aangezien elk der vier vergaderingen ongeveer op geheel dezelfde wijze hare deputaten had, meende ik beter te doen met het meeste wat hiervoor te zeggen viel, te verschuiven naar dit aanhangsel. Tevens biedt deze wijze van behandeling gelegenheid om een enkel punt, dat ik van belang acht, duidelijk in het licht te stellen, nl. dat de werkzaamheid van sommige deputaten wees op het voortdurend bestand der kerkelijke eenheid, hoewel de kerkelijke vergaderingen telkens bij haar uiteengaan ontbonden werden en dus daarna niet meer bestonden.

Het komt mij voor, dat dit punt door Voetius in zijn Pol. Eccl. op den achtergrond gehouden is; althans in zijn ijver tegenover de Independenten, die onze kerken beschuldigden van een nieuw ambt te hebben ingevoerd, dat smaakte naar bisschoppelijke hiërarchie, betoogt hij maar telkens weer: het deputaatschap is geen afzonderlijk ambt, het is een commissiewerk, voor een bepaald, aangewezen doel en na de vervulling van de opdracht is het verdwenen. Hierin is hij volkomen in zijn recht. Maar hierbij heeft hij sommige feiten als aanmatiging van gezag of ook, als door den nood gerechtvaardigde uitzonderingen beschreven, die misschien toch wel anders te

|91|

verklaren zijn. Of de aanvaarding van de zooeven genoemde gedachte het aantal dezer uitzonderingen niet zou kunnen verminderen, blijve hier als een vraag staan.

 

Wat waren de deputaten der vergaderingen ?

Het eerste, waarop bij de beantwoording dezer vraag gelet moet worden, is dit, dat een breedere kerkelijke vergadering, welke immers is een vergadering van lasthebbers, bij haar uiteengaan is verdwenen. De leden der synode waren niets meer dan hun ambtsbroeders, die niet waren afgezonden. Na afloop der vergadering traden zij in de gewone rij weer in; een volgenden keer werd allicht een ander afgevaardigd. Maar, al bestonden de kerkelijke vergaderingen slechts tijdelijk, de kerkelijke eenheid duurde onafgebroken voort. Vandaar, dat de vergaderingen regelmatig op vaste tijden terugkeerden. Het kerkverband was altijd door aanwezig en kon zich op elk oogenblik vertoonen in eene samenkomst van de afgevaardigden der kerken.

Het tweede, waarop bij de beschrijving van het deputaatschap namens eene vergadering de aandacht gevestigd moet worden, vloeit uit deze verhouding tusschen het corpus der kerk en de vergaderingen ervan voort. Hetgeen de leden hadden voor te stellen aan het corpus, werd uit den mond van afgezanten in de vergadering van het corpus gehoord; en het antwoord hiervan aan de membra diende meestal door boodschappers bekend te worden gemaakt. Soms werden de deputati ad conventum zelf deputati conventus en namen zij het antwoord mede terug naar hun lastgevers. Viel bv. echter een twist te beslechten, dan werd soms de autoriteit der vergadering beter kenbaar gemaakt door de afvaardiging van eenige personen, die buiten het geschil stonden. Verder waren er kwesties, die niet konden afgehandeld worden gedurende de vergadering. Ook kon, wanneer iemand aan zijn huis een besluit moest worden voorgehouden, toch moeilijk de geheele vergadering in processie daarheen tijgen. Ten slotte konden zich ook tusschentijds allerlei zaken voordoen, welke al de moeite en kosten van een groote vergadering nauwelijks waard waren en toch niet door een particuliere kerk mochten beslist worden. Vandaar, dat bijna in elke kerkelijke vergadering van eenig belang een grooter of kleiner aantal commissies moesten worden benoemd om nomine

|92|

conventus eene zaak te behandelen, terwijl langzamerhand ook eene commissie burgerrecht verkregen heeft, om de loopende en tusschen de samenkomsten in voorkomende zaken af te doen, voor zooveel zij konden. Reeds te voren wees ik op dit onderscheid tusschen deze twee groepen deputaten, die ik dan ook met de namen deputaten ad causam, ad hoc en algemeene deputaten 1) uiteen wensch te houden.

De provinciale synoden hadden meer commissies noodig dan de classis en bij deze nam het deputaatschap reeds meer plaats in dan bij de kerkeraden, die immers telkens bijeen konden komen.

Het algemeen deputaatschap kwam alleen bij de classen en de particuliere synoden voor. De generale synoden hebben ze nooit gehad. Men vreesde ongetwijfeld voor misvorming van dit deputaatschap; opdracht mag geen overdracht worden; een generale synode is niet altoos bij de hand om hare oorspronkelijke bevoegdheid te doen gelden. Al heeft men in 1619 nog niet kunnen vermoeden, wat Voetius een dertig jaren later klagelijk uitriep, dat n.l. misschien wel nooit meer een nationale synode zou gehouden worden — de kans dat »algemeene« deputaten niet spoedig gedechargeerd zouden worden, (had 1586—1618 het niet geleerd?) zal mede wel een der redenen geweest zijn, waarom ontkennend geantwoord werd op een gravamen, sinds 1591 in Zuid-Holland ingebracht 2): »…. ten naesten generalen Synode gedeputeerde desellve [te stellen] om beter correspondentie tusschen deze kercken ende Synoden in den provinciën gehouden te worden ende door dewelcke voortaen de generale saken der kercken gevordert worden.« Noord-Holland’s advies hierover was geweest: »het stellen van Gedeputeerden des Synodi Nationalis, sulx achten wij onnoodich, dewyle tot het besorgen van die dingen, die in deese Eerweerdige vergadering besloten sijn, off noch soude mogen besloten werden, eenige specialycken [deputati ad hoc, geen generale deputaten] sullen moeten


1) Deze betiteling is m.i. de eenvoudigste. De acta dier tijden spraken gewoonlijk kort weg van »de deputaten (synodi, classis)« als zij deze personen bedoelden. Maar dit is soms niet duidelijk. Daarom scheen de bijvoeging van een adjectief mij gewenscht. Dat er tusschen de verschillende commissies geen soortelijk verschil bestaat, mag als genoegzaam duidelijk, na al, wat hierboven geschreven is, met deze enkele herinnering terzijde gelaten worden.
2) R. & v. V., II, bl. 402.

|93|

geordonneert werden. End de rest door de particuliere Synoden sal utgevoert werden, ghelyck voor desen altyt is geschiet.« 1) Dit advies is gevolgd. De vergadering van 1618/19 heeft eenige commissies ad hoc nagelaten — verder zijn de provinciale synoden als »executeurs« opgetreden.

In verband met den aard van het deputaatschap moge het gelukkig genoemd worden, dat de Dordtsche synode geen »algemeene« deputaten benoemd heeft, waar zij de laatste nationale is gebleven tot nu toe; het valt echter niet te ontkennen, dat het Zuid-Hollandsche gravamen steunde op goede gronden. In de theorie klonk alles zeer eenvoudig, maar de practijk dwong bijna tot het instellen van kleine comités, die optraden, wanneer de synoden niet bijeen waren. »Est modus in rebus et semel synodales actiones sunt terminandae« 2) — Dit was ook van toe­passing op de kleinere vergaderingen. Vandaar dat, ondanks de oppositie en met inachtneming van allerlei voorzorgen, opdat geen verkapt episkopaat indrong, in bijna alle provincies 3) vrijwel permanente commissies van synode tot synode waren aangewezen. Eenige toelichtingen uit de geschiedenis zullen dit duidelijk maken.

In Friesland b.v. heeft zich de zaak der deputaatschappen aldus toegedragen: reeds in 1583 4) wordt vrij uitvoerig en derhalve wel als iets nieuws vermeld, dat eene commissie van vijf predikanten, reeds benoemd als deputaten ter remonstrantie van eenige zaken bij de overheid, zou worden aangevuld met vijf ouderlingen, een uit elke classis, om »macht [te] hebben om in alle andere saecken, die die kercke Godes in onse vaderslant int generael dit jaer souden voervallen, met malcanderen souden moeghen resolveeren ende besluyten nae hetgene dat haer der kercke godes sali nut duncken«. De bewoordingen der acta verraden niet, dat er eenig bezwaar tegen deze regeling is ingebracht. Onze aandacht valt allereerst op de zeer ruime opdracht. Zij spreekt van iets meer dan een ten uitvoer leggen van


1) H.H. Kuyper, P.-A., bl. 127.
2) Voetius, Pol. Eccl., IV, bl. 210.
3) In Zeeland en bij de Waalsche kerken ontbreken zij.
4) Reeds — want de eerste synode is gehouden in 1579. Van deze en de volgende konden R. & v. V. geen acta vinden. Alleen vermelden de Acta der Noord-Holl. synode (I, bl. 73) een verzoek door Dr. Swaelluw uit naam van de vergadering te Sneek. Van 1581 is alleen § 14 en van 1582 § 32 te vinden in VI, bl. 1.

|94|

reeds genomen besluiten en van een voorloopig handelen. Met de latere, ongetwijfeld meer correcte voorstelling 1) van Voetius komt dit niet overeen.

In de tweede plaats bewijst de samenstelling van deze commissie: 1 predikant en 1 ouderling uit elke classis, dat hierbij de idee van een synodus contracta voorzat. Duidelijk is hier een uiting van het voortdurend kerkverband waar te nemen. Terwijl eerst de personen door de synode aangewezen werden,


1) Of alle kerkelijke afvaardiging deputatie en commissie gevaarlijk is? Antw. Neen, mits in acht worde genomen: 1°. Dat er geen overdracht van macht plaats hebbe. 2°. Dat het geschiede voor bepaalde handelingen, niet voor alle zaken naar believen, of wel in ’t algemeen voor alles. 3°. Dat, indien het geschiedt voor een gansche groep van handelingen van dezelfde soort, bv. ’t examineeren van cand. t.d. H. Dienst, of voor de kerkvisitatie of voor de aankondiging en opheffing van censuur, zulks alleen geschiede voor een bepaalden tijd.
Dit citaat is geëxcerpeerd uit de vertaling van al de plaatsen uit Voetius, Pol. Eccl. welke over de Deputaten handelen, zooals Dr. Rutgers die gegeven heeft in De Heraut van 1894/95, n°. 884 en vlgg.
De samenvatting van een der hoofdplaatsen (I, bl. 111) moge hier volgen, om Voetius’ opvattingen in haar geheel weer te geven.
Tegenover de beschuldiging, dat wij een nieuw ambt hebben ingevoerd met onze deputaten, wordt aangevoerd:
1. Zeeland en de Waalsche kerken hebben hen niet.
2. Zij  vormen geen permanent college, met gewone kerkelijke macht.
3. Zij staan niet boven een classis, kerk of zelfs maar een persoon, tenzij door uitdrukkelijke lastgeving.
4. Hun speciale opdracht voor ééne zaak geeft hun geen schaduw van gezag in andere zaken.
5. De boeken-censuur is evenzoo een speciale opdracht.
6. Zij bevestigen geen Dienaren.
7. In de vergaderingen zitten zij niet als bestuur.
8. Ja, zij  verschijnen daar niet eens als leden krachtens hun deputaatschap.
9. Zij beslissen geen kerkelijke zaken.
Wat doen zij dan wel?
Niet anders dan nalezen de Acta der Synode en de opdrachten hun daar gegeven, uitvoeren. Van deze uitvoering zijn zij rekenschap verschuldigd aan de eerstvolgende vergadering. Deze opdrachten loopen meest over kleine en weinige zaken, alleen zijn zij steeds bij de examina tegenwoordig.
10. Kortom, op sommige plaatsen in Nederland worden geene, op sommige twee of drie, op sommige vier deputaten op de provinciale synoden benoemd, die voor een jaar of op zijn hoogst voor twee jaren de particuliere, hun door een uitdrukkelijk en bijzonder mandaat der synode aangewezen en omschreven zaken bezorgen en uitvoeren, behalve hunne tegenwoordigheid bij de examens der Dienaren.«
Ik merk alleen op: 1°. dat Voetius de Independenten gerust wil stellen. 2°. Daarom veel wat ons boven in den tekst bleek, of ignoreert, óf als excepties, óf als afgeleerde fouten moet beschouwen. 3°. De beteekenis van het deputaatschap als uiting van de voortdurende eenheid der kerk miskent. 4°. Daarom de aanwezigheid der deputaten bij de examens, waarbij het gaat om de bewaring van de eenheid der rechtzinnigheid in alle classen (juist het punt, waarop ik het licht wil laten vallen), wegstopt tusschen de ontkenningen.

|95|

schijnt uit den aanhef 1) in 1615 te volgen, dat elk stel der afgevaardigden uit de classis zijn eigen deputaten aanwees. Daartoe werden soms, maar lang niet altoos, leden der vergadering gekozen. In 1595 b.v. geen een. Een der ouderlingen wordt zelfs met N. aangeduid. De gedachte aan »uitvoering van besluiten« is daarbij dus niet aanwezig. Dan toch is wel een eerste vereischte, dat de persoon, die de opdracht krijgt, bij de deliberaties tegenwoordig is geweest. Wanneer dan ook zulk eene commissie, alleen ter uitvoering van een genomen besluit, werd opgedragen, werden deputati ad hoc uit de vergadering aangewezen.

Er is zelfs aanleiding om te denken aan een soort tusschenvergadering, tusschen classis en synode in, wanneer in de classicale vergadering van Sneek, 28 September 1585, Suffridus Paulus een hooger beroep indienen wil bij de synode en de classis oordeelt, dat dit bij de deputaten synodi moet worden ingebracht. Paulus heeft echter ook daartegen een woord van protest laten hooren. Op die wijze zou ongetwijfeld een afwijking van de presbyteriale grondgedachte begonnen zijn. Is het als een terugkeer tot de gedachte »een deputatus = een willekeurig gecommitteerde« te beschouwen, wanneer in 1587 de ouderlingen niet meer als zoodanig werden benoemd? 2) Of komen wij op de lijn der domino-archie? Twee jaar later kwamen de ouderlingen er weer bij. 3) En in 1590 werd de werkkring der deputati synodi beperkt en aldus omschreven 4): Wt een ieder classe ende kercke [zal men] seeckere mannen [benoemen] om alle swaricheden in classen ende kercken te slijten. 5) In 1599 is er weer een bericht, dat veel te denken geeft: »Het wert afge­slagen voor dese tijt, dat daer soude zijn een supremus senatus ecclesiasticus. 6) Zonder te veel aan één woord te willen


1) R. & v. V., VI, bl. 232.
2) R. & v. V., VI, bl. 25.
3) R. & v. V., VI, bl. 42.
4) R. & v. V., VI, bl. 55.
5) Heel duidelijk kan de zaak na 1590 uit de acta niet worden opgemaakt. In de acta van 1591, sub 16 (R. & v. V., VI, bl. 59), wordt gevraagd, hoe de deputati synodi gekozen zullen worden. Het antwoord spreekt correcter van deputati classium. Maar deze genitivus mag bijna vertaald worden door »over de classen«. Vgl. bl. 55. Of is de naam in de kantteekening op bl. 59 eenvoudig onjuist en hebben wij hier met gewone dep. der classen te doen?
6) R. & v. V., VI, bl. 102.

|96|

vastknoopen, mag toch gezegd worden, dat het »voor dese tijt« en de geheele toon wijzen of op verdeeldheid van gevoelens óf op een algemeene niet al te sterke antipathie tegen zulk een idee. Heeft de Laskiaansche superintendent zijne bekoring misschien in Friesland geoefend? Hoe dit zij, in 1603 waait de wind vlak uit den presbyterialen hoek: ieder, wie ooit maar durft voorstellen visitatoren, een supremus senatus, en hoog hof of dergelijke in te voeren, zal streng worden gecensureerd. 1) Des te eigenaardiger is het, dat blijkens eene aanteekening van 1605 de oude visitatores, door de classen zelf benoemd, waren blijven bestaan. 2) Zij vormden een college van 12 personen en, waarschijnlijk omdat zulk een groot getal ver van elkander wonende personen weinig kon uitrichten, werd nu voorgesteld, twee tweetallen dier deputaten, die dicht bij elkaar woonden, volgens toerbeurt langs de classen te benoemen met grooter bevoegdheid dan de 12 te voren. Dat smaakt, bij alle erkenning van het »bis cum dicunt idem etc«, toch wel eenigszins naar een supremus senatus. Van een scherpe censuur merkt men echter niets. En het verloop dezer kwestie doet denken aan Laban, die wel tien keer Jakobs loon veranderde. Maar wat zou men anders? Hierarchie, dat was onlijdelijk en gevaarlijk; maar de kerkelijke toestanden konden ook niet langer zoo geduld worden zonder andere gevaren. Een flink rapport tot verbetering der vele misstanden was aangenomen, 3) maar krachtige handen om het ten uitvoer te leggen waren nu wel een eerste vereischte. Vandaar die kleine commissie van vier man, die elkander gemakkelijker konden bereiken. En hadden zij »meerder autoriteit« noodig, dan mochten de 8 andere te hulp geroepen worden. Bovendien: men had toch inderdaad de lijn van 1603 niet verlaten. Ten minste, de synode van 1606 4) antwoordde op bezwaren tegen deze regeling, dat men vrij mocht onderzoeken, wat hierin streed met Gods heilig Woord of smaakte naar eenige majoriteit of hoogheid. Sinds 1614 worden de vier deputaten echter niet meer in de acta vermeld.

In Zuid-Holland vinden wij eenigermate dezelfden gang van


1) R. & v. V., VI, bl. 132.
2) R. & v. V., IV, bl. 152.
3) R. & v. V., IV, bl. 150.
4) R. & v. V., VI, bl. 162, 163.

|97|

zaken. Hier is zelfs een afzonderlijke naam »inspectores« opgekomen. »Algemeene« deputaten worden eerst in 1587 vermeld. In 1579 1) is voorgesteld in iedere classe en synode twee personen te hebben om de loopende zaken te behandelen en op te treden als visitatores (wier taak later een afzonderlijk deputaatschap is geworden, maar eerst onder het algemeen deputaatschap viel). Als antwoord op dit voorstel zal het wel mogen beschouwd worden, dat de z.g.n. synodale classis, dat is die, welke de eerstvolgende synode heeft uit te schrijven, ook »macht sal hebben, so eenige swaricheyt ofte oneenicheyt voorfiel [in den classen], hyeronder gehorende, dieselvige by haerselven ofte haere gedeputeerden te eyndigen, ist mogelick. Ende so nyet, dattet een saecke van consequentie is des te eer synodum te beroepen. Sal oyck dieselve classe macht hebben andere classen in denwelcken aen particulieren personen wat ontbreeckt, te vermanen«. 2) Onmiskenbaar is in dit artikel de neiging om niet te ver den voorgestelden weg op te gaan. In de volgende synoden is de classis Rotterdam, 3) later de stad Delft alleen, 4) welke de stad den Haag als hulp mocht gebruiken, en in 1586 weer de kerk en classis van Rotterdam als synodale deputaat aangewezen. 5)

In dezen zelfden tijd verscheen echter een drieledig voorstel om meer vastheid in de kerkelijke orde te brengen. Het toezicht door de synodale classis voldeed blijkbaar niet aan de verwachtingen. Maar het middel ter verbetering voorgesteld werd terecht »een odieuse nieuwigheid« genoemd. Toch was het namens de particuliere synode van Zuid-Holland ingediend als gravamen voor de nationale vergadering in den Haag, 6) waar


1) R. & v. V., II, bl. 181. Of het niet oorboorlick sal zijn, dat men in eener ijegelicker classe ende synode particulier een of twee personen sal deputeren, dewelcke alle voorval­lende saecken …. uijtrichten, classen ende synode …. vergaderen, ist nood, …. voor opsicht hebben sullen, dat een ijegelick zijn ainpt doe, oock soo swaricheyt viele tusschen eenige dienaren, ouderlingen ofte ijemanden in zijne kercke, ’tselve …. neder te leggen, ende hoelange deser tijt ende extraordinären dienst dueren  sal.
2) R. & v. V., II, bl. 176. Desgelijks in N.-Holland. R. & v. V., I, bl. 1S7. (1585). Vgl. ook I, bl. 34: reeds in 1575 had men hier  »visitatores« in iederen coetus.
3) R. & v. V., II, bl. 205.
4) R. & v. V., II, bl. 260.
5) R. & v. V., II, bl. 283. »Tensy datter een ander ordonnantie ghestelt worde, sal den naesten synode particulier wtgheschreven worden ende opsichte ende sorghe over den kercken ghenomen worden by der kercke ende classe van Rotterdam.
6) Rutgers Acta, bl. 542, ’t besluit der synode, bl. 512.

|98|

het echter geen gunstige beoordeeling erlangde. Begeerd werd: 1) de instelling van een commissie voor huwelijksche zaken »echtrichters«, gemengd kerkelijk en politiek; 2) de invoering van een senatus ecclesiasticus of »kerckenraet«, insgelijks ten deele uit kerkelijke, ten deele uit politieke personen bestaande, met zulk een bevoegdheid, dat hij een soort tusschen-synode schijnt; 1) 3) Een kerkvisitatie. Deze laatste is ingevoerd. De andere voorstellen zijn niet aangenomen. Daardoor is in Zuid-Holland het werk der visitatie afzonderlijk gebleven, ook toen hier »algemeene« deputaten werden benoemd. Gelijk in Friesland werkte de idee van een synodus contracta nog door, wanneer in 1587 slechts twee personen 2) met de groote bevoegdheid van deputati synodi bij uitnemendheid werden bekleed, doch nevens hen uit elke classis een persoon werd aangewezen om hun zoo noodig ter zijde te staan. 3) Een belangrijk onderdeel van hun taak was de remonstrantie van allerlei kwesties bij de overheid, 4) een werk, dat veel wijsheid, geduld, vaak ook tijd en aanzien vereischte, en dan nog dikwijls weinig uitwerkte.

Van hunne handelingen moesten de deputaten in de eerstvolgende vergadering rapport brengen. Deze bepaling is niet zonder gewicht. De vraag is echter, hoedanig dat rapport was: een mededeeling der facta of eene approbatie aanvrage. De bedoeling was wel: het laatste; de praktijk maakte er van: het eerste. De acta maken gewoonlijk geen melding van het ingekomen rapport; 5) maar wèl staan de acta der deputatenvergaderingen in de boeken der classen ingeschreven, als equivaleerden zij met die der plenaire classis. Daarentegen ontbreekt het ook niet aan een voorbeeld, dat de vergadering het werk harer deputati onderzocht en veranderde. 6)


1) Alle voorvallende zaken — decideren, den schuldige suspenderen, enz.
2) R. & v. V., II, bl. 309/310. De twee waren Arnoldus Cornelius en Henricus Corputius.
3) Geheel verdwenen is die gedachte, wanneer in Groningen 1606 de visitatie wordt verricht door personen buiten de classis woonachtig. R. & v. V., VII, bl. 120.
4) Een breede lijst zie R. & v. V., II. bl. 308.
5) Soms wel: bv. classis N.-Veluwe, 1604. MS. A, bl. 100. Die broederen des classis versthaen hebbende von den gedeputirden classis die beleidinghe der saeken, daerdurch Joannes Rhodius in die kerck tot Harderwijck …. gecomen zijnde, hebben het geene dwelck von den deputatis classis darin gehandelt was, geapprobirt, enz.
6) Vgl. R. & v. V., VI, bl. 287.

|99|

Zoo werd dus het kerkelijk gebied met al grooter zorg bewaakt en bewerkt. Behalve de censuur op de classicale vergaderingen en haar opzicht: »mits dat de classe elck in ’t haere letten op die gebreken«, 1) was er de autoriteit der particuliere synode en hare commissiën. Verschillende deputati ad hoc [want deze bleven bestaan nevens de andere 2)] behartigden bijzondere belangen, de deputati synodi hielden toezicht op het geheel. De synodale classe trad op, wanneer de classen onderling in twist waren geraakt. 3) En de inspectores zorgden voor de visitatie in den kring der classen. Over dit laatste nog een enkel woord. 4)

In 1579 was reeds voorgesteld, dat in iedere classe twee personen daarvoor zouden worden aangesteld. Acht jaar later kwam het echter eerst tot de invoering van visitateurs. Het schijnt, dat tot dien tijd de gebruikelijke rondvraag op de classicale vergadering nog voldoende geacht werd. (Men vergelijke echter hetgeen hieromtrent in het einde van de paragraaf over de classis gezegd is).

In 1581 werd te Middelburg de vraag van Zeeland, Oost-Vlaanderen en Engeland 5): of ’t niet goed was nevens de classicale censuur eene jaarlijksche visitatie in te stellen — beantwoord met een: ’t is onnoodig en zorgelijk. Van een inspectie en superintendentschap was dus nog minder sprake.

In 1586 6) bleef ’t superintendentschap evenzoo veroordeeld, maar omtrent de inspectie werd bepaald, dat, waar ’t noodig was, de classen daartoe mochten overgaan. Tevens werd een formu­lier daarvoor opgesteld in 4 artikelen (bl. 506/507). Dus: een zwenking. Eigenaardig wordt de gereserveerde toon van het artikel der acta gecommentarieerd door een brief van de synode, 7) waarin zeer beleefdelijk het vertrouwen in den ijver


1) R. & v. V., II, bl. 308.
2) R. & v. V., II, bl. 323 (1588); bl. 337, 348, 354, 356   (1589): bl. 383 (1590); bl. 408 (1591).
3) Bl. 356 uit  Dl. II van R. & v. V. is een aardige illustratie voor ’t gezegde. Verg. van 1589.
4) Een enkel, want hierover is een boekdeel te vullen. — Eenige   gegevens staan in de artt. van Rutgers, Heraut, n°. 890, 891, 892.
5) Rutgers Acta, bl. 418.
6) Rutgers Acta, bl. 496.
7) Rutgers Acta, bl. 621.

|100|

der classen wordt uitgesproken, maar toch »tot meerder vordering« van deze zaak wordt goedgekeurd, dat wel uit de classen, maar door de synode particulier, twee personen zullen worden aangewezen.

In 1587 werd in de particuliere synode te Delft dienovereenkomstig dan ook een voorstel gedaan, dat de classes in haren kring zouden zorgen voor deputaten, die waakten over de propositiën, de onderteekening der 37 artikelen, de kerkvisitatie 1) en de kerkgeschiedschrijving, maar eigenaardig genoeg werd besloten, dat de classis alleen dit laatste zou bezorgen. Voor de andere belangen wees de synode zelf twee personen voor iedere classis aan. Althans, volgens eene uitdrukking uit 1588 2) moesten zij inspectie houden, dat de classes zulks effectueerden.

Er valt dus tweeërlei visitatie te onderscheiden: eene op of namens de classicale vergadering in den kring der classen. Een andere namens de particuliere synode over en in de classen.

Deze laatste werd in Gelderland een tijdlang gehouden, maar juist omgekeerd als in Zuid-Holland (waar de classicale visitatie voor de synodale week) is in de provincie, die onder Fontanus als onder een superintendent had geleefd, 3) in 1596, het besluit van Middelburg 1581 in werking gesteld en de provinciale visitatie afgeschaft: »Dewiell die Synodus Nationalis voor onnoedich ende sorchlick achtet [het besluit van 1586 wordt dus eenvoudig genegeerd] inspectores oft 4) superinten­denten in den classibus te ordonneren ende te beholden, soo heeft die synodus sulcke ordnungh vermoege des 64 vraege toe Middelburgh geheelick casseert ende gesloeten, dat soedanige visitatien tot swackinge der classen niet meer en sullen geschie­den, opdat die gotliche gelijckheit der dienaeren des Woorts des toe beter onderholden werde. 5) Maar in het volgende jaar vinden wij ze toch al weder, zij het ook in een anderen vorm: 6) »Overmitz sich bevindet, dat sonder d’inspectie der classen voll


1) Cf. H.H. Kuyper, Post-Acta, bl. 125 vlgg.
2) R. & v. V., II, bl. 321.
3) Cf. de levendige beschrijving van zijn vele tochten in zijn biografie, door Dr. L. Wagenaar, die hem den Hervormer van Gelderland betitelt.
4) Dit  »of«  werd blijkbaar in Zuid-Holland niet aanvaard.
5) R. & v. V., IV, bl. 55.
6) R. & v. V., IV. bl. 61.

|101|

onordeningen incruijpen, sijn die respective kercken van Nijmmegen, Aernhem, Zutphen ende Harderwijck belast ijmanden uijt haeren midden daertoe te committeren, totdat den classis van elcke kercke gehouden sall worden, die dan vol­gens daerinne sullen hebben te versien.« 1) En in 1600 wordt kalmweg van inspectores classis gesproken, alsof ze nooit waren afgeschaft, ja, bleek het noodig te bepalen, dat zij in de gewichtige punten van examineeren, bevestigen, afzetten en attestaties-verleenen niet zonder voorweten van de geheele classis zouden handelen, tenzij »van wegen de viandt« de classis niet kon vergaderen. 2) Tegen den vijand kon de theorie niet op — maar toen de vijand van buiten weg was, bleven er nog genoeg van binnen, welke de waakzaamheid van afzonderlijke inspectores vereischten.

Het is mij niet te doen om de geschiedenis van het deputaatschap te schrijven, 3) maar alleen om aan te wijzen, welke geledingen de kerkelijke organisatie heeft bezeten om haar werk ten opzichte van de zorg voor leer en belijdenis te kunnen verrichten. Het bovenstaande biedt te veel verschil met Voetius’ bovenvermelde voorstelling, dan dat deze op dit punt als de historisch geworden en principieel zuivere gereformeerde kan worden erkend — hoezeer deze geleerde ook de magister juris ecclesiastici reformati moge geacht worden. Daar hij een jon­gere tijdgenoot van de leidende personen uit het tijdvak vóór 1620 was, heeft zijn voorstelling ook nog andere waarde dan een principiëele; maar zijne uitwerking van het beginsel der presbyteriale kerkinrichting is niet de eenige blijkens deze geschiedkundige gegevens. Bij volle erkentenis van het verschil van de omstandigheden vóór 1600 en die nà 1620 had toch een zoo gewichtig punt niet door de praktijk kunnen vermeesterd worden, wanneer een principieel: het kan niet — tegen »algemeene« deputaten had bestaan. Ongetwijfeld was er groot gevaar, dat een al te breed uitgegroeid deputaatschap een hiërarchisch element binnenbracht, 4) maar daartegen


1) De ommekeer is te snel, dan dat hier alleen aan een vermeerdering van »onorden» als oorzaak kan gedacht worden.
2) R. & v. V., IV, bl. 86.
3) Eenige gegevens daartoe in Rutgers’ Heraut-artikelen en talrijke in de Acta van R. & v. V.
4) Vgl. de typische beschrijving van hen, die het deputaatschap begeerden. Voetius, Pol. Eccl., IV, bl. 325 vlgg.

|102|

werd dan ook gewaakt door den eisch van rapport te doen, door het voorloopige karakter der deputaten-besluiten te handhaven, 1) en door een tijdelijk mandaat te verbinden aan telkens zooveel mogelijk andere personen. Doch dan was er verder ook geen bezwaar tegen hun optreden, mits men erkende, dat de kerkelijke vergaderingen niet alleen bestuurszaken hadden te verrichten, maar ook de eenheid der kerk vertoonden, die permanent was. Vandaar die deputaten om, wanneer de vergaderingen niet bijeen waren, het kerkverband te belichamen, onder zekere restricties. Deze gedachte komt bij Voetius niet voldoende tot haar recht en daarop steunde toch metterdaad de toestand voor 1619 — ook al moet erkend worden, dat grootendeels utiliteitsredenen den arbeid der deputaten noodig maakten. Daarentegen is Voetius volkomen in zijn recht, wanneer hij Grotius’ titel voor de deputaten synodi: tusschen-regenten (iets waarover de Independenten juist vielen) verwerpt. Evenwel ligt m.i. het bezwaar niet zoo zeer in het »tusschen«, wat Voetius ook weg wil hebben, als wel in het »regenten«. Want »regenten« in dien hatelijken zin waren de moderatores der vergaderingen niet eens, laat staan de deputaten; ja, de kerkelijke vergadering als zoodanig was niet »regeerend« in die beteekenis.

Het deputaatschap bewijst mede, hoe zeer de presbyteriale organisatie, rustende op den degelijken en breeden grondslag der kerkelijke eenheid en levende door zuiver kerkelijke vertegenwoordiging, groote lenigheid bezat en gelegenheid bood om zoowel hiërarchie als anarchie te vermijden.

***

Als tweede aanhangsel aan dit hoofdstuk en laatste voorbeeld zoowel van deze losheid van beweging, als van de gevoelde eenheid der kerk, moeten nu nog eenige buitengewone vergaderingen vermeld worden, welke niet voorkomen in de reeks kerkeraad, classis, particuliere, nationale synode.


1) Een sterk sprekend voorbeeld hiervoor is te vinden in de classis Neder-Veluwe, 1607. Het gebruiken van deputaten was in Gelderland reeds lang gewoonte en de uitnemende resultaten, bv. van Fontanus’ werk als inspector waren wel geschikt om de oppositie zacht te doen spreken. Maar toen de Leidsche theoloog Laurentius Borcholonius door de vier deputaten was toegelaten tot den dienst des Woords, vond toch de extraordinaire classis van 29 October 1607 het nog noodig »tot breeder versekeringe van die qualificatie sijnes persoons« hem nog op drie rubrieken nader te ondervragen.
En toen werd het besluit dezer extraordinaire vergadering nog weer ter finale goedkeuring aan de gewone classicale vergadering toegezonden. MS. A, bl. 127 en 129.

|103|

Een geheel eigenaardige plaats namen de vergaderingen van correspondentie in, samengekomen, toen de gewone provinciale synode in Holland en elders geschorst werd. Amsterdam was aangewezen als synodale kerk en heeft zich als zoodanig zeer verdienstelijk gemaakt. Maar het meest wel daardoor, dat zij de kerkelijke eenheid door de noodbalken der vergaderingen van correspondentie in 1616 en 1617 heeft gestut, toen de normale openbaring daarvan en alzoo de uitwerking van het gezag werd tegengehouden. 1)

 

Tusschen den kerkeraad en de classis in stond een particulier convent. Deze naam is niet een officiëele, want de vergadering droeg geen geordend karakter. Evenmin wordt er mede aangegeven, dat het eene vergadering tusschen kerkeraad en classis in was, — de kracht der woorden is eenvoudig, dat het een niet-regelmatige samenkomst op kleiner schaal was dan de gewone. Soms werd dan ook gesproken van een particuliere classis. Maar omdat deze naam ook aanduidt: »iedere classis op zich zelf« 2) in tegenstelling met de classes, vereenigd tot een (particuliere) provinciale synode, schijnt mij ’t ongewone »particulier convent« de meest geschikte naam om deze vergadering te onderscheiden van andere.

Reeds vroeger vermeldde ik, dat de plaatselijke kerken de hulp van eenige dienaren des Woords uit de nabuurschap mochten, soms moesten inroepen, wanneer de gewone classicale bijeenkomst niet vergaderd was, bv. bij het beroepen van een predikant en het examineeren van den beroepene.

Doch ook door de deputaten van de classis werd de hulp van eenige andere predikanten ingeroepen bij »zware zaken.« De handelingen van zulk eene vergadering waren niet van zoo provisioneel karakter als wanneer de deputaten alleen gehandeld hadden. In 1600 is in de classis Neder-Veluwe daaromtrent besloten, dat, overmits de classis zooveel sterker werd, en de veraf wonenden telkens groote onkosten hadden te maken en de


1) Zie verder Rutgers, Het Kerkverband. V. Langeraad, Archief, 1900, bl. 132.
2) Zoo althans in ’t class. boek van Sneek, MS. C, bl. 224, uit 1 Mei 1610.
»Is besloten, dat de twee gecommitteerde, bij de Deputaten Synodi geeligeert na Harderwijck sullen trecken met commissie om tgene daer besloten sal worden den classen te refereren, waerover de particuliere classen dan sullen hebben te oordeelen ende te besluijten, na dat sij tot stichtinge van de kercken sullen raetsaem achten.

|104|

classis »langsam« vergaderde, in plaats van door een voorgestelde deeling der classis, de onkosten vermeden konden worden door den deputaten macht te geven, een particulier convent te beroepen, als de nood zulks zou vorderen. Hierin ligt opgesloten, dat 1° de classis van plan was langzaam te blijven vergaderen, en 2° dat het particulier convent meer gezag had dan de deputaten en eenigszins in plaats van de classis kon treden 1)

In 1605 wordt een soortgelijke regeling nog eens vermeld; waarom, is niet duidelijk. Hadden soms de deputati te veel zaken afgedaan? Eenig vermoeden daarvan geven de bewoordingen der acta: »Dewil de classis hir des jahrs nur einmahl vergart, ende darumb den deputati belast werden te verrichten die saeken, die midler tit vorvallen, darvan die gedeputirden sollen protocoll holden umb rekenschap darvan te doen dem volgenden classi. Ende indien solke saeken vor­vallen die hem te schwer werden, als (?) mogen sie einigen beropen van den naesten dienaren umb particulir convent te holden, op dat solks ordentlich geschie.« 2)

Eenvoudig als »Classicus Conventus« staat aangeteekend de vergadering op 19 Mei 1606 gehouden, ofschoon bv. de eerstvolgende vergadering der classis haar ignoreert. Inderdaad is zij geen classicus conventus geweest, wanneer gelet wordt op het ontbreken van de ouderlingen, van meer dan een predikant, van elk spoor der credentiën, die er ook wel niet zullen geweest zijn. Toch stemt het opschrift »Acta classici conventus extraordinarie gehouden enz.«, met de beteekenis dier vergadering overeen. Want hare besluiten bv. zijn in de eerstvolgende particuliere synode erkend als door de classis Neder-Veluwe genomen. Zij was al zeer eigenaardig samen­gesteld, nl. bijeengeroepen door de deputaten, en bestond uit den geheelen (?) kerkeraad van Harderwijk en een negental predikanten uit den omtrek. En dat het geen onbeteekenende


1) Dr. Wagenaar vermeldt een particulier convent door Fontanus samengeroepen, om de beroeping van Johannes Zwitterus te Nijkerk »eenigszins naar kerkenorde in kalk en cement te zetten.« Fontanus was toen »inspector«. Een levendige beschrijving van zijn arbeid in Nijkerk ten jare 1594. (Wagenaar Johannes Fontanus, bl. 100).
2) MS. A, bl. 110. Was er dan geen machtiging van de classis meer noodig? Dit blijft voor mij nog een vraag. Verslag van de partic. classis wordt niet gevonden in de acta. Tenminste zelden. Een enkel maal wel, bv. Heerde 1604. 24 April. MS. A, bl. 101, sub 9: Is oock D. Jacobus Middenbachius te Medemblik von D. Gualthero de Bruin volgens het reces particularis classis in ministerio tot Garderen confirmirt worden.

|105|

vergadering was, blijkt reeds uit het eerste punt der agenda, de bespreking over de acta der Generale Staten, aangaande de bijeenroeping der generale synode, m.a.w. de beslissing over de revisie-clausule. 1)

Op dezelfde gedachte berust de bepaling in 1612 (classicale vergadering te Nijkerk 3 en 4 Juni) 2) gemaakt: Om dan in toekomenden tijden te schuwen alle swaerrigheijt int beroepen der dienaren: So ordinijrt het Classis, dat wanneer ergent van eener gemeente een dienaer des woordts wordt beroepen, ende die den deputaten Classis wordt voorgestelt, dat die eerst letten sullen op sijne wettlicke beroepinge, die goett zijnde, daerop beschrijven particularem classem, uijt der naegst gesetenen dienaren, ende daerop hem ende sijne testimonia examinieren…« De confirmatie geschiedde na approbatie door het E. Hof, ook door de deputaten classis.

 

Met een enkel woord moet hier herinnerd worden aan den zeer aantrekkelijken coetus, zooals die in de classis Amsterdam in gebruik is geweest. Het was een wekelijksche predikanten-vergadering, bepaald met het doel om over de leer te spreken. In het volgende hoofdstuk wordt er breeder over uitgeweid. Maar een tijd lang schijnt deze vergadering de plaats der classis te hebben ingenomen, en in zooverre is deze afwijking niet zonder gewicht om den toestand te leeren kennen. 3) Na wat te voren is opgemerkt, aangaande het tweeledig karakter der classicale vergadering, verwondert zij ons evenwel niet sterk meer. In 1581 is te Middelburg beslist, dat nevens den coetus de classis elke maand met de ouderlingen moest vergaderen.

 

Er valt ook melding te maken van kerkelijke samenkomsten tusschen de classis en de particuliere synode in.

Zoo bv. de vergadering van de twee classen Over- en Neder-Veluwe in 1612 te Barneveld (Praeses Fontanus, Scriba a Mehen). Vorstius had gepoogd voor zijne particuliere belijdenis den


1) De vergadering oordeelde, dat de woorden »van te resumieren den Catechismus ende die Ned. Confessie« geheel behoorden weg te vallen. En als dit niet kon, dat dan althans er bijgevoegd moest worden: »overmits het alsoo van eenen provintz versocht sij.«
2) MS. A, bl. 168.
3) R. v. V., I, bl. 13, art. 21 van de synode te Alkmaar 1573 spreekt over den coetus in zulke termen, als voor de classicale vergadering gebruikelijk is.

|106|

steun van eenige predikanten te verkrijgen. Daarmee vergreep hij zich aan de geheele kerk, welke de belijdenis doet hooren. Deze vergadering handelde eenigszins als een particuliere synode, zoowel in het opstellen en onderteekenen van een verklaring aangaande de quaestie-Vorstius c.a., als door het correspondeeren met de Staten van Gelderland, enz.

In Zeeland is in 1608 een synode gehouden, die terecht in Reitsma en van Veen’s afdruk der acta is opgenomen. Toch getuigen de bewoordingen in de acta zelf, dat het eigenlijk slechts een samenkomst van 3 classen was, Schouwen, Tholen en Walcheren, terwijl Goes en Zuid-Beveland ontbraken. Het is een conventus praeparatorius geworden. Zeeland’s toestanden in deze zijn over ’t geheel zeer bijzonder. De overheid heerschte daar over de kerk; wel met zeer goede bedoelingen, maar toch met zeer belemmerende uitwerking. Synoden zijn er slechts zelden gehouden. Maar dan behielp de kerk zich met een, nog niet eens zeer regelmatig samenkomenden, coetus. 1)

De nadere unie, die hier en daar tusschen eenige classes bestond, bv. in Friesland tusschen Franeker en Bolsward, in Gelderland tusschen Neder-Veluwe en Zutfen en de tijdelijke verwarde verhouding tusschen de classes Nijmegen en Tiel, die vroeger éen rapport hadden uitgemaakt, wijzen op wat in dit alles blijkt, dat niet alleen de officiëele ordening gold, maar ook de natuurlijke behoeften een woord mee spraken. Zoo moet hier ook vermeld worden een voorgestelde vergadering van gecommitteerden uit alle classen van Zuid- en Noord-Holland, waarover is gesproken in de particuliere synode te Delft (art. 3). 2) Deze beraamde samenkomst werd wenschelijk geacht, indien soms de nationale synode onverhoopt nog lang uitgesteld werd. Er was dus reeds toen een vermoeden, dat maar al te juist is gebleken. Vandaar dat deze naar een provinciale synode zweemende vergadering werd begeerd. In elk geval was het voorstel, niet alleen een broederlijke conferentie te houden, maar ook orde te stellen om de eenigheid en zuiverheid der leer onverbrekelijk in goeden vrede te onderhouden. Daartoe werd voor haar bevoegdheid verzocht om de professoren en alle


1) Cf. de Inleiding bl. VII en vlgg. van Dl. V der door genoemde Heeren uitgegeven reeks Acta.
2) R. & v. V., III, bl. 261.

|107|

mogelijke andere predikanten te ontbieden. Er is echter geen vergadering van dien aard gekomen.

Zij herinnert echter aan die andere vergadering, welke wel is gehouden in 1607 (26 Mei), ter voorbereiding van de nationale synode. Ik vermeld haar slechts terloops, omdat de kerkelijke afvaardiging — die conditio sine qua non voor een »kerkelijke« vergadering — bij haar geheel ontbrak. Dat was dan ook een ernstige grief der Contra-remonstranten. Maar wal zou men? De Staten der provinciën zonden eenvoudig hun bevelen en een conferentie, gehouden door eenige predikanten, verbond ten slotte de kerk tot niets.

 

Ten besluite worde nog evenzoo slechts herinnerd (hoewel een volledige opgave 1) hiermee bedoeld noch aangeboden wordt) aan de in Wesel genoemde vergaderingen van het collegium prophetarum. Ten eerste, zijn er maar weinig gehouden — althans wij weten er weinig van — maar ook hadden zij geen betrekking op de kerkelijke regeering. Zij leveren echter wel een gewenscht voorbeeld daarvoor, dat de presbyteriale organisatie ruimte bood voor ontwikkeling van de verschillende gaven, welke in de gemeente aanwezig waren.

Daarentegen reageerde deze kerkvorm tegen de politiek-kerkelijke colleges en zij heeft die ook buiten het lichaam onzer gereformeerde kerk gehouden. Men herinnere zich slechts het voorstel in de particuliere synode te Rotterdam Juni 1586: 2) dat eenen senatus ecclesiasticus vercoren werde … bestaende wt polyticque ende kerckelycke, doch doende professie van de Ghereformeerde religie, persoonen. Ende indien het syn Excellentie believen sal een ghequalificeerde persoon daerby te voeghen, dat sulcx gheschiede. Ende dat desen kerckenraet sal moghen handelen met alle voorval­lende saecken der kercke over den dienaren ende andersins om de saecken te verhooren, neder te legghen, te decideren ende bestraffen, ende indien sulxx niet en helpt, die schuldighe te suspenderen ende praeparatie te maecken de saecke te bren­ghen tot den naestvolghenden synode, alsoo dat dese persoonen


1) Vgl. de vrij uitvoerige beschrijving van de kerkelijke geografie uit ons tijdvak in von Hoffmann, Das Kirchenverfassungsrecht, S. 49 ff., vooral S. 56.
2) R. & v. V., II, bl. 282.

|108|

ghenomen worden ende vercoren syn by den synode dobbelghetal, daerwt de hooghe overheydt den halven deel neme …« Reeds terstond staat hierbij vermeld, dat sommigen achtten goed te zijn, dat alle autoriteit bij de classen was, of dat de synode daartoe een classe ordonneerde, maar dat deze nieuwigheid »odieux« was. De nationale synode van dat jaar maakte korte metten met dezen voorgestelden, niet-kerkelijken »kerkeraad«, door eenvoudig te verklaren, dat »voor deezen tyd genoeg is, zyn Excellentie te verzoeken, dat hy de geraamde Kerken-Ordening des Synodi wil authoriseeren en by gewoone middelen doen onderhouden.« 1) Verder nog een calmans erbij: »Zoo daar eenige abuisen voorvallen, zal naar gelegentheid des tyds remedie daartoe mogen gezogt worden«. Wij weten reeds hoe inderdaad deze synode door aan te dringen op kerkvisitatie hiertoe den weg wees, maar terecht weigerde aldus arm in arm met de overheid over het kerkelijk terrein een inspectiereis te aanvaarden. Gemengde huwelijken leveren gewoonlijk moeielijkheden op. Men wilde als suppliant bij de overheid komen, ook desnoods overheerscht worden, maar niet in een commissie zich laten dooddrukken, waarbij een »Hier sta ik«, of een beroep op Hand. 4: 19 zachtkens gesmoord werd.

 

Ik heb hiermede de beschrijving van de verschillende geledingen der kerkelijke organisatie ten einde gebracht. Thans is de behandeling van haar praktijk aan de orde.


1) Rutgers Acta, bl. 512.