IV. De Tucht over de Ambtsdragers.

1. De noodzakelijkheid der tucht over de ambtsdragers.

De ambtsdragers zijn als leden der kerk ook aan de gewone tuchtmiddelen nl. aan de schorsing van het Avondmaal en aan de excommunicatie of den ban onderworpen. Maar deze tuchtmiddelen hebben ook gevolgen voor hun ambt. Een Dienaar des Woords, die wegens dronkenschap gecensureerd werd zou tijdens die censuur niet mogen preeken en de sacramenten niet mogen bedienen. Vandaar dat er voor de ambtsdragers nog een tweetal speciale tuchtmiddelen nl. de schorsing van en de ontzetting uit het ambt bijkwamen.

De vraag is nu of de tucht over hen als leden moet voorafgaan aan de tucht over hen als ambtsdragers. Zoo ja, dan zou dit tot groote onbillijkheid aanleiding kunnen geven in het geval een predikant onder censuur werd gesteld om van hem af te komen. Voetius oordeelde dan ook terecht, dat de tucht over hen als ambtsdragers behoort vooraf te gaan aan de tucht over hen als leden. Dan ish et mogelijk, dat een ambtsdrager, die van zijn ambt geschorst werd, maar berouw heeft en schuldbelijdenis doet, niet langer van het Avondmaal geschorst; en als hij uit zijn ambt is ontzet, en schuldbelijdenis doet, niet als lid behoeft afgesneden worden.

|80|

De tucht over de ambtsdragers mag niet lichtvaardig geschieden. De Schrift beschermt hen tegen allerlei laster van de kwade tong. Paulus beveelt Timotheüs: „Neemt tegen eenen Ouderling geen beschuldiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen”. Maar die bescherming der goeden sluit de bestraffing der kwaden niet uit, want hij laat er direct op volgen: „Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreeze mogen hebben”, 1 Tim. 15: 19, 20.

De tucht over de ambtsdragers is noodzakelijk, wanneer zij een openbare grove zonde bedrijven, die der Kerk schandelijk of bij de Overheid strafwaardig is, Art. 79 K.O.

Wanneer een ambtsdrager een grove zonde heimelijk bedrijft moet hij, als een lid der kerk het weet, daarover volgens Matth. 18: 15-17 heimelijk vermaand worden. Eerst na het mislukken van de broederlijke vermaning onder één of twee getuigen, moet het der gemeente of dengenen, die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, d.i. den Kerkeraad, aangebracht worden, zie Heid. Cat. antw, 85. Dan wordt het een openbare grove zonde en heeft de Kerkeraad verder met hem te handelen.

Openbare grove zonden die der Kerk schandelijk zijn d.i. waarover zij zich schamen moet, zijn bijv. de buikzonden als brasserij en dronkenschap, en de vleeschelijke zonden van onkuischheid, ontucht, hoererij en overspel; en die bij de Overheid strafwaardig zijn zijn zonden, die volgens de wetten des lands strafbaar zijn, zooals doodslag, meineed, landverraad, diefstal, enz.

In Art. 80 K.O. wordt een lijst van grove zonden opgesomd: „Voorts onder grove zonden, die waardig zijn met opschorting of afzetting van den dienst gestraft te worden zijn de voornaamste: valsche leer of ketterij, openbare scheurmaking, openlijke blasphemie, simonie, trouwelooze verlating zijns dienstes of indringing in eens anderen dienst, meineedigheid, echtbreuk, hoererij, dieverij, geweld, gewoonlijke dronkenschap, vechterij, vuil gewin: kortelijk, alle de zonden en grove feiten, die den bedrijver voor de wereld eerloos maken, en in een ander gewoon lidmaat der Kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden.”

2. De wijze der tuchtoefening over de ambtsdragers.

Hierbij zijn vier onderscheiden gevallen.

De schorsing van Ouderlingen en Diakenen.

In een ernstig geval kan de eigen kerkeraad wel een

|81|

„voorloopige schorsing” uitspreken. Maar de „disciplinaire schorsing” moet door den dubbelen kerkeraad geschieden. In den regel heeft zij voor drie of zes maanden plaats. Gewoonlijk volgt er ook de afhouding van het Avondmaal op. Toch niet altijd. Als de geschorste oprecht berouw toont, wat ter beoordeeling staat aan den gecombineerden kerkeraad, kan hij spoedig weer aan het Avondmaal toegelaten worden.

De afzetting van Ouderlingen en Diakenen.

Deze kan in ernstige gevallen door den gecombineerden kerkeraad geschieden zonder dat er schorsing aan vooraf gaat. Er staat immers, dat zij „in hunnen dienst geschorst of (niet: en) daarvan afgezet worden”. Bij de schorsing wordt de bediening van, bij afzetting het recht op het ambt ontnomen. Heeft hij oprecht berouw dan mag hij niet afgesneden, maar moet hij weer tot het Avondmaal toegelaten worden.

De schorsing van Dienaren des Woords.

Wanneer een Dienaar des Woords bijv. ’s Zaterdags zich aan een openbare ergerlijke zonde van dronkenschap of anderszins schuldig maakt, moet de kerkeraad hem voorloopig schorsen, zoodat hij Zondags niet mag preeken. Daarna roept de Kerkeraad een naburigen kerkeraad te hulp om de „voorloopige schorsing” in een „disciplinaire schorsing” te doen overgaan. Deze ontneemt aan de dienaren en emeriti-dienaren niet het ambt zelf, maar alleen de uitoefening van het ambt. Dr termijn is doorgaans drie of zes maanden. Oordeelen beide kerkeraden onverhoopt, dat de afzetting noodig is, dan moet de Classis zorgen, dat volgens Art. 49 K.O. de Deputaten der Particuliere Synode aanwezig zijn. Het traktement loopt door zoolang de schorsing duurt.

De afzetting van Dienaren des Woords.

Deze staat volgens Art. 79 K.O. „aan het oordeel der Classis met advies van de in Art. 11 genoemde Deputaten der Particuliere Synode”. De Classis beslist, de Deputaten geven advies. Bij ernstig geschil tusschen beide moet de Particuliere Synode beslissen. Het afzettingsvonnis moet in een groote gemeente in alle kerkgebouwen worden voorgelezen. De afzetting ontneemt het ambt met zijn inkomsten, zoodat het traktement en de pensioenen vervallen. Bij wijze van barmhartigheid kan men zoo noodig wel een zekere toelage geven, maar verplichting is het niet.

Hieruit blijkt duidelijk, dat de schorsing en afzetting van

|82|

predikanten niet als een inktend recht aan de plaatselijke kerken alleen toekomen zooals de Independenten leeren. Voorts is de bedoeling van Art, 79 K.O. ook niet, dat de afzetting van predikanten uitsluitend aan de Classes met Deputaten der Particuliere Synode toekomt. Dit blijkt duidelijk uit het feit, dat de Synode van Dordrecht, 1618/’19, die zelf Art. 79 in de Kerkenordening handhaafde, niettemin zelf 15 Remonstrantse predikanten na ernstige ver maning en besliste weigering om de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten te onderteekenen, heeft afgezet; en dat op haar last zelfs 200 Remonstrantsche predikanten, die ook weigerden de Dordtsche Leerregels te onderteekenen door de Particuliere Synoden, waaronder zij ressorteerden, zijn afgezet.

Ditzelfde tuchtrecht is ook door de Synoden der Christelijk Gereformeerde Kerk van 1834-1892, en door de Synoden der Gereformeerde Kerken na 1892 tot heden in verschillende gevallen toegepast, bijv. op Dr Geelkerken en de ambtsdragers die hem volgden. In „Oud of Nieuw Kerkrecht” heb ik een aantal gevallen meegedeeld.

Reeds in de 17e eeuw hebben de Gereformeerde Kerken het tuchtrecht der kerkeraden over ambtsdragers beperkt en aan de meerdere vergaderingen (gecombineerden kerkeraad en classis) opgedragen, waarom zou de schorsing en afzetting van Dienaren dan niet door een nog meerdere vergadering mogen geschieden?

De tuchtoefening over emeriti-dienaren, geestelijke verzorgers en legerpredikanten.

Deze geeft moeilijkheid wanneer zij als lidmaten behoren tot een andere kerk dan waaraan zij ambtelijk verbonden zijn.

De Synode van Amsterdam 1936, art. 213, 2º, bepaalde dienaangaande: dat „beide kerken onder wier toezicht ze dan komen te staan zich met elkander in verbinding hebben te stellen om gezamenlijk tot een eenparige beslissing te komen omtrent de toepassing der tucht. Bij verschil van meening dienaangaande zullen beide kerken zich te wenden hebben tot haar respectieve Classes, opdat deze gezamenlijk tot een eenparige beslissing komen”. Eventueele schorsing staat dan aan beide kerkeraden en eventueele afzetting aan de beide Classes ter beslissing. Bij verschil tusschen de beide Classes moet de zaak op de Particuliere Synode, onder welke de kerk, waaraan de betrokken Dienaar ambtelijk verbonden is, gebracht worden, opdat die beslisse.

|83|

3. De herstelling in het ambt.

Opmerkelijk, onze K.O. zwijgt er over. De eerste Synode, te Embden, 1571, art. 34 had er wel een bepaling voor en die werd door de Synode te Middelburg, 1581, part. vraag 41 met de noodige verduidelijking overgenomen: Offte die afgesette Dienaers, Ouderlinghen en Diaconen, als sy doer haere boetfeerdicheyt der Ghemeente genoech ghedaen hebben, wederom vercoren moghen worden? Antw. Sooveel die Ouderlinghen en Diaconen anghaet sal tselve staen int ordel des Kerkenraets: Maer soe veel de Dienaers belangt, sal van de Classique versamelinghen geordelt worden”. Zeer terecht: het oordeel of afgezette ambtsdragers weer verkozen mogen worden gaat vooraf aan het eventueel herstel in het ambt.

Jammer, dat deze bepaling door de volgende Synoden te ’s Gravenhage, 1586, en te Dordrecht, 1618/’19, niet is overgenomen, Vermoedelijk is het vergeten. De bedoeling was zeker niet om ze buiten werking te stellen. Want de kerken in de 17e en ook in de 19e eeuw hebben er telkens naar gehandeld.

De voorwaarden waren dan 1º dat de geschorste of afgezette ambtsdrager door zijn boetvaardigheid en berouw van den censuur ontheven en weer tot het Avondmaal toegelaten was; en 2º dat hij geacht werd de bijzondere vereischten voor het Opzienersambt volgens 1 Tim. 3 en Tit. 1 te bezitten en weer met eere in het ambt te kunnen dienen.

1º De opheffing der schorsing van Ouderlingen en Diakenen moet door den gecombineerden Kerkeraad geschieden, omdat de schorsing volgens Art. 79 K.O. ook door den gecombineerden Kerkeraad is uitgesproken.

2º De herstelling in het ambt van afgezette Ouderlingen en Diakenen kan alleen geschieden, wanneer zij volgens de Artt. 22 en 24 K.O. weer opnieuw gekozen worden en daarvoor is de hulp van den naburigen Kerkeraad niet noodig.

3º De opheffing der schorsing van Dienaren des Woord moet volgens Art. 79 K.O. door den gecombineerden Kerkeraad geschieden, omdat deze de schorsing heeft opgelegd en omdat de Dienaar ook weer in andere gemeenten mag optreden. Is hij intusschen verhuisd, zoodat hij als lidmaat tot een andere kerk behoort, dan staat het oordeel over de opheffing aan deze beide Kerkeraden en bij verschil van meening aan de respectieve Classes. Dit geldt ook van de opheffing der schorsing van emeriti-dienaren met dit

|84|

verschil, dat zij weer in den staat van emeriti-dienaren hersteld worden.

4º Herstel in het ambt van afgezette Dienaren kan alleen geschieden wanneer zij weer beroepbaar verklaard, door een andere gemeente beroepen, in het ambt bevestigd en aldaar de bediening des Woords en der Sacramenten aanvaarden. De beroepbaarverklaring door de Classis mag volgens besluit der Synode van Groningen 1927, art. 96, niet geschieden, „dan met kennis en goedkeuring der Particuliere Synode”.

Door de beroepbaarverklaring ontvangen zij alleen de bevoegdheid om een stichtelijk woord te spreken evenals een candidaat na zijn praeparatoir examen. Want door de afzetting hebben zij het ambt van de bediening des Woords verloren.

Eerst krachtens de beroeping door een andere kerk, de aanvaarding van die roeping en de bevestiging in het ambt verkrijgen zij de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen weer terug.

Bronnen: Dr H. Bouwman, De Kerkelijke Tucht en Geref. Kerkrecht, dl. II blz. 668 v.v. — Ds Joh. Jansen, De Kerkelijke Tucht en Korte Verklaring der K.O., 2e druk. Zie ook de Artikelen over Schorsing, Tucht en Herstel in het ambt, in Christelijke Encyclopaedie.

———