Hoofdstuk III.
Belijdenis en Sacramenten.

I. De Belijdenis en de onderteekeningsformulieren.

1. De Belijdenis.

De Belijdenis (Confessie) staat niet met de Schrift op één lijn. De Schrift is de bon, waaruit de Kerk haar Belijdenis put en tevens de norm om haar te toetsen. De Belijdenis verdient alleen geloof omdat in in zoover zij met de Schrift overeenstemt. Zij blijft als feilbaar menschenwerk revisibel en examinabel aan Gods Woord.

Toch zijn de Belijdenisschriften noodig:

1º Om aan haar leden een authentiek overzicht te geven van het geloof der Kerk.

|52|

2º Om de eenheid der kerken van dezelfde belijdenis te bewaren en de propaganda der ketterijen tegen te gaan.
3º Om aan de wereld een publiek getuigenis van dat geloof der kerk te bieden.
4º Om de Belijdenis der kerk aan het nageslacht over te leveren tot bestrijding der valsche religie.

2. Onderteekeningsformulier voor de Dienaren des Woords.

Art. 53 K.O. handelt eerst over de onderteekening der Belijdenisschriften door de Dienaren des Woords.

Over de draagwijdte van deze onderteekening rees in den laatsten tijd een ernstig verschil. Men beweerde, dat de onderteekening „zich beperkte tot de leer in de drie formulieren van Eenigheid”. Daaruit zou volgen, dat de synodale uitspraken over leergeschillen na 1618/’19 tot nu toe er automatisch buiten vallen.

Deze opvatting is duidelijk met den tekst van het Formulier in strijd. Na de verklaring, dat de Drie formulieren (de Geloofsbelijdenis, de Catechismus en de Leerregels van Dordrecht) „in alles met Gods Woord overeenkomen”, volgt een nadere toelichting, wat de onderteekening inhoudt:

„Beloven derhalve, dat wij de voorzeide Leer naarstiglijk zullen leeren en getrouwelijk voorstaan, zonder iets tegen deze Leer, ’t zij openlijk of heimelijk, directelijk of indirectelijk te leeren of te schrijven. Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwalingen daartegen strijdende, en met name ook die in de voorzeide Synode zijn veroordeeld, verwerpen, maar ook zullen tegenstaan, wederleggen en helpen weren”.

Uit de door mij vet gedrukte woorden blijkt duidelijk dat de Synode een open oog had voor de doorwerking der dwaalleer. Zij verplicht ons zelfs bij voorbaat, dat wij niet alleen de met name genoemde maar ook alle dwalingen, die eventueel later zouden openbaar worden, niet alleen verwerpen, maar ook zullen tegenstaan en helpen weren.

En wie maakt uit wat dwaling is? Dit blijkt uit de verplichting, die wij tevoren door onderteekening op ons nemen: „En indien het zou mogen gebeuren, dat wij na dezen eenig bedenken of ander gevoelen tegen de voorzeide leer of eenig punt derzelve kregen, beloven wij, dat wij het noch openlijk noch heimelijk zullen voorstellen, drijven, prediken of schrijven; maar dat wij het vooraf den Kerkeraad, Classis of Synode zullen openbaren, om door deze geëxamineerd te worden, bereid zijnde ’t aller tijd ons aan

|53|

het oordeel derzelve gewillig te onderwerpen; op poene (straf) dat wij hiertegen doende metterdaad (ipso facto) van onze diensten gesuspendeerd zullen zijn”.

3. Onderteekeningsformulier voor de Professoren.

1. Voor de Hoogleeraren en Lectoren aan de Theologische Hoogeschool.

Het formulier voor de Predikanten is hier en daar gewijzigd om het voor de Professoren passend te maken. Het bestaat uit vier stukken:

a. de verklaring „dat wij van harte van gevoelen zijn en gelooven, dat alle artikelen en stukken der leer, die is begrepen in de Belijdenisschriften van de Gereformeerde kerken in Nederland, in alles overeenkomen met Gods Woord”.

b. de verbintenis, deze leer naarstig te zullen leeren en daartegen niets te zullen leeren of schrijven en alle dwalingen er tegen te zullen tegenstaan en helpen weren.

c. de belofte, „dat wij zoo er bij ons tegen deze leer of eenig punt derzelve bedenking komt, deze bedenking ter kennis zullen brengen van de Gereformeerde kerken in Nederland, in Generale Synode vergaderd, opdat deze daarover oordeelen, bereid zijnde ons gewillig aan haar oordeel te onderwerpen.

d. de toezegging, dat, indien de Synode om gewichtige redenen van verdenking, het noodig oordeelen zou, tot behoud van de eenigheid en de zuiverheid der Leer, van ons te eischen eene nadere verklaring van ons gevoelen over eenig stuk der Gereformeerde belijdenis, wij ten allen tijde daartoe bereid zijn. Een en ander op poene (straf), dat wij hiertegen doende, „van onze diensten zullen worden gesuspendeerd” (geschorst).

2. Voor de Hoogleeraren en Docenten in de Theologische Faculteit der V.U.

Bij de herziening van het verband tusschen de Gereformeerde Kerken en de Theol. Faculteit der V.U. in 1908 is in Art. 5 de bepaling opgenomen:

De Hoogleeraren en andere Docenten onderteekenen vóór dat zij in functie treden, een door de kerken vastgesteld Formulier, waardoor zij hun instemming betuigen met de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken en zich uitdrukkelijk verbinden, in woord of geschrift niets

|54|

te zullen leeren, dat daarmee strijdig is. Dit Formulier wordt niet vastgesteld, noch gewijzigd, zonder voorgaand overleg met de Directeuren en Curatoren der Vrije Universiteit.

Op dezelfde Synode van Amsterdam, 1908, art. 130, is het volgende Onderteekeningsformulier vastgesteld, dat ook door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs werd aanvaard.

De onderteekening der Hoogleeraren en Docenten houdt drieërlei in:

1º de verklaring „dat wij van harte van gevoelen zijn en gelooven, dat alle artikelen en stukken der leer, die is begrepen in de Belijdenisschriften van de Gereformeerde Kerken in Nederland, in alles overeenkomen met Gods Woord”.

2º de verbintenis, „dat wij deze leer naarstelijk zullen leeren en getrouwelijk voorstaan, zonder daartegen iets, hetzij openlijk of heimelijk, hetzij direct of indirect, te zullen leeren of schrijven, en dat wij alle dwalingen, met deze leer strijdende, zullen tegenstaan en helpen weren”.

3º de belofte, „dat wij, zoo er bij ons tegen deze leer of eenig punt derzelve bedenking komt, deze bedenking ter kennis zullen brengen van de Gereformeerde Kerken in Nederland, in Generale Synode vergaderd, opdat deze daarover oordelen”.

4. De onderteekening door Ouderlingen, Diakenen en Proponenten.

a. De onderteekening der Belijdenisschriften door de Ouderlingen en Diakenen is eerst door de Synode van Utrecht, 1905, verplichtend gesteld. De regeling dezer zaak liet zij echter aan de Classes over. De taak der Classes is dus er voor te zorgen, dat de onderteekening door de Ouderlingen en Diakenen in de kerken binnen haar ressort vóór de aanvaarding van hun ambt geschiedt. Bij de Kerkvisitatie moet er telkens naar worden gevraagd.

b. De onderteekening der Belijdenisschriften door de Proponenten was reeds in de 17e eeuw door verschillende Provinciën verplichtend gesteld, maar is eerst door de Synode van Utrecht, 1905, als verplichtend in Art. 54 K.O. voor alle Kerken opgenomen.

De wijze waarop is aan de Classes overgelaten. Meestal voegt men in het Onderteekeningsformulier het woord Proponenten in, zoodat het ook voor hen kan dienen.

Zie voor den tekst der Onderteekeningsformulieren:

|55|

Kerkenordening Ds Joh. Jansen en Ds D. Pol, uitgave Zomer en Keuning, Wageningen.

Bronnen: Dr H. Bouwman, Geref. Kerkrecht II, blzz. 555-593. — Ds Joh. Jansen, Korte Verklaring van de Kerkenordening, blzz. 224-230.

———