|113|

Memorie van toelichting 3
Werkorde 3 — hoofdstuk D

 

D. de kerkelijke tucht

[WO-1: D1 karakter en reikwijdte
D1.1 In de kerken is aan de verkondiging van het Woord van God en de bediening van de sacramenten de kerkelijke tucht verbonden.
D1.2 Zij is gericht op de eer van God, het behoud van de zondaar en de heiligheid van de gemeente.
D1.3 De tuchtoefening draagt als kerkelijke discipline een geestelijk karakter.
D1.4 De kerkelijke tucht gaat over ergerlijke zonden in leer en leven van ieder die tot de gemeente behoort.]

[WO-2: D1 karakter en reikwijdte
D1.1 In de kerken is aan de verkondiging van het Woord van God en de bediening van de sacramenten de kerkelijke tucht verbonden.
D1.2 Zij is gericht op de eer van God, het behoud van de zondaar en de heiligheid van de gemeente.
D1.3 De tuchtoefening draagt als kerkelijke discipline een geestelijk karakter.
D1.4 De kerkelijke tucht gaat over ergerlijke zonden in leer en leven van ieder die tot de gemeente behoort.] 

D1 karakter en reikwijdte van de tucht
D1.1 Aan de verkondiging van het Woord van God en de bediening van de sacramenten is de kerkelijke tucht verbonden.
D1.2 Zij is gericht op de eer van God, het behoud van de zondaar en de heiligheid van de gemeente.
D1.3 De tuchtoefening draagt als kerkelijke discipline een geestelijk karakter.
D1.4 De kerkelijke tucht gaat over ernstige zonden in leer en leven, die aanstoot geven in de gemeente.

Toelichting D1

1. De kerkelijke tucht gaat over de zonden van de gemeenteleden. Desalniettemin laten wij in D1.1 alsnog de beginwoorden “In de kerken” achterwege. Dit maakt de bepaling nodeloos zwaar en is overdone. Immers, ten eerste is de gehele KO uit haar aard gericht op het leven in de gemeente en het samenleven van de kerken. Dit staat al expliciet in A3.1. Ten tweede sluit de tucht volgens D1.1 nu juist aan bij de Woordverkondiging en bediening van de sacramenten, die beide plaats vinden in de kerk. Ten derde is de tuchtoefening een kerkelijke discipline volgens D1.3. En last but not least gaat het hier om kerkelijke tucht. Daarmee is het bereik van de tucht helder afgebakend en kan daarover geen misverstand bestaan.

2. De kerkelijke tucht gaat echter niet over alle zonden van de gemeenteleden. Zij strekt zich uit tot die zonden die ... en dan volgen de kenmerken die her en der in hoofdstuk D worden beschreven. Zie met name D1.4, D5.1, D6.1 en D8.1. We hebben gezocht naar een samenvattende term voor dit complex. In WO-1 en WO-2 gebruikten we het oude begrip “ergerlijk”. We gaven het in WO-2 al graag voor beter. Een zuiver equivalent hebben we niet gevonden. ‘Ergerlijk’ leidt in het actuele spraakgebruik tot de verkeerde primaire connotatie van ‘irritant’, ‘ergerniswekkend’. Die gevoelswaarde is er bij ‘ergerlijke zonden’ ook wel, maar niet op de eerste plaats. ‘Ergerlijk’ wordt hier, ook blijkens de diverse reacties, nog

|114|

het best benaderd door een combinatie van de woorden ‘ernstig’ en ‘aanstootgevend’. ‘Aanstoot’ is ook de term van art. 72 en 73 KO1978. Vandaar dat we D1.4 aanpassen. Wat ons dan niet echt is gelukt, is het verwoorden van de schending van Gods eer. Maar misschien moeten we dat opgesloten zien in het woord ‘zonden’ en vragen we teveel van de tekst. Het alternatief zou zijn dat we D1.4 geheel laten vervallen.

3. Een aantal reacties dringt bij verschillende artikelen over de tucht aan op toevoeging van (meer) woorden in de sfeer van pastorale barmhartigheid. De grondgedachte dat tuchtoefening altijd een pastoraal karakter draagt, kan uiteraard rekenen op onze instemming. Tegelijk menen we dat het effect van expliciete toevoegingen aan de tekst averechts zal zijn: het beeld wordt erdoor versterkt dat kerkelijke tucht in zich zelf eigenlijk een liefdeloos gebeuren zou zijn en een pastorale omlijsting nodig heeft. Daartegenover stellen wij dat de kerkelijke tucht in zichzelf het evangelie van Christus moet weerspiegelen. Wij kiezen daarom niet voor harde, maar wel voor heldere formuleringen.

4. Het element van verzoening met God en met de naaste wordt niet expliciet genoemd in D1.2. Het ligt o.i. besloten in wat wel wordt genoemd: de eer van God en de heiligheid van de gemeente. Het past niet expliciet in de trits van D1.2. In de artikelen D5.3, D7.3 en D8.4 komt het echter telkens uitdrukkelijk terug. Zie ook de toelichting bij D5.

5. Gevraagd wordt naar de zin van D1.3 naast D1.2. De spits van D1.3 ligt in het geestelijk karakter. Zie de MvT bij WO-1, waar dit is uitgewerkt. Geestelijk staat hier bijvoorbeeld tegenover strafrechtelijk. Geestelijk is gericht op verzoening en niet op vergelding. Geestelijk impliceert ook het pastorale aspect, waarvan hierboven sub 3 sprake is.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) D51