|536|

Discipline ecclesiastique (1559)

 

Betreffende de kerkelijke tucht

Het eerste ontwerp, samengesteld over dit onderwerp, zoals het vervat is in de geschriften van de apostelen.1

 

1. Allereerst dat geen enkele Kerk2 aanspraak zal kunnen maken op waardigheid of heerschappij over de andere.

2. Dat in elke vergadering of synode met algemene instemming een voorzitter zal worden gekozen om de vergadering of synode voor te zitten en te doen al wat daartoe behoort; en hij zal die taak tegelijkertijd met elke vergadering of synode en concilie beëindigen.

3. Dat de dienaren3 met zich mee zullen brengen naar de synode ieder één ouderling of diaken van hun Kerk, of meerdere.

4. Dat in de generale synoden, die volgens de noodzaak van de Kerken zijn samengekomen, er een censuur zal zijn over allen die er aan deelnemen, vriendschappelijk en broederlijk; daarna zal het Avondmaal van onze Here Jezus Christus gevierd worden.

5. Dat de dienaren, en een ouderling of diaken van elke Kerk of provincie op zijn minst tweemaal per jaar zullen vergaderen.

6. Dat de dienaren gekozen zullen worden in de kerkenraad door de ouderlingen en diakenen: en zullen worden voorgesteld aan de gemeente waarvoor ze bevestigd zullen worden; en als er verzet is, zal het aan de kerkenraad zijn om daarover te oordelen. En voor het geval er ontevredenheid is bij de ene of andere partij, zal dat alles worden gerapporteerd aan de provinciale vergadering, niet om de gemeente te dwingen om de gekozen dienaar aan te nemen, maar tot haar verdediging.

7. Dat de dienaren niet gezonden zullen worden uit andere Kerken zonder rechtsgeldige brieven4. Zonder dergelijke (brieven) of een voorgeschreven onderzoek zullen ze niet ontvangen worden.

8. Dat zij die gekozen zullen worden de geloofsbelijdenis zullen ondertekenen, zowel die is vastgesteld door de Kerken waardoor zij gekozen zijn, als ook door de Kerken waarheen ze gezonden zullen worden. En de verkiezing zal bevestigd worden door gebeden en door handoplegging door de dienaren, echter zonder enige bijgelovigheid.5

9. Dat de dienaren van een Kerk niet zullen kunnen prediken in een andere Kerk, zonder de instemming van de dienaar daarvan, of van de kerkenraad bij zijn afwezigheid.6

|537|

10. Degene die gekozen zal zijn voor enig ambt zal gevraagd en aangespoord worden om dit aan te nemen, maar niet gedwongen. De dienaren die hun taak niet zullen kunnen uitoefenen op de plaatsen waar ze zullen zijn bevestigd — als zij op grond van het oordeel van de Kerk ergens anders heengezonden worden en daar niet heen willen gaan, zullen de redenen voor hun weigering aan de kerkeraad voorleggen; en daar zal worden geoordeeld of ze ontvankelijk zijn. Wanneer ze dat niet zijn en zij volharden in het niet willen aanvaarden van de genoemde opdracht, zal in dat geval de provinciale synode een regeling treffen.

11. Hij die zich zal hebben opgedrongen, ook al heeft zijn gemeente het goedgekeurd, zal niet kunnen worden goedgekeurd door de naburige dienaren of anderen als er met een andere Kerk enig verschil is over zijn approbatie (goedkeuring); maar alvorens door te gaan zal, zo snel als mogelijk is, de provinciale synode bijeengeroepen worden om daarin te beslissen.

12. Zij die één keer gekozen zijn tot de dienst des Woords, moeten weten dat zij gekozen zijn om dienaren te zijn voor hun gehele leven.

13. En wat betreft hen die voor een bepaalde tijd gezonden zijn, als het gebeurt dat de Kerken niet op een andere wijze kunnen voorzien voor de kudde, zal het hun niet toegestaan zijn om de Kerk voor welke Jezus Christus gestorven is in de steek te laten.

14. In het geval van een te grote vervolging zal men voor een tijd de ene Kerk kunnen verwisselen voor een andere, met instemming en volgens het oordeel van de beide Kerken; hetzelfde zal ook kunnen gebeuren om andere gegronde redenen, die worden voorgelegd aan en beoordeeld door de provinciale synode.

15. Zij die een valse leer onderwijzen en na ernstig gewaarschuwd te zijn daar geen afstand van zullen doen; ook zij die een schandelijk leven leiden, die bestraffing van de overheid of excommunicatie verdienen, of ongehoorzaam zullen zijn aan de kerkenraad, of wel op andere manier onbekwaam zijn, zullen worden afgezet.

16. Wat betreft zij die door ouderdom, ziekte of een ander soortgelijk ongemak niet meer in staat zullen zijn om hun ambt te vervullen, zij zullen hun eer behouden en zij zullen aanbevolen worden aan hun Kerken om hen te onderhouden en een ander zal hun taak op zich nemen.

17. Aanstootgevende zonden, die ook strafbaar zijn door de overheid, en die neerkomen op een groot schandaal voor de Kerk, begaan op welke tijd dan ook, toen men nog in onwetendheid verkeerde of daarna, zullen leiden tot het afzetten van de dienaar. Wat betreft andere zonden die minder aanstoot geven, die zullen verwezen worden naar de wijsheid en het oordeel van de provinciale synode.7

18. In het geval van zeer grote zonden zal de afzetting met voortvarendheid geschieden door de kerkenraad, nadat er twee of drie dienaren bij geroepen

|538|

zijn. In geval van een klacht betreffende een getuigenis of laster, zal de zaak verwezen worden naar de provinciale synode.

19. De redenen van de afzetting zullen niet aan de gemeente bekend gemaakt worden als de noodzakelijkheid dat niet vereist, waarover de kerkenraad zal oordelen.

20. De ouderlingen en diakenen vormen de raad der Kerk, welke de dienaren des Woords moeten voorzitten.

21. Het ambt van de ouderlingen zal zijn het vergaderen van de gemeente8, wat aanstoot geeft te rapporteren aan de kerkenraad en andere dergelijke zaken, al naar gelang er in iedere Kerk een regeling op schrift gesteld is, naar de omstandigheid van plaatsen en tijden. Het ambt van de ouderlingen is niet blijvend (voor het leven), zoals het heden bij ons gebruikelijk is.

22. Wat de diakenen betreft, hun taak zal zijn om te bezoeken de armen, de gevangenen en de zieken en om aan huis te gaan catechiseren.

23. Het ambt van de diakenen is niet om het Woord te prediken, noch om de sacramenten te bedienen, hoezeer zij daarbij ook kunnen helpen; en hun taak is niet blijvend (voor het leven). Evenwel zullen zij evenmin als de ouderlingen die niet kunnen neerleggen zonder verlof van de Kerken.

24. Bij afwezigheid van de dienaar, als hij ziek zal zijn, of een andere noodzaak zal hebben, zal de diaken de gebeden kunnen doen en enig gedeelte uit de Schrift kunnen lezen, zonder vorm van prediking.

25. De diakenen en de ouderlingen zullen om dezelfde redenen in hun hoedanigheid worden afgezet als de dienaren des Woords, en wanneer ze veroordeeld zijn door de kerkenraad, zullen ze als zij daartegen in beroep gaan, geschorst zijn totdat daarin een regeling is getroffen door de provinciale synode.

26. De dienaren noch anderen van de Kerk zullen boeken met betrekking tot de godsdienst kunnen laten drukken, die door henzelf of anderen zijn geschreven, noch ook op een andere wijze publiceren, zonder die ter hand gesteld te hebben aan twee of drie onverdachte dienaren des Woords.

27. De ketters, de verachters van God, de opstandigen tegen de kerkenraad, de verraders tegen de Kerk, zij die betrokken zijn bij en schuldig bevonden zijn aan misdaden die lichamelijke straf waardig zijn, en zij die aan de gehele Kerk een grote aanstoot bezorgen, zullen geheel worden uitgebannen en niet alleen geweerd worden van de sacramenten maar ook uit de gehele samenkomst. En wat betreft de andere zonden, het zal overgelaten worden aan de wijsheid van de Kerk om te onderscheiden hen die weer toegelaten moeten worden tot de prediking, nadat hen de sacramenten ontzegd zijn.

28. Zij die geëxcommuniceerd zijn vanwege ketterij, verachting van God, scheurmakerij, verraad tegen de Kerk, opstandigheid daartegen en andere zonden die grotelijks ergernis geven aan de gehele Kerk, zullen aan de gemeente bekendgemaakt worden als zijnde uitgebannen, met de redenen van hun excommunicatie.

|539|

29. Wat hen betreft die geëxcommuniceerd zijn om lichtere redenen, het zal aan de wijsheid van de Kerk worden overgelaten of ze van mening is dat ze hen aan de gemeente moet bekend maken of niet, totdat het anders zal zijn bepaald door de eerstvolgende generale synode.

30. Zij die geëxcommuniceerd zullen zijn, zullen naar de kerkenraad komen om te vragen weer met de Kerk verzoend te worden, die dan vervolgens zal oordelen over hun berouw. Indien zij in het openbaar geëxcommuniceerd zijn geweest, moeten ze ook in het openbaar berouw betonen: als ze niet in het openbaar in de ban zijn gedaan, dan zullen ze dat alleen maar doen voor de kerkenraad.

31. Zij die hun geloof verloochend zullen hebben tijdens vervolging, zullen niet tot de Kerk toegelaten worden, tenzij ze in het openbaar berouw tonen voor de gemeente.

32. Ten tijde van zware vervolging, of oorlog, of pest, of hongersnood of een andere grote beproeving; eveneens wanneer men dienaren des Woords wil verkiezen en wanneer ervan sprake zal zijn aan een synode deel te nemen, kan men openbare en bijzondere bidstonden afkondigen met vasten, evenwel zonder angstvalligheid en bijgelovigheid.

33. Huwelijken zullen voorgelegd worden aan de kerkenraad, waarbij men mee zal brengen de huwelijksakte opgesteld door de publieke notaris, en ze zullen ten minste tweemaal binnen vijftien dagen worden afgekondigd; na die tijd zullen de huwelijken gesloten kunnen worden in de samenkomst. En deze orde zal niet verbroken worden, tenzij vanwege belangrijke redenen, waarover de kerkenraad zal oordelen.

34. Zowel de huwelijken als de doopbedieningen zullen aangetekend en zorgvuldig bewaard worden in de Kerk, met de namen van de vaders, de moeders en de peters van de gedoopte kinderen.

35. Wat betreft de bloedverwantschappen en de verwantschappen, de gelovigen zullen geen huwelijk kunnen sluiten met personen waaruit een grote aanstoot zou kunnen voortkomen, waarover de Kerk zal oordelen.

36. De gelovigen die hun partners overtuigd zullen hebben van ontucht, zullen vermaand worden zich weer met hen te verenigen. Als ze dat niet willen doen, zal men hen de vrijheid geven die ze hebben door het Woord Gods, maar de Kerken zullen de huwelijken niet ontbinden, om niet te treden in het gezag van de overheid.

37. De jonge mensen die op jeugdige leeftijd zijn, zullen geen huwelijk kunnen sluiten zonder de instemming van hun vaders en moeders; evenwel wanneer ze zulke onredelijke vaders en moeders hebben dat zij niet zullen willen instemmen met een heilige en nuttige zaak, dan zal het aan de kerkenraad zijn om een beslissing te nemen.

38. Huwelijksbeloften die wettig gedaan zijn zullen niet ontbonden kunnen worden, zelfs niet met het wederkerig goedvinden van hen die ze hebben

|540|

afgelegd; als zulke beloften wettig afgelegd zijn, zal het aan de kerkenraad zijn om daarover te oordelen.

39. Geen enkele Kerk zal iets kunnen doen met ingrijpende gevolgen, waarin het voor- of nadeel van de andere Kerken betrokken zijn, zonder het oordeel van de provinciale synode, als het mogelijk is om die samen te roepen. En als de zaak dringt, dan zal zij op z’n minst per brief overleggen, en het oordeel en de instemming ontvangen van de andere Kerken uit de provincie.

40 Deze artikelen die hierin zijn vervat betreffende de tucht, zijn onder ons niet zo vastgesteld dat zij niet, als het belang van de Kerk dat vereist, veranderd zouden kunnen worden; maar het zal niet in de macht van een enkele persoon liggen om dat te doen, zonder het oordeel en de instemming van de generale synode.

 

Aldus getekend op het origineel, François de Morel, gekozen tot voorzitter ter synode, uit naam van allen. Gedaan te Parijs, de 28e mei 1559, in het 13e jaar van de regering van koning Hendrik.9

 

Noten

 

1. Voor de franse tekst zie: Niesel, W., Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, Zürich 3z.j., 75-79.
2. In deze vertaling is het woord ‘Eglise’ weergegeven met ‘Kerk’. Daaronder moet in dit verband worden verstaan de plaatselijke gemeente onder leiding van de kerkeraad. Soms wordt met ‘de Kerk’ zonder meer ‘de kerkeraad’ bedoeld (art. 35, vergelijk art. 33). Als in deze vertaling sprake is van ‘gemeente’ (vertaling van ‘peuple’) worden de gemeenteleden bedoeld (zie art. 6, 11, 19, 21, 28 en 31).
3. Met ‘de dienaren’ worden de predikanten bedoeld. In art. 20, 25, 26 en 32 worden ze genoemd ‘les Ministres de la Parole’, dienaren des Woords.
4. Of: geloofsbrieven.
5. Vergelijk de artikelen van Embden, art. XVI.
6. Vergelijk de artikelen van Embden, art. XVII.
7. Over de ‘onverdraaglijke zonden’ en ‘zonden van mindere soort’: zie de artikelen van Wezel, hoofdstuk VIII (van de Discipline of Kerkelijke Tucht), art. XIII-XV. Uitvoerig hierover: Haitjema, dr. Th.L., ‘Calvijn en de oorsprongen van het Nederlandsche Gereformeerde kerkrecht’ in de lustrumbundel: Christendom en Historie, Amsterdam 1925, 183-212, met name 188-196.
8. Zie paragraaf 15.2.1.
9. Hendrik II (1519-1559), koning van Frankrijk van 1547 tot 1559, stond bekend als een echte vervolger van de protestanten.