38. Mogen zieke, of op andere wijze verhinderde lidmaten hun stem voor kerkelijke verkiezingen schriftelijk inzenden?

 

(1899.)

52. Ad 1. Bij stemmingen acht ik het niet aanbevelenswaardig, aan stemgerechtigden gelegenheid te geven, om, zonder persoonlijk op te komen, hunne stem, onderteekend, in te plaatsen bussen, of ter vergadering, door een ander te doen uitbrengen. Indien zulks wordt toegelaten, kan men het natuurlijk niet beperken tot „wettige verhindering”, want hoe en door wie zal die wettigheid beoordeeld worden? En zal die beoordeeling niet vaak aanleiding geven tot allerlei lastige quaesties en proceduren? En indien dus het „stemmen door een ander” geheel wordt vrijgelaten,

|145|

zal dat lichtelijk, gemakshalve, usantie worden; en welk een bron is dat niet voor allerlei intrigues van leden, die gaarne met veel stemmen komen, en voor allerlei quaesties over de uitgebrachte stemmen! In zeer kleine gemeenten, waar men altijd alles van elkander afweet (ook van ziekte en wezenlijke verhindering) zou zulk een wijze van stemmen er eerder door kunnen. Maar in grootere kerken zal men met iets dergelijks al spoedig vastloopen. En ook in dit geval is „voorkomen” beter dan „achterna genezen”.

Iets geheel anders is het, bij stemmingen ééne of meerdere bussen te plaatsen, die b.v. een geheelen dag open zijn, op of bepaalde uren; mits dan bij elke bus een stembureau zit, dat opteekent, wie er komen stemmen, en voorts alles officieel en formeel behandelt (gelijk bij politieke verkiezingen). Maar ook dan moet, althans in grootere kerken, m.i. vastgehouden worden aan den regel, dat de stemgerechtigde zelf moet opkomen, daar anders misbruiken niet te keeren zijn.

Ad 2. Iets geheel anders dan het sub 1° bedoelde, is het opgeven van namen voor een grostal van ouderlingen of diakenen (en van predikanten), gelijk b.v. hier in Amsterdam geschiedt. Dit is geen stemming, en daarbij wordt hier dan ook niet eens genoteerd, door hoeveel leden iemand voor dit grostal van ouderling en diaken wordt aanbevolen. Hierbij is het den kerkeraad slechts te doen om (hem misschien nog onbekende) namen van geschikte candidaten. Dit kan op een geteekend briefje door ieder lid worden ingezonden.

 

(1906.)

53. Voor zooveel uw schrijven mij mededeelt, hoe in uwe gemeente de gemeente zelve bij de benoeming van ouderlingen en diakenen met den kerkeraad medewerkt, schijnt mij het verschil tusschen de vroegere regeling en de tegenwoordige niet alleen hierin te liggen, dat men vroeger briefjes in eene stembus bracht, die een geruimen tijd daarvoor openstond, en dat men thans daarvoor de gemeenteleden tot eene samenkomst oproept (een verschil dat zeker niet principiëel is, en ook eigenlijk niet heel groot, daar men bij zulk

|146|

eene samenkomst toch ook met briefjes stemt), maar ook, en vooral, hierin, dat vroeger aan wettig in het opkomen verhinderden vergund werd een briefje in de stembus te laten brengen, en thans niet meer. En nu schijnt het bezwaar van den door u bedoelden broeder enkel en alleen tegen dit laatste gericht te zijn.

Natuurlijk zou men daaraan kunnen tegemoetkomen, door te bepalen, dat ook in die samenkomst een wettiglijk verhinderde zijne stem (denkelijk voor de keuze uit het door den kerkeraad gemaakte dubbelgetal) door een ingezonden briefje kan uitbrengen, ook al zou hij dan verder aan eene eventueele herstemming niet kunnen deelnemen. Maar raadzaam acht ik dat volstrekt niet; want het opent de deur voor allerlei willekeur en vergissingen en verkeerde practijken.

Immers, vaste regeling voor het begrip van „wettige verhindering” is er niet te maken. En voor zoover zij te maken is, kan moeielijk op het oogenblik zelf gecontroleerd worden, of iemand, die schrijft dat hij „wettiglijk verhinderd” is, zulks ook werkelijk is.

En voorts is nog minder te beoordeelen, of een schriftelijk ingezonden stem werkelijk afkomstig is van het lid uit wiens naam zij wordt ingebracht, en of die stem inderdaad zijn eigene is, in volle vrijheid door hem uitgebracht. In ieder geval zou dan noodig zijn, dat in de samenkomst openlijk werd medegedeeld hoe de afwezige stemde, opdat althans eenige contrôle geoefend werd. Maar ook dit heeft weer allerlei bezwaar.

Om allerlei moeielijkheden, die op den duur zouden voorkomen en de gemeente geestelijk zeer zouden schaden, acht ik bij stemmingen over personen eene persoonlijke opkomst en geheime stemming alleszins raadzaam.

Zonder twijfel kan dan iemand wel verhinderd zijn daaraan deel te nemen, door ziekte of anderszins; evenals men door dezelfde oorzaak nog in allerlei ander opzicht „verhinderd" wordt. Maar wanneer dit niet te verhelpen is, zonder dat er een bezwaar voor in de plaats komt dat veel grooter en algemeener is, dan moet die verhindering m.i. met onderwerping en lijdzaamheid gedragen worden. Ook daarin moet Gods hand dan erkend en geëerbiedigd worden.

|147|

(1913.)

54. In uw schrijven van 25 Aug. vraagt ge mij: „Is het goed dat een kerkeraad gelegenheid geeft aan zieke en verhinderde manslidmaten hun stem uit te brengen voor ouderlingen en diakenen door het inzenden van geteekende briefjes?”

Eene principiëele quaestie is dit zeker niet. En in kleine gemeenten waar alle leden elkander kennen, laat zich denken, dat zulke vrijheid aan de leden kan gegeven worden; althans waar geenerlei partijschappen of familietwisten of eerzuchtige en heerschzuchtige persoonlijkheden in de gemeente zijn, en dus geen vrees is voor misleiding of kuiperij of ongeoorloofde pressie.

Maar een zoo gunstige toestand is zeker lang niet overal, en ook waar die is, blijft hij toch vaak niet voortduren. En voorts komt zulke manier van stemmen eigenlijk altijd in strijd met twee hoofdvereischten, die bij elke verkiezing door stemming bijna altijd en op ieder gebied gesteld worden, nl. dat de stemming geheim zij om aan den stemmende zijne volle vrijheid te verzekeren, en dat er afdoende contrôle zij, om te waarborgen, dat de uitgebrachte stem werkelijk de vrije keuze van den stemmende is. Nu kan men wel in een lange reeks van artikelen allerlei bepalingen formuleeren om dat „geheim” en die „contrôle” toch nog eenigszins tot hun recht te doen komen. Maar afdoende kunnen zulke maatregelen toch nooit zijn. En bovendien zijn zij alleen in kleine gemeenten toepasselijk, terwijl het toch mogelijk is, in de ééne kerk toe te laten wat in andere kerken niet mag. Ook kan zelfs in kleine gemeenten de toestand zoo veranderen, dat de eenmaal gegeven vrijheid misbruikt wordt.

Daarom acht ik het meest raadzaam, hier den regel te volgen, die op bijna ieder gebied bij zulke stemmingen geldt. Mits dan voorts aan het bezwaar van verhindering zooveel mogelijk worde tegemoetgekomen, doordat de gelegenheid tot stemming wordt opengesteld op dagen en uren (dus ook avond-uren), dat bijna ieder kan komen.

Voor het overige zou ik van deze zaak nooit een „geschil” in de gemeente willen maken; d.w.z., waar men tot nog toe zulke vrijheid aan de leden gaf en velen erop gesteld zijn die te behouden zou ik daarover de gemeente niet in beroering willen brengen,

|148|

maar alleenlijk trachten door samenspreking eene andere beschouwing eerst ingang te doen vinden, en inmiddels, voor zooveel noodig, eenige maatregelen van contrôle voorstellen.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 22
Kerkorde GKN (1905) Art. 24