Artikel 9

Toelating van voorgangers die sinds kort lid van een der kerken zijn

Voorgangers die zich sinds kort gevoegd hebben bij een van de kerken en niet afkomstig zijn uit een kerk waarmee kerkelijke gemeenschap wordt onderhouden, zullen slechts met grote voorzichtigheid tot de dienst des Woords worden toegelaten.
Daarbij zullen de desbetreffende generale kerkelijke bepalingen in acht worden genomen.
Indien de classis en de deputaten van de particuliere synode dit noodzakelijk achten, zullen zij eerst een proeftijd doormaken.

 

Predikanten uit de Nederlandse Hervormde Kerk

Predikers uit het Nederlands Hervormd kerkgenootschap zullen, na onderzoek omtrent hun kennis van de gereformeerde leer en kerkregering door de classis, gesteund door deputaten van de particuliere synode, op ondertekening van het bekende formulier worden toegelaten als bedienaren van het Woord; mits overleggende goede getuigenissen aangaande hun belijdenis en wandel, ter beoordeling van de classis.

(Dordrecht 1893, art. 166)

 

Predikanten uit kerken van minder vaste formatie

Predikers uit kerken van mindere vaste formatie zullen worden toegelaten na onderzoek van de door hen overgelegde bewijzen inzake beroep tot de dienst, belijdenis en wandel, en na onderzoek van hun kennis van de gereformeerde leer en kerkregering.

(Dordrecht 1893, art. 167)

 

Voormalig Christelijke Gereformeerde predikant

In geval een broeder, voorheen predikant van een Christelijke Gereformeerde Kerk, lid is geworden van een gereformeerde kerk en daarna staat naar de dienst van het Woord en van de sacramenten in een van de gereformeerde kerken, kan zulk een broeder worden toegelaten na onderzoek van de door hem overgelegde bewijzen in zake beroep tot de dienst, belijdenis en wandel, en na onderzoek van zijn kennis van de gereformeerde leer en kerkregering, door de classis, gesteund door de deputaten van de particuliere synode.

(’s-Gravenhage 1914, art 79)

 

Predikant die met zijn gemeente zich wil voegen bij de gereformeerde kerken

De synode overweegt, dat door onze kerken wèl bepalingen zijn gemaakt in zake dienaren van het Woord, die uit een andere kerkelijke gemeenschap persoonlijk tot ons wensen over te komen, maar niet met betrekking tot dienaren, die met hun gemeente en hun kerkenraad zich in ons kerkverband wensen te voegen.
Zij spreekt als haar oordeel uit, dat met betrekking tot dit laatste geen algemene regel kan worden gesteld, maar dat in het onderhavige geval1) de betrokken classis vrijheid heeft, onder nadere goedkeuring van de particuliere synode, waaronder die classis ressorteert, de dienaar van het Woord, wiens gemeente, onder leiding van haar kerkenraad, zich in de gemeenschap van de gereformeerde kerken wenst te voegen, zonder enige nader onderzoek aan te nemen.

(Zwolle 1911, art. 96; bijlage 73)

1) Omtrent dit „speciale geval” is nog te melden:
a. het betrof een plaats, waar geen gereformeerde kerk was geïnstitueerd;
b. het betrof een gemeente en predikant, omtrent wie door broeders van naastgelegen plaatsen een zeer gunstig getuigenis was gegeven: naar de mening van deze getuigen zou het winst zijn voor de gereformeerde kerken, wanneer het zou komen tot opname van de betrokken gemeente met haar dienaar in de gemeenschap van de gereformeerde kerken.

 

Herstel in de dienst van wie tevoren met de kerk had gebroken

Ingeval een predikant, die vroeger bij een gereformeerde kerk diende, daarna de band met de gereformeerde kerken verbrak, doch later wederom bij een van de gereformeerde kerken in dienst wil treden, zal de daarbij betrokken classis het advies inwinnen van de deputaten naar art. 49 K.O.

(Groningen 1899, art. 153)

 

Financiële regeling voor een overkomende predikant

Met betrekking tot de vraag, hoe, gedurende de tijd waarin hij geen traktement ontvangt, de financiële regeling zal zijn voor een predikant, die uit een andere kerkelijke gemeenschap tot de gereformeerde kerken overkomt en begeert beroepbaar te worden gesteld, overweegt de synode, dat een generaal-synodale uitspraak in dezen wenselijk moet worden geacht met het oog op eventuele onzekerheid bij de betrokken predikanten en kerkeraden.
Zij beveelt de kerken aan, in gevallen als bovengenoemd als volgt te handelen: de regeling van zijn verzorging dient allereerst ter hand genomen te worden door de kerk onder welke zijn woonplaats ressorteert; na eventuele beroepbaarstelling door een classis van het ressort waartoe deze kerk behoort, zullen de kerken van die classis de kosten van zijn verzorging op zich nemen, eventueel (op verzoek van genoemde kerk) met terugwerkende kracht; de classis kan zich zo nodig om hulp wenden tot een particuliere synode van het ressort waartoe zij behoort. De classis zal de verzorging elk jaar bezien tegelijk met de verlenging van de beroepbaarstelling.

(Groningen-Zuid 1978, art. 97)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 9