|48|

12. Over approbatie van beroepen door de Classe.

 

(1907.)

16. Voor Classikale approbatie eener beroeping is, geloof ik, nooit een vaste formule in gebruik geweest. Denkelijk zal men ’t wel altijd met een korte formule gedaan hebben. Het zal, dunkt mij, voldoende zijn, wanneer de Classis van Leiden verklaart, ontvangen hebbende het bericht van den kerkeraad van X dat hij voor de bediening des Woords beroepen heeft den heer A candidaat in de Godgeleerdheid aan de V.U. (de kerkeraad n.l. moet dit aan de Classis bericht hebben, ’t geen ge desnoods als consulent voor hem doen kunt), den beroepene met goeden uitslag geëxamineerd hebbende in de voornaamste deelen der H. Godgeleerdheid, — en gezien hebbende de goede getuigschriften omtrent zijn studiën en zijn levenswandel, — gaarne de op hem uitgebrachte beroeping approbeert, met de bede dat de Heer der gemeente hem in de bediening tot een rijken zegen stelle, (of iets dergelijks).

 

(1902.)

17. Omtrent de stukken, die noodig zijn voor de Classe approbatie van eene beroeping heeft de Generale Synode in juni 1.1. nog geene bepalingen gemaakt. Dus gelden nog alleen maar de bepalingen van de kerkenordening, d.i. (voor ’t beroep van een reeds in den Dienst zijnd predikant) artt. 5 en 10.

Ware nu Ds. A nog in actieven dienst, dan zou hij dus moeten inleveren: bewijs dat zijn kerk en Classe in zijn heengaan bewilligen, en goede kerkelijke attestatie (in dezelfde stukken van kerk en Classe) omtrent zijn leer en leven.

Nu is hij echter buiten dienst. Dus zou hij moeten inleveren wettelijk getuigenis van zijn eervol ontslag uit zijne laatste gemeente (van kerkeraad en Classe), en attestatie over leer en leven van den kerkeraad der gemeente tot welke hij nu behoort.

Intusschen is hij, als ik wel heb, niet „eervol ontslagen”, maar geschorst of afgezet geweest, en naderhand gerehabiliteerd. Van hem zou dus noodig zijn, bij het bewijs van ontslag uit zijne

|49|

laatste gemeente, ook het bewijs zijner rehabilitatie. Uit het eene blijkt dan dat hij radicaal had voor den Dienst des Woords in onze kerken, maar het tijdelijk verloor; uit het andere, dat hij het radicaal weer terugkreeg. En dan voorts heeft ook hij natuurlijk attest van den kerkeraad te X over leer en leven noodig.

Indien hij nu soms geen stuk heeft over zijn ontslag uit zijn laatste gemeente, dan is het bewijs zijner rehabilitatie m. i. ook genoeg, omdat daaruit dan toch ook van zijn radicaal blijkt. Hij zende dan het stuk van zijne rehabilitatie, en voorts attest omtrent leer en leven van den kerkeraad der Geref. kerk te X. Op die twee stukken kan de Classe m.i. approbeeren. Natuurlijk is ook noodig: bewijs dat de kerkeraad van Y hem beroepen heeft, en op welk tractement, en dat de afkondigingen zonder bezwaar hebben plaats gehad.

 

(1904.)

18. Volgens artt. 4 en 7 K.O. is voor alle beroepingen van predikanten, om de roeping volledig te doen zijn, approbatie van de Classe noodig. Nu wordt dit wel door niemand betwist; maar in Uwe Classe zijn er die meenen, dat de Classe die werkzaamheid ook wel aan Deputaten kan overdragen. Grond voor zulke meening wordt echter niet aangevoerd, en zou ook in de K.O. of van elders moeielijk te vinden zijn. Daarentegen zijn er genoeg gronden, om zulke overdracht van macht onaannemelijk te achten.

1º. Niemand mag een werk van toezicht en waakzaamheid (en dat is de approbatie), 't welk aan hem is opgedragen, aan anderen overdragen. De Classe is verantwoordelijk voor de approbatie, en kan noch mag zich aan die verantwoordelijkheid onttrekken, door haar op Deputaten te leggen.

2º. Approbatie door de Classe wil natuurlijk zeggen: door de kerken der Classe. Deze zijn dus alle, ieder voor zich, daartoe geroepen. En nu mag de Classe niet, bij meerderheid van stemmen besluitende dat werk aan Deputaten op te dragen, sommige kerken beletten, zelve te doen wat de K.O. uitdrukkelijk aan haar opdraagt.

3º. Approbatie van beroepingen is voorwaar geene formaliteit,

|50|

maar een zeer gewichtig werk; met name in dubieuse gevallen (gelijk b.v. zijn zou de approbatie van een beroep op iemand wiens beroepbaarheid quaestieus is), en voorts bij opkomende ketterijen. Heeft nu eenmaal de Classe die zaak uit handen gegeven aan enkele Deputaten, dan beslissen deze, ook waar zwarigheid is, en de deur staat open voor allerlei misstand en moeielijkheid, waartegen de Classe had moeten waken, maar zulks opzettelijk heeft verzuimd.

4º. Indien approbatie van beroepingen aan Deputaten wordt opgedragen, gemakshalve, waarom dan ook niet examinatie van candidaten, beslissing van geschillen enz. enz. Met andere woorden men krijgt dan weer een beginsel van een classikaal bestuur, ’t welk doet wat der Classe is. „Principiis obsta.” — In de Christel. Geref. kerk was iets dergelijks uit het Ned. Herv. kerkgenootschap overgenomen, althans in sommige Classen. Maar tegen dien zuurdeesem van collegialisme en hierarchie kunnen we niet genoeg op onze hoede zijn.

Tijd ontbreekt mij, hier nog meer bij te voegen. Slechts nog dit. In onze kerken is in vroeger eeuwen artt. 4 en 5 K.O. steeds zoo opgevat, dat de Classe zelve de approbatie moest geven. In sommige Classikale regelingen, bepaaldelijk in Zuid-Holland, stond zelfs uitdrukkelijk, dat geen Deputaten dit mochten doen. En om nu tegemoet te komen aan het bezwaar, dat dan eene approbatie òf lang op de Classe zou moeten wachten, òf veel Classikale vergaderingen, waarop alle kerken moesten komen, zou noodig maken, bepaalde men in den regel, dat de approbatie ook in eene buitengewone Classe kon verleend worden, enkel ad hoc saamgeroepen, en dat dan niet alle kerken verplicht waren daar te komen: wie geene bezwaren had tegen de voorgestelde approbatie kon dan door zijn wegblijven daartoe medewerken, maar elke kerk was er dan toch van op de hoogte en had gelegenheid zich er in te doen hooren. Ook had men voor zulke gevallen hier en daar wel Classes contracta, iets dergelijks. — Zoo is de zaak ook geregeld, bv. in de tegenwoordige Classe Amsterdam, en in vele andere onzer Classen.

Ik geloof dus, dat ge in Uwe Classe moet blijven opkomen tegen gedeeltelijke terzijdestelling van artt. 4 en 5 K.O., juist in

|51|

zulk een gewichtig punt; gepaard met dwang jegens andere kerken om ze te beletten hare roeping na te komen en haar recht uit te oefenen. — Baat het bij de Classe niet, dan zou Uwe kerk zich kunnen beroepen op de Provinciale Synode, enz.

 

(1893.)

19. Door allerlei drukte van dringenden aard bleef uw schrijven van 19 jan. l.l. nog onbeantwoord; ook uit overweging, dat de Classe, voor welke gij een advies vraagdet, in Febr. en Maart toch wel niet vergaderen zoude. De quaestie over welke gij, uit naam der Classe X advies vraagt, is: „Is de verantwoordelijkheid, aan de approbatie van beroepingen verbonden, ook te groot, dan dat deze aan enkele deputaten mag worden overgelaten, zoodat het approbeeren van beroepingen aan de Classe zelve behoort te verblijven?”

Uit het slot dezer vraag maak ik op, dat in uwe Classe de quaestie eigenlijk was: „of de approbatie van beroepingen door de Classe zelve behoort te geschieden, dan wel of de Classe haar, hetzij met of zonder regelende bepalingen, aan Deputaten ad hoc kan opdragen?” De hierboven vermelde formuleering schijnt mij dan toe, enkel hieruit ontstaan te zijn, dat ter Classe slechts één bezwaar tegen de opdracht aan Deputaten is ingebracht, n.l. de verantwoordelijkheid, die aan de approbatie verbonden is. In ieder geval zal toch zeker wel de bedoeling der Classe zijn, om op andere eventueele bezwaren ook te letten. En dus zal mij wel ten goede gehouden worden, dat ik de vraag iets ruimer opvat, dan de formuleering van haar eerste deel zou meebrengen, en dat ik dus de quaestie, volgens het slot der vraag, in het algemeen beschouw.

Nog meen ik te mogen onderstellen, dat de Classe enkel doelt op approbatie van beroepingen, uitgebracht op dezulken, die reeds Dienaren des Woords eener bij ons kerkverband aangeslotene Gereformeerde kerk zijn. Indien ook bedoeld was de approbatie van beroepingen, uitgebracht op proponenten (aan welke approbatie vanzelf het peremptoir examen verbonden is) of op kerkedienaren van andere kerkformatiën (hetzij binnen- of buitenslands), dan zou

|52|

de quaestie natuurlijk van veel grooteren omvang zijn, en zouden er veel meer beginselen en overwegingen bij moeten ter sprake komen. Om geene, waarschijnlijk onnoodige, moeite te doen, laat ik dit nu rusten; om alleen te spreken over de approbatie van beroepingen op Dienaren des Woords van eene onzer Geref. kerken.

En dan is mijn beslist advies, dat deze approbatie altijd door de Classe zelve moet geschieden, en niet aan Deputaten ad hoc mag voorden opgedragen.

Gronden hiervoor zijn hoofdzakelijk de volgende overwegingen: 

1º. De approbatie van beroepingen is eene kerkelijke beslissing, welke aan de gezamenlijke kerken eener Classe is opgedragen en voor welke zij alle verantwoordelijk zijn. Zulk eene taak nu mogen zij niet van zich afschuiven, en op eene door haar benoemde Commissie overdragen, maar zij moeten die zelve vervullen; tenzij dan dat zij tot dit laatste nu eenmaal niet in de mogelijkheid zijn. Dit geval kan zich voordoen bij Synoden, vooral bij Synoden, die slechts eenmaal in de 3 jaren vergaderen, en die niet zonder veel bezwaar extra-ordinair kunnen worden saâmgeroepen; ofschoon tevens moet erkend worden, dat het bij Synoden zich niet licht voordoen zal, omdat de werkkring van Synoden veel beperkter is dan die van Classen. Maar de Classen zelve zijn nooit buiten de mogelijkheid, zelve te doen wat de roeping der kerken is want zij vergaderen minstens 4 malen des jaars, en kunnen zonder veel moeite extra-ordinair vergaderen, daar toch de kosten van zulke extra-ordinaire vergaderingen te bestrijden zijn door dengene, die ze noodig maakt (dus bij approbatiën, door de vacante kerk, die haren dienaar gaarne zeer spoedig ziet komen). Als er dan weinig te doen is, is het tijdverlies voor de afgevaardigden der kerken ook niet groot; terwijl men bovendien bij approbatiën van beroepingen, omtrent welke geene quaestiën zijn, de censuur over kerken, die afwezig bleven, zou kunnen weglaten, met dien verstande, dat de beslissing dan toch, mede voor rekening bleef van de wegblijvende kerk.

2º. De kerken eener Classe mogen geene regeling maken, waardoor het licht zou kunnen gebeuren dat sommige van haar, tegen wil en dank, verhinderd werden haren plicht te doen.

Deze grond geldt natuurlijk niet, wanneer alle kerkeraden

|53|

zonder onderscheid de opdracht aan Deputaten zouden goedkeuren, en wanneer zij daarna (ook bij verandering van personeel) hierbij bleven; welk laatste dan natuurlijk op elke Classisvergadering weer opnieuw zou moeten geconstateerd worden. Maar wanneer ook slechts ééne enkele kerk tegen zulke opdracht is, of er later bezwaar tegen krijgt, met welk recht zouden dan de andere kerken door meerderheid van stemmen kunnen besluiten, om aan die kerk het haar toekomend recht te ontnemen, of eigenlijk om haar het vervullen eener taak, die haar rechtens en ordelijk is opgedragen en voor welke zij zich mede verantwoordelijk voelt, onmogelijk te maken?

3º. De kerken worden Classicaal samengevoegd, om elkander hulp en steun en raad en toezicht, enz. te verleenen; en daarvan is de approbatie van beroepingen een gewichtig bestanddeel. Te meer, omdat uit die approbatie ook volgt, dat de Dienaar, dien het geldt, later, bij voorkomende gevallen, in de andere kerken der Classe moet komen helpen: hij is eenigszins hulp-Dienaar voor de kerken der Classe, die vacant zijn of wier eigen Dienaar langdurige ziekte krijgt. Het belang der zaak brengt dus mede. dat alle kerken daarover haar zeggenschap hebben, en dat haar zulks allerminst mag worden belet. En nu zijn er zeker, in den regel bij approbatiën geene „quaestiën”. Maar zij kunnen er toch zijn, hetzij in de bewoordingen van den beroepsbrief (waarin de kerken immers vrij zijn), of in eventuëele stipulatiën of conditiën (welke natuurlijk ook kunnen voorkomen), of zelfs in bezwaren tegen de leer of het leven van den beroepene, zelfs al zijn die niet ingebracht, maar van elders aan kerken der Classe eenigszins bekend. En wanneer dan eenmaal jarenlang regel geweest is, dat Deputaten de approbatie afdoen, dan geschiedt zulks vanzelf ook in „dubieuse” gevallen (die natuurlijk van te voren niet zijn te specificeeren). Ook in vroeger tijden is het juist daarom vaak zeer nuttig gebleken, dat de Classen zelve de approbatie in handen hielden, b.v. bij het opkomen der dwalingen van Bekker, Roëll enz. Heeft de Classe het eenmaal uit handen gegeven, en zijn daarover vele rustige jaren heengegaan, dan kan zij het later niet zoo maar op eens weer hernemen.

4º. Het strijdt met den aard van het kerkelijk Deputaatschap

|54|

om aan Deputaten beslissingen op te dragen. Zij worden benoemd, om uit te voeren wat kerkeraad of Classe of Synode reeds besloten heeft, met verantwoording over die uitvoering aan hunne lastgevers; of om de te nemen beslissingen voor te bereiden; of om adviseerend, vermanend, enz. te werken, mits zonder macht tot handelen; maar zij mogen nooit doen wat des kerkeraads, of der Classe of der Synode zelve is; en dit mag hun dan ook niet worden opgedragen; tenzij dan in het ééne geval, dat er iets minder belangrijks te doen is, ’t welk eene Synode niet zou kunnen doen zonder veel bezwaar. Maar dit laatste is dan hooge uitzondering; enkel voor Synoden te maken. Het mag nooit een regel worden; en in geen geval is het op kerkeraden of Classen van toepassing.

5º. Opdracht van approbatiën aan Deputaten brengt het groote gevaar met zich, dat daarmede in beginsel weêr een „Classicaal bestuur” wordt ingevoerd; een beginsel, dat in den loop der eeuwen reeds zoo herhaaldelijk de kerken verwoest heeft, dat onze kerken er waarlijk nu wel voor mogen oppassen. Niet, dat zulk een beginsel aanstonds doorwerkt; maar, hoewel langzaam, het werkt toch zeker. Indien thans aan Deputaten de approbatie wordt opgedragen, gemakshalve, waarom dan over 10 of 20 jaren ook niet praeparatoir en peremptoir examen? En dan bij eene volgende generatie b.v. de behandeling van appèllen in tuchtzaken? En zoo vervolgens, totdat men feitelijk weer geheel de hiërarchie heeft van het Hervormd genootschap; en wat feitelijk reeds bestaat, wordt dan gemakkelijk ook wettelijk ingevoerd of opgelegd. De Deputaten onzer kerken, Classicaal en Synodaal benoemd, die in de vorige eeuw, voor het gemak der kerken (en ook wel uit heerschzucht, want ieder kerkedienaar heeft een paus in zijn hart), vaak buiten hun boekje gingen, en dan door de kerken, gemakshalve niet gecensureerd werden, hebben zekerlijk krachtig medegewerkt tot de inzinking onzer kerken in den aanvang dezer eeuw. Het besef, dat in Geref. kerken de kerkeraden de eenige besturen zijn, en het besef dezer kerkeraden van hunne verantwoordelijkheid, ook voor wat Classen en Synoden te doen hebben (daar deze toch niet anders zijn dan eene tijdelijke bijeenvoeging van kerkeraden) moet onverzwakt en ten volle gehandhaafd worden.

|55|

Menschen zijn toch al zoo licht geneigd, soms minder conscientieus te zijn. En dus moet vooral gewaakt worden tegen alles wat genoemd besef noodzakelijk zou verzwakken.

6º. Eindelijk zou ik hier nog kunnen bijvoegen de vrij standvastige praktijk onzer oude kerken, waarvoor ik, zoo dit niet onnoodig kon geacht worden, uit de oude Provinciale en Classicale regelingen veel zou kunnen bijbrengen. Hier en daar werd voor buitengewone gevallen nog wel eens eene stipt omschrevene uitzondering gemaakt. Maar dit was dan meest in Gelderland, waar de Classen veel zeldzamer vergaderden, en door hare grootte (en de toenmalige slechte reisgelegenheid) voor vele afgevaardigden lastige reizen van 3 dagen noodig maakten. Over het algemeen werd het beginsel goed vastgehouden.

Tijd ontbreekt mij, om hieraan nog meer toe te voegen, of om het gezegde verder uit te werken. Ik moest toch reeds in der haast schrijven. Maar door het gezegde is mijn advies toch ook wel gemotiveerd. Dat hierdoor niet wordt uitgesloten, Deputaten te benoemen inzake approbatiën van beroepingen, met den last, de instrumenten der beroeping in ontvangst te nemen, die te onderzoeken, en daarover aan de Classe te rapporteeren en te adviseeren, spreekt vanzelf. Dit kan zelfs nuttig zijn. Maar de beslissing blijve dan toch aan de Classis zelve.

 

(1913.)

20. Uw schrijven van gisteren geeft mij allereerst aanleiding tot de opmerking, dat de approbatie van beroepingen in de Classe Z niet behoorlijk geregeld is, blijkens uwe mededeeling, dat „de kerk van X met die van Y de attesten enz. moet nazien en ’t beroep approbeeren”. Dit laatste toch mag eene Classe nooit uit handen geven aan daartoe gedeputeerde personen of kerken. Wel mag zij in zake zulke approbatie deputaten daarbij aanwijzen; maar dan toch altijd zóó, dat die deputaten geenerlei macht krijgen om zelve tot die approbatie over te gaan, maar verplicht worden, om van hunne daartoe strekkende vergadering allen kerken der Classe bericht te zenden, met opgave van dag en uur en

|56|

plaats, opdat alle kerken gelegenheid hebben aan die approbatie deel te nemen, al mogen zij ook door wegblijven stilzwijgend toestemmen. Die vergadering is dan eene Classicale vergadering, alleenlijk zulk eene, waarbij geene andere zaken mogen behandeld worden, en waarbij alleenlijk de Deputaten verplicht zijn tegenwoordig te zijn. Op die wijze is indertijd aan de Classe W zulk eene approbatie toegestaan, met besliste afkeuring van haar regeling, volgens welke de approbatie aan twee kerken was overgelaten; door de uitspraak van de Generale Synode te Utrecht in 1905; zie hare Acta,1) art.15 (blz. 35) en2) Bijlage III, blz. 96;


1) Acta der Generale Synode van 1905 (Utrecht). Bldz. 35, art. 15.
Approbatie van beroepingen door Classe.
Dezelfde rapporteur deelt het advies der commissie over punt F 15 mede, het bezwaar van de Gereformeerde kerk te Bolsward (B) tegen eene uitspraak der Provinciale Synode van Friesland betreffende de wijze, waarop in hare Classe de approbatie van beroepingen is geregeld. Zonder discussie wordt aangenomen de conclussie van dit rapport. (Bijlage III):
a. Om uit te spreken, dat de gegrondheid van het bovengemelde bezwaar niet te ontkennen valt; en
b. Om voor te stellen, het bezwaar aldus te ondervangen, dat de Classe twee genabuurde kerken aanwijze tot approbatie van beroepingen in buitengewone gevallen; onder voorwaarde echter, dat deze kerken aan de andere tijdig kennis geven van tijd en plaats, waarop dit geschieden zal, met uitnoodiging aan die kerken, om aan die approbatie mede te werken.
2) Bijlage III. (Art. 15). Rapport over het bezwaarschrift van den kerkeraad van Bolsward (B) tegen eene uitspraak der Provinciale Synode van Friesland.
In handen uwer commissie, werd, onder F 15, gesteld een bezwaarschrift van den kerkeraad der Gereformeerde kerk te Bolsward (B) tegen eene uitspraak der Provinciale Synode van Friesland d. d. 26 Mei 1904 betreffende de wijze, waarop in haar Classe de approbatie van beroepingen is geregeld.
Uit de toelichting van het bezwaarschrift is uwer commissie gebleken, dat tot 4 Nov. 1903 in de Classe Bolsward als regel gold, dat eventueele beroepingen door de Classe zelve werden geapprobeerd; dat echter op genoemden datum van dien regel is afgeweken, doordien de Classe besloot, om de twee naastbijzijnde kerken aan te wijzen voor de approbatie van enig beroep, voor het geval dat de Classe niet spoedig genoeg vergaderen kon om zelve te approbeeren, tenzij eene der kerken in een bepaald geval op goeden grond verlangde, dat de Classe zelve zou approbeeren.
De kerkeraad van Bolsward (B) vroeg tevergeefs intrekking van dit besluit en beriep zich op de Provinciale Synode voornoemd. Maar ook ➝

|57|

welke uitspraak wel speciaal gedaan is om de Classe W tegenover den protesteerenden kerkeraad van X in het ongelijk te stellen, maar toch ook geldig is voor andere Classen, die op soortgelijke wijze een approbatie willen bespoedigen.

De approbatie van beroepingen is eene zaak van de geheele Classe. En dat moet vooral stipt worden in acht genomen, wanneer er quaestie is, of een beroeping wel zal kunnen geapprobeerd worden. In zulk een geval mag geen kerk ontslagen worden, of zichzelve ontslaan van de volle verantwoordelijkheid voor de te nemen beslissing.

Wat nu het geval betreft, waarover ge mij schrijft, — ik kan dat niet beoordeelen, daar ik geheel onbekend ben met Ds. A, en met de toestanden in de kerken van P en van Q, en met het advies, dat bij de beroeping van Ds. A uit P naar Q vanwege de Classe door den consulent is gegeven, en met nog vele andere ter zake doende omstandigheden.

De weigering eener approbatie is altijd eene zeer ernstige zaak, en zij is misschien wel het moeilijkst, wanneer de grond daarvoor zijn zou: niet de belijdenis of de wandel van den beroepen predikant, maar zijn gezondheidstoestand; nog te meer, wanneer het bezwaar ligt in zenuwlijden of hersen-overspanning. Immers zijn er een aantal gevallen denkbaar, waarin eene verplaatsing naar eene andere gemeente te dien aanzien een gunstigen invloed zou kunnen hebben. De kerk van Q schijnt dit laatste te denken. Op welken grond, weet ik natuurlijk niet. Maar daar zij toch zeker wel weet, dat de predikant, dien zij krijgt, geheel voor hare rekening is, ook wanneer hij spoedig zijn dienst zou moeten


➝ deze vergadering gaf aan den kerkeraad geen voldoening, weshalve hij zich op de Generale Synode beroept.
Uwe commissie, vooreerst er op wijzende, dat de approbatie van beroepingen eene zaak is van hoogst gewichtige beteekenis, waarvoor de geheele Classe verantwoordelijk is, en dus deze approbatie zooveel mogelijk dient te geschieden in de gewone vergadering der Classe zelve: en
ten tweede rekening houdende met het feit, dat er gevallen zich kunnen voordoen, waarin het noodzakelijk is, dat de approbatie vóór de vergadering verleend worde;
ten derde het gewenscht achtend, dat in zulke buitengewone gevallen voorzien worde;
heeft de eer (volgen de conclusies in het artikel der Acta).

|58|

neêrleggen, heeft het oordeel van die kerk wel eenige beteekenis.

Aan den anderen kant zou de Classe ook wel grond hebben, althans om bezwaar te maken, al is dat nog geene formeele weigering van approbatie, in de omstandigheid, dat de beroepen predikant thans niet in staat is zijn dienst te P waar te nemen, en reeds sinds langen tijd in dien toestand van ongeschiktheid tot dienstwerk verkeert. Indien dit genoegzaam vaststaat, en indien de Classe voldoenden grond heeft voor de overtuiging dat Ds. A nog in langen tijd zijn dienstwerk te Q niet zou kunnen waarnemen, dan is er zeker wel aanleiding tot bezwaar, en tot het besluit, om dit bezwaar zoo mogelijk weg te nemen door een medisch attest.

In dat geval zie ik ook geen reden, waarom Ds. A het daarvoor noodige medische onderzoek zou weigeren. Maar ik herhaal: de Classe moet goeden grond hebben om hem dat te kunnen vragen.

Zonder approbatie der Classe kan hij natuurlijk in Q niet bevestigd worden. En indien hij er dan toch kwam, zou die kerk daardoor uit het kerkverband treden, en eene soort van „vrije kerk” worden; waartegen de Classe haar wel ernstig en met veel geduld zou moeten waarschuwen.

Ziedaar althans iets op uwe vragen; al kon dit geen bepaald advies zijn, door gemis aan de daarvoor noodige gegevens, die ook per brief moeielijk zijn mede te deelen.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 4
Kerkorde GKN (1905) Art. 5