|28|

Artikel 3.

Het zal niemand, alhoewel hij een Doctor, Ouderling of Diaken is, geoorloofd zijn den dienst des Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daar tegen doet en meermalen vermaand zijnde niet aflaat, zoo zal de Classe oordeelen, of men hem voor een scheurmaker verklaren of op eenige andere wijze straffen zal.

 

2. Welke is de kerkelijke positie van een hulpprediker?

(1911.)

 

2. De Kerkeraad uwer gemeente heeft zonder twijfel een zeer goed besluit genomen, toen hij ertoe overging meerdere hulp te zoeken voor evangelisatie (die in al onze grootere steden dringend noodig is) en voorts voor predikdienst, catechisatie, huisbezoek enz., en toen hij daarvoor het oog vestigde op een proponent, die als zoodanig kerkelijk onderzocht is en dus tot zulken kerkelijken hulpdienst is gequalificeerd, en die zelf daardoor practisch gevormd wordt voor zijn lateren zelfstandigen dienst des Woords. Indertijd is er jaren lang te X zulk een hulpdienst geweest bij Ds. A. en die arbeid, onder leiding van den predikant en den kerkeraad, is en voor de gemeente en voor den proponent zeer profijtelijk geweest.

Zulk een helper of „hulpprediker” (zooals de door het gebruik geijkte naam is, die ook wel kan blijven, mits men het woord „prediken” dan maar in ruimen zin neemt, en niet uitsluitend toepast op een prediking die van den kansel geschiedt) staat dan natuurlijk nog niet in het ambt of den dienst van een Dienaar des Woords; maar als „proponent” mag hij toch (zooals de naam reeds aanduidt) „propositiën” voor de gemeente houden, mits met tijdelijke opdracht of machtiging van den kerkeraad ter plaatse, en onder diens leiding en toezicht. En voorts mag een kerkeraad hem

|29|

zeer zeker ook andere werkzaamheden opdragen (gelijk b.v. in IJ de kerkeraad zelfs aan een vrij groot aantal gemeenteleden, die in de onderscheiden wijken tot „corporaties” vereenigd zijn, eenig huisbezoek, ook wel bij anderen dan gemeenteleden heeft vergund, of wel opgedragen, met speciale instructie en als „helpers” van predikant en ouderlingen der wijk).

Een beroeping tot „ouderling” is daartoe zeker niet noodig een eigenlijk gezegd „kerkelijk ambt” heeft hij niet noodig, om toch in dienst der kerk als „helper” werkzaam te zijn. Indien men daarvoor iemand neemt, die levenslang of althans voor langen tijd en voor vast zal dienen, zou men natuurlijk geen proponent kunnen kiezen, maar b.v. een „catechiseermeester” aanstellen. Iets dergelijks echter is in dit geval uitgesloten. En dan zou ik het geenszins raadzaam achten, hem tot „ouderling” te beroepen. Immers, dat zou toch maar zijn voor eenige maanden; het zou ook niet in overeenstemming zijn met de omstandigheid, dat een proponent daarvoor nog rijkelijk jong is, en van elders komende, eigenlijk nog niet aanstonds voor ouderling in aanmerking komt; het zou ook min of meer verwarrend werken, omdat de kerkeraad hem ook arbeid wil opdragen, die niet eigenlijk tot het ouderlingenambt behoort, vooral de prediking; en het zou den schijn geven, alsof op kerkelijk gebied niemand iets zou mogen doen, zelfs niet met opdracht en machtiging en leiding van den kerkeraad, tenzij hij predikant of ouderling of diaken was, en dus een eigenlijk kerkelijk „ambt” had.

M.i. moet de kerkeraad zijnen hulpprediker dan verder niet alleen opdragen, aan den kerkeraad over zijn werk te rapporteeren (of eventueel ook reeds aan den predikant of aan den ouderling die in het daarbij betrokken kwartier zijn dienst heeft), maar hem ook moeten opdragen en autoriseeren, om, althans in den regel, de kerkeraadsvergaderingen bij te wonen (met adviseerende stem), in ’t belang der gemeente, en ook voor zijn eigen practische opleiding.

Ten slotte acht ik zeker ook wel gewenscht dat hij, althans nu en dan, predikant of ouderlingen bij huis- en krankenbezoek vergezelt. Maar ik zou hem daaraan zeker niet binden: als hij zijn werk goed begrijpt, zal hij ook vaak zelfstandig personen en gezinnen te bezoeken hebben.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 3