Hoofdstuk V. De synode.

 

§ 74. Het ontstaan der synoden.

Onder synoden verstaat men vergaderingen van vertegenwoordigers der kerk, om te beraadslagen en te besluiten over kerkelijke aangelegenheden. Het woord synode is afgeleid van het Grieksche woord synodos, dat beteekent samenkomst, een vergadering, die samenkomt om te beraadslagen, een samentreffen in vriendschappelijken of vijandigen zin. In kerkelijken zin is het woord synode geworden de naam van een publieke en wettige kerkelijke vergadering, waarin afgevaardigden van kerken in eene bepaalde provincie of land (of in sommige gevallen van verschillende landen) samenkomen, om in den naam des Heeren, naar Gods Woord, die dingen te behandelen, welke betrekking hebben op het gemeene welzijn der kerken, en die op de mindere vergaderingen niet

|188|

konden worden afgehandeld, voornamelijk wanneer het betreft de zuiverheid der geloofswaarheid en den gemeenschappelijken arbeid der kerken voor de komst van Gods koninkrijk.

Over den oorsprong der synoden zijn de gevoelens verdeeld. Sohm meent, en in navolging van hem ook Prof. Bavinck, dat de synode haar primitiefsten vorm heeft in eene gemeentevergadering, die voor de verkiezing van den bisschop den steun van naburige gemeenten noodig had. Maar wijl reeds in den alleroudsten tijd de kerken behoefte gevoelden elkander over geheel andere zaken te raadplegen, zooals duidelijk wordt aangetoond door het Apostelconvent te Jeruzalem (Hand. 15) en door de zending van gezanten van uit Rome om de twist in Corinthe bij te leggen (1 Clemens 63), zoo zal het gevoelen, in den laatsten tijd verdedigd door uitnemende kenners der geschiedenis van het kerkrecht: Hinschius, Hauck en Friedberg, wel het juiste zijn, namelijk dat de synoden zijn voortgekomen uit de natuurlijke behoefte van de gemeenten en van hare voorgangers om over moeilijke vragen met elkander samen te spreken.

De oorsprong der synode is te zoeken in de bewustheid van de eenheid der gemeente in Christus. De geloovigen zijn allen leden van de ééne algemeene christelijke kerk, en zijn geroepen hunne gaven ten nutte en ter zaligheid van andere geloovigen gewillig en met vreugde aan te wenden. Elke plaatselijke kerk is zelfstandig en heeft het recht orde en regel te stellen voor eigen gemeente. Maar wijl de kerken één zijn in Christus, haar Hoofd en Koning, zijn zij ook gehouden, in onderwerping aan ’s Heeren Woord de eenheid des geloofs met andere kerken te zoeken en te bewaren, en naar de orde door haar gemeenschappelijk gesteld mede te werken tot de handhaving van het recht Gods, tot verdieping en verbreiding van de kennis Gods en den opbouw van de gemeente.

Het lag in den aard der zaak, dat in de verschillende gemeenten de behoefte openbaar werd om in bijzondere en moeilijke gevallen met elkander samen te spreken. Het eerste voorbeeld daarvan komt voor in Hand. 15. In Antiochië waren moeilijkheden gerezen naar aanleiding van de vraag of de heiden-christenen konden zalig worden zonder de besnijdenis. Daarom zond de gemeente van Antiochië Paulus en Barnabas en eenige andere broeders naar Jeruzalem, om daar met de Apostelen en de ouderlingen te spreken en te handelen over dit geschil (vs. 2). Uit de woorden, die hier gebruikt worden n.l. etaksan anabainein, welke beteekenen: „Zij bepaalden of gelastten dat zij zouden opgaan,” blijkt duidelijk, dat zij afgevaardigd werden om met de Apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem te besluiten wat moest gedaan worden. In deze vergadering rees verschil, maar toen Petrus en Jacobus opstonden ten

|189|

gunste van de heiden-christenen, kon er een besluit genomen worden, dat door Judas en Silas, profeten van de Jeruzalemsche gemeente in gezelschap van de afgevaardigden van Antiochië, werd overgebracht aan de kerken te Antiochië, en in Syrië en in Cilicië, n.l. dit besluit: „Het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht ulieden geenen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen, namelijk dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte en van hoererij; van welke dingen, indien gij u zelve wacht, zoo zult gij wel doen” (15: 28). De vergadering te Jeruzalem was overtuigd, dat dit de wil des Heeren was, dat de Geest van God hen geleid had om dit besluit te nemen, zoodat hun besluit als een de gemeente bindend besluit, een dogma (16: 4), kon worden gekwalificeerd.

Ook blijkt uit Hand. 15: 12, 22, 23, 25; 16: 4 en 21: 18, 25, dat de afgevaardigden van Antiochië medewerkten aan genoemd besluit. Zij volgden niet alleen het oordeel van de Apostelen, maar werkten zelf mee tot het vormen van dat oordeel, gelijk Paulus duidelijk zegt 18: 25: „Doch van de heidenen die gelooven hebben wij geschreven en goedgevonden dat zij niets dergelijks zouden onderhouden, dan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte en van hoererij.”

Het is dus niet tegen te spreken, gelijk ook de christelijke theologen van ouds hebben erkend, dat wij hier te doen hebben met een beginsel van een synode. Verschil is er evenwel of de synoden volgens goddelijk of kerkelijk recht zijn ingesteld. De Roomsch-Katholieke kerk is van oordeel, dat de H. Geest in de bisschoppen werkt en de kerkvergaderingen regeert 1). Maar de Gereformeerden spreken liever van een goddelijk recht, waarop een synode berust, omdat aan de Apostelen was opgedragen, verordeningen voor de geheele gemeente te geven in naam des Heeren. Zoo spreekt ook Voetius 2): „Het positief goddelijk recht der meerdere vergaderingen blijkt uit de praktijk en het voorbeeld der apostolische regeering in Hand. 15, welk voorbeeld door den H. Geest is goedgekeurd en daarmede ons ter navolging is voorgeschreven, waarmede dan ook alle christelijke theologen het wettig gebruik en het gezag der synoden plegen te bewijzen. Voeg hierbij 2 Cor. 8: 1, 4, 19 met Rom. 15: 26, waar de overeenstemming der kerken, de gemeenschap in één raad, besluit en bevel, hetzij door brieven, hetzij door gezanten, hetzij door een synode of een samenkomst duidelijk wordt aangetoond.” En Turretinus 3) merkt naar aanleiding van Hand. 15 zelfs op, dat


1) Hefele, Conciliëngeschichte I, S. 2.
2) Pol. Eccl. IV. 129.
3) Franc. Turretinus, Inst. Theol. III. 343; P. van Mastricht, Besch. en Prakt. Godgeleerdheit III. 544.

|190|

„hoewel de apostelen, omdat ze onfeilbaar waren, wel alleen over hun geschil uitspraak hadden kunnen doen, ze toch een soort synode hebben samengeroepen, om door dit voorbeeld onder de leiding des Heiligen Geestes de orde voor te schrijven, die steeds na hun dood in de kerk van kracht zou blijven.” Het recht om eene synode te houden berust op de goddelijke inzetting. God heeft de kerken en de geloovigen aan elkander verbonden door de eenheid, die in Christus is, en hun den drang ingeplant om elkander met raad en steun te dienen. Hierop berust het recht der kerken om zoo noodig eene synode saam te roepen.

Zooals wij vroeger gezien hebben, is de organisatie der Gereformeerde kerken gegroeid. Voor het eerst kwamen de Fransch-Gereformeerde kerken in 1559 ter synode samen te Parijs. Op deze wijze werd het Independentisme voorkomen, en de eenheid der kerken in het kerkverband gehandhaafd, zonder in hiërarchie te vervallen. Men was het eens in deze beginselen: Alle kerkelijke macht berust bij de kerken zelve, onder Christus het eenige hoofd, en wordt plaatselijk uitgeoefend door den kerkeraad, terwijl deze kerken samen voor bepaalde zaken haar macht samenbrengen op de synode. Merkwaardig is, dat de Particuliere en de Generale Synode tegelijk werden ingevoerd, en werd bepaald dat de provinciale synode geregeld om het half jaar gehouden zou worden, en de Generale Synode, zoo dikwerf zij noodig bleek. De provinciale synode moest beslissen in gevallen van kerkelijke tucht, wanneer men van den kerkeraad in hooger beroep was gekomen, of wanneer er bezwaren tegen den kerkeraad waren ingebracht, b.v. in zake verkiezing of afzetting van een predikant, terwijl de provinciale synode ook een predikant, die ter oorzake van vervolging of anderszins zijn werk niet kan voortzetten, kan verzetten. De taak van de Generale Synode wordt in de Kerkenordening niet omschreven, maar zij verrichtte in hare latere samenkomsten alleen arbeid, die voor het welzijn van de gezamenlijke kerken noodig was, vooral in zaken van leer, tucht en orde. Karakteristiek voor deze Fransche synoden was, dat zij waren samengesteld uit predikanten en leden der gemeente, welke laatsten steeds waren ouderlingen of diakenen. De kerkeraden zonden hunne afgevaardigden naar de provinciale synode, en deze vaardigde uit haar midden af naar de Generale Synode. Van eene classisregeling was in de eerste jaren geen sprake. Deze werd voor Frankrijk eerst ingevoerd nadat in de synode der Nederlandsche kerken te Emden tot eene classisindeeling was besloten.

Dit voorbeeld der Fransche kerken moest wel de Nederlandsche kerken tot navolging dringen. De kerken onder het kruis hielden zoowel in de Zuidelijke Nederlanden als in het land van Gulik, Kleef en Aken sedert 1563 hare particuliere synoden. En nadat in 1568 te Wezel

|191|

afgevaardigden van onderscheidene Nederlandsche kerken waren samengekomen tot een convent, ter voorbereiding eener algemeene synode, werd in 1571 te Emden eene synode gehouden, waar een regeling werd gemaakt voor het geheele kerkelijke leven, voor de ambtelijke bedieningen, voor de meerdere vergaderingen, voor de kerkelijke ceremoniën en voor de orde en tucht. Ten opzichte van het kerkverband werden de volgende regelingen getroffen. Behalve de plaatselijke consistoriën zouden er zijn: classicale en synodale vergaderingen, welke laatste werden ingedeeld in provinciale en generale. Elke drie of zes maanden zouden enkele plaatselijke kerken samenkomen in de vergadering der classis, ieder jaar de gemeenten van eene provincie tot eene provinciale synode, met het oog waarop de kerken in drie provinciën werden ingedeeld n.l.: 1° die van Duitschland en Oost-Friesland, 2° die in Nederland leefden onder het Kruis en 3° de kerken in Engeland. Het kerkverband behoort organisch te werken. In eene meerdere vergadering mag slechts behandeld worden wat in eene mindere niet kon worden afgehandeld, terwijl bepaald werd, dat de meerdere vergaderingen geen macht hebben in zich zelve, maar hare macht ontleenen aan de mindere vergaderingen, omdat de plaatselijke kerken organisch hare macht hebben samengebracht door wettelijke afvaardiging naar de meerdere vergaderingen, om naar Gods Woord en de aangenomen kerkorde de gemeenschappelijke belangen te behandelen, en te waken dat het in het kerkelijke leven in alles toegaat naar den Woorde Gods en het Koningschap van Christus worde geëerbiedigd.

De besluiten van Emden werden op de latere synoden naar de behoeften des tijds verder uitgebreid, en in 1581, 1586 en 1619 werd de kerkenordening in zulk een vorm gebracht, zooals zij in hoofdzaak voor de Gereformeerde Kerken nog bestaat.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 47
Kerkorde GKN (1905) Art. 50