Artikel 120
1. Ten opzichte van ouderlingen en diakenen zal een maatregel van schorsing of afzetting genomen worden door de kerkeraad van de gemeente, waartoe zij behoren, tezamen met de kerkeraad van de volgens de classicale regeling aangewezen naburige gemeente.
2. Indien het oordeel van de beide kerkeraden niet overeenstemt, zal de zaak ter beslissing aan de classis voorgelegd worden.
3. Het zal aan de kerkeraad, indien naar zijn oordeel aan het volgen van de in lid 1 genoemde weg overwegende bezwaren verbonden zijn, vrijstaan de zaak terstond ter beslissing aan de classis voor te leggen.

 

De bevoegdheid tot schorsing en afzetting van ouderlingen en diakenen

Er bestaat analogie tussen dit en het vorige artikel. Handelt het vorige over schorsing en afzetting van dienaren des Woords, in dit artikel komt aan de orde de schorsing en afzetting van ouderlingen en diakenen. In verschillende opzichten kan ik verwijzen naar de toelichting die bij het vorige artikel werd gegeven.

Het voornaamste verschil met het bepaalde ten opzichte van de tuchtmaatregelen betreffende dienaren des Woords is hierin gelegen, dat het kerkverband niet in dezelfde mate wordt betrokken bij het toepassen van tuchtmaatregelen op ouderlingen en diakenen. De kerkeraad beschikt in dit opzicht over een grotere bevoegdheid. De reden van deze gesteldheid behoeft niet ver te worden gezocht. Anders dan de dienaren des Woords zijn ouderlingen en diakenen voor het vervullen van hun taak geheel op de plaatselijke kerk aangewezen. Zij worden dan ook, zonder enige medewerking van de meerdere vergaderingen, geroepen tot hun ambt en daarin bevestigd. Hiervoor zijn de kerken in geen enkel opzicht afhankelijk van approbatie of

|426|

instemming der classis. Het is zelfs niet eens nodig, dat een kerkeraad aan de classis kennisgeving doet van de aanwijzing van bepaalde broeders tot ouderling of diaken. Het hangt met deze gesteldheid samen, dat er ook bij eventuele schorsing en afzetting een uiteenlopende weg wordt gevolgd. De kerkeraad kan met grotere mate van zelfstandigheid te werk gaan. Toch is zijn bevoegdheid niet volstrekt; zij is aan een bepaalde beperking gebonden. Deze kan hier evenmin als ten aanzien van tuchtoefening over dienaren des Woords geheel worden gemist. Het blijft altijd nodig dat een ambtsdrager beschermd wordt tegen een mogelijke partijdige behandeling. Ook wanneer het een ouderling of een diaken betreft, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een kerkeraad hem, als hij in staat van beschuldiging is gesteld, geen voldoende recht doet wedervaren of dat die ambtsdrager van zijn kant het gevoel krijgt op partijdige wijze te worden behandeld. Wellicht zal dit een ouderling of diaken haast nog eerder overkomen dan een predikant. Want men zal tegenover hem geneigd zijn minder de égards in acht te nemen dan tegenover de predikant, en er eerder toe komen hem min of meer op zij te zetten dan dit het geval is ten aanzien van de predikant.

Vandaar dat ook hier geen beslissing mag worden genomen zonder dat de kerkeraad te rade is gegaan met een andere instantie, die buiten hem staat. Deze instantie is dezelfde als die ook in het vorige artikel wordt genoemd, te weten de kerkeraad van de volgens de classicale regeling aangewezen naburige gemeente.

Onder normale omstandigheden is het er bij betrekken van de kerkeraad der naburige gemeente de enige mogelijkheid. Hier ontbreekt de tweede mogelijkheid, die met betrekking tot dienaren des Woords wordt genoemd. Dit betreft dan een eventuele schorsing zowel als een eventuele afzetting. De classicale vergadering kan er geheel buiten worden gehouden.

Een en ander wordt in het eerste lid van dit artikel bepaald. Het tweede lid is geheel gelijk aan dat in het vorige artikel. Het geeft een aanwijzing voor het geval het oordeel van beide kerkeraden niet mocht overeenstemmen. Ook hier is dan de aangewezen weg, niet dat de kerkeraad tracht de kerkeraad van een nog andere gemeente in de classis te betrekken bij de aangelegenheid, maar dat de zaak ter beslissing wordt voorgelegd aan de classis. In het derde lid komt tenslotte een bepaling voor, die in deze vorm ontbreekt in het vorige artikel. Deze bepaling opent de mogelijkheid, dat ook afgezien van het bepaalde in het tweede lid, de classis door de kerkeraad in een dergelijke aangelegenheid wordt betrokken. Deze mogelijkheid is kennelijk bedoeld voor abnormale omstandigheden, voor gevallen waarin de desbetreffende kerkeraad zich in ernstige moeilijkheden ziet gewikkeld.

Blijkens de bewoordingen die gebezigd zijn, kan de kerkeraad in dezen een zelfstandige beslissing nemen. Hij is daarin niet afhankelijk van een voorafgaande beraadslaging met de kerkeraad der naburige gemeente. Wel

|427|

behoeft niet beslist te worden uitgesloten de mogelijkheid dat de kerkeraad aanvankelijk de andere kerkeraad in de zaak betrekt en het gezamenlijk overleg er toe leidt dat wordt afgezien van het nemen ener beslissing en de zaak ter nadere overweging naar de classis wordt verwezen. Maar een dergelijke gang van zaken ligt niet het meest voor de hand. Veelal zal een besluit om de classis er in te betrekken, worden genomen door de kerkeraad, buiten medewerking van de genabuurde kerkeraad om.

De kerkeraad zal tot een dergelijk besluit overgaan op grond van de moeilijkheid van het geval of van bepaalde ingewikkelde aspecten, die er zich bij voordoen, bijvoorbeeld in verband met mogelijke ernstige repercussies, welke in de gemeente te vrezen zijn in geval van schorsing of afzetting van een ambtsdrager, die in aanzien staat en algemeen het vertrouwen geniet. Aan zo iets zullen wij hebben te denken, wanneer de bepaling zegt: indien naar het oordeel van de kerkeraad aan het volgen van de in het eerste lid genoemde weg overwegende bezwaren verbonden zijn.

De kerkeraad heeft de vrijheid in een dergelijke situatie zich rechtstreeks te wenden tot de classis en van deze een uitspraak uit te lokken. De vraag rijst, of de classis verplicht is zonder meer aan een verzoek van die aard gevolg te geven. Het artikel bevat dienomtrent geen nadere aanwijzing. Maar het ligt in de rede dat de classis, op grond van haar eigen verantwoordelijkheid, het verzoek van de kerkeraad op eigen merites moet beoordelen. Het is denkbaar, dat de classis over de ernst van de moeilijkheden, aan het geval in de desbetreffende gemeente verbonden, anders oordeelt dan de kerkeraad zelf. Natuurlijk zal zij voorlopig kennis moeten nemen van het aangebrachte geval met behulp van de door de kerkeraad verschafte gegevens. Het is echter in eerste instantie niet noodzakelijk, dat zij zich door middel van eigen vertegenwoordigers op de hoogte laat stellen van de toestand in de gemeente. De voorlopige kennisneming van de mondelinge of schriftelijke uiteenzetting door de kerkeraad biedt gewoonlijk voldoende stof om zich een beeld te vormen van de ernst van het geval. Indien dan de indruk blijkt te zijn dat er geen doorslaande argumenten bestaan voor het afwijken van de in het eerste lid van dit artikel aangegeven weg, heeft de classis het recht de kerkeraad daarnaar te verwijzen.

De kerkeraad is en blijft de primaire en de eerst-aangewezene instantie. Men zal aan die regel zo veel mogelijk de hand moeten houden. Er is daar een bepaald belang mee gemoeid, dat hier niet wordt genoemd, maar dat niettemin aanwezig is. Wanneer de classis in eerste instantie uitspraak zou doen, kan zij daarna niet meer in aanmerking komen als appèl-instantie voor dezelfde zaak. Wie tegen haar uitspraak in beroep zou willen gaan, moet terechtkomen bij de particuliere synode. En het verdient geen aanbeveling, anders dan in dringende gevallen, een bepaalde appèl-instantie uit te schakelen.

Ziet de classis geen gegronde reden een verzoek van de kerkeraad tot het in behandeling nemen van een zaak gelijk hier bedoeld, terug te wijzen,

|428|

dan zal zij naar de gewone regelen van onderzoek moeten te werk gaan. Het spreekt vanzelf dat zij niet in volle vergadering dit onderzoek kan verrichten. Zij moet daartoe worden voorgelicht door een uit haar midden aangewezen commissie, die voor uitvoering van haar voorbereidende taak de nodige tijd dient te ontvangen. De commissie zal uit de aard der zaak die taak moeten verrichten in nauw contact met de kerkeraad, van welke het verzoek is uitgegaan. Maar als dan tenslotte de classis geroepen wordt tot het nemen van een beslissing, is dit een beslissing van haar en behoeft deze beslissing niet afhankelijk te worden gemaakt van de instemming van de desbetreffende kerkeraad. Zij zou zelfs kunnen ingaan tegen diens oordeel, zonder dat daardoor de rechtskracht der beslissing wordt gebroken. De kerkeraad zal zich in dat geval daarmee moeten conformeren, en indien het hem niet mogelijk is dit te doen, zich moeten beroepen op de particuliere synode. Door de zaak in handen te leggen van de classis heeft de kerkeraad het recht tot het doen van een zelfstandige uitspraak overgedragen aan de classis.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 120