Hoofdstuk 1

De ambten van de kerk

IV. De ouderlingen en de diakenen

1. De taak van de diakenen is, aan de leden der gemeente, die in stoffelijk of in ander opzicht medeleven of hulp behoeven, de christelijke barmhartigheid te bewijzen door hen met raad en daad bij te staan, en ook aan anderen, zowel in eigen omgeving als elders in de wereld, naar vermogen deze barmhartigheid te bewijzen.
2. Zij zullen tot dat doel de gaven der gemeente inzamelen en beheren en daartoe eveneens andere goede middelen zoeken en aanwenden; ook zullen zij de leden der gemeente opwekken zich persoonlijk te beijveren in het bewijzen van de christelijke barmhartigheid.