Hoofdstuk 1

De ambten van de kerk

IV. De ouderlingen en de diakenen

1. De ouderlingen en diakenen zullen gedurende een door de kerkeraad vast te stellen periode zitting hebben. De kerkeraad kan deze periode voor eenmaal met één jaar verlengen; hij zal dan mededeling aan de gemeente doen van de redenen, die hem daartoe genoopt hebben.
2. In de regel zal ieder jaar een deel van hen aftreden. De aftredenden zullen niet terstond herkiesbaar zijn, tenzij naar het oordeel van de kerkeraad het welzijn van de gemeente het raadzaam maakt een of meer hunner opnieuw aan de gemeente ter verkiezing voor te stellen.