Artikel 31. Het recht van appèl

 

Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich tot een meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen; en hetgeen door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zo lang als dezelve door gene andere generale synode veranderd zijn.

 

Artikel 31 handelt over twee beginselen van het gereformeerd kerkrecht en wel a. over het hoger beroep en b. over de geldigheid van de besluiten van de meerdere vergaderingen.

 

Het hoger beroep

Het recht van hoger beroep of recht van appèl, is onmisbaar voor het kerkelijk leven. Hierdoor worden het recht en de vrijheid van de gemeenten en haar leden gehandhaafd. Het is ook een waarborg voor de leden en de kerkeraden tegenover heerszucht en willekeur van de meerdere kerkelijke vergaderingen, maar tegelijkertijd wordt gehandhaafd de meerdere autoriteit van de meerdere vergaderingen, daar een hoger beroep steeds mogelijk is van een mindere op een meerdere kerkelijke vergadering. Dit laatste is een kenmerkend beginsel van het gereformeerd of presbyteriaal kerkrecht tegenover het independentisme. Bij de independenten wordt de hoogste macht niet uitgeoefend door de meerdere vergaderingen, maar door de leden der gemeente, die hun macht uitoefenen onder de leiding van het ambt. Het independentisme kent geen bindend gezag van de meerdere vergaderingen. Het kent feitelijk geen meerdere vergaderingen, maar hoogstens conferenties van gemeenten, die slechts advies kunnen geven zonder bindende kracht. Ook de kerkeraad regeert niet zelf, maar voert de wil van de gemeente uit. De geldigheid van de besluiten van de kerkeraad is afhankelijk van de toestemming van de gemeente. Zo is dan ook de hoogste autoriteit in beslissing van zaken niet een classis of een synode, maar de ledenvergadering. Maar de gereformeerden, in navolging van Calvijn, hebben deze independente gedachte, die de volkssoevereiniteit huldigt, als in strijd met de Schrift veroordeeld. De Heere heeft Zelf de ambten ingesteld en de ambtsdragers hebben de gemeenten te weiden. Aan de gemeente wordt bevolen de leiding der ambtsdragers te erkennen en te gehoorzamen. Het bijzondere ambt is niet onderworpen aan het ambt aller gelovigen!

Echter heeft reeds het Convent van Wezel 1568 uitgesproken, dat er hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van een kerkelijke vergadering inzake de tucht. Er is een recht van appèl van de uitspraak van de kerkeraad op het oordeel van de classis, en van de beslissing van de classis op de synode. Maar het Convent van Wezel voegde er echter wel het waarschuwende woord bij, dat zulk een hoger beroep licht kan voortkomen uit verzet en weigering om zijn schuld te erkennen. In dit geval moest dit als een teken van wederspannigheid beschouwd worden.

Door het hoger beroep op een meerdere vergadering wordt enerzijds stelling genomen tegen de independenten, maar ook anderzijds tegen de roomse kerk. Het feit dat hoger beroep mogelijk is, veronderstelt dat de besluiten van de kerkelijke vergaderingen feilbaar zijn. Op de bepalingen der Schrift is geen hoger beroep mogelijk, want deze zijn onfeilbaar. Maar de kerkelijke macht, al is deze krachtens haar ambtelijk karakter dan gezaghebbend, is altijd limitatief (begrensd), want ze moet onderworpen blijven aan Gods Woord. De roomse kerk leert dat er beroep mogelijk is van de Schrift op de kerk, daar er naast de Bijbel bij Rome een kerkelijke traditie is, die de Schrift aanvult en onfeilbaar is. Maar dit hebben de gereformeerden juist steeds bestreden. Omdat kerkelijke bepalingen feilbaar zijn, is er van de kerk een beroep mogelijk op de Schrift. Dit veronderstelt ook dat in de meerdere vergaderin­gen gradueel een meerdere waarborg ligt voor een rijpere en wel-gegronde beslissing. Principieel zijn alle kerkelijke vergaderingen feilbaar, maar waar meer gemeenten samenkomen, is er meer waarborg voor onpartijdigheid dan waar er minder zijn. Dit is naar de Schrift, daar Spreuken 11 zegt, dat in de veelheid der raadslieden de behoudenis van het volk is.

 

Ruime interpretatie van het verongelijkt zijn

‘Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn…’ De interpretatie door de kerk van deze uitspraak is altijd ruimer opgevat dan de letterlijke woorden laten vermoeden. De woorden van persoonlijke verongelijking of rechtskrenking, zijn niet geïnterpreteerd als limitatief (begrensd) maar altijd als exemplatief d.i. bij wijze van voorbeeld en dus voor uitbreiding mogelijk. De synoden van de zeventiende en achttiende eeuw hebben dit artikel steeds zo uitgelegd dat heel wat personen en ook mindere kerkelijke vergaderingen in beroep zijn gegaan, zonder dat zij zich persoonlijk verongelijkt achtten, en toch werd hun appèl om die reden nooit afgewezen.

Men kan dus in hoger beroep gaan als er zondermeer sprake is van persoonlijke verongelijking, b.v. men meent bij een censuurgeval door de kerkeraad onjuist behandeld te zijn. Maar het kan ook zijn dat iemand bezwaar heeft tegen een handeling van zijn kerkeraad, waarvan de bezwaarde meent dat die ingaat tegen Gods Woord, de belijdenis of de kerkorde of tegen het besluit van een meerdere vergadering. Men behoeft een dergelijk bezwaar niet voor zich te houden, maar men heeft dan het volle recht om met zijn bezwaar zich te wenden tot een meerdere kerkelijke vergadering. Het recht van hoger beroep geldt van alle besluiten der mindere vergadering, welke men in strijd acht met Schrift, belijdenis en kerkorde. Dit recht van beroep is er ook als het gaat over de geestelijke en zelfs over de financiële belangen van de kerk.

Wel hebben de gereformeerde vaderen er voor gewaarschuwd het appèlrecht niet te gebruiken ten aanzien van allerlei minder gewichtige zaken. Men moet nooit appeleren om eigen eer of om gelijk te krijgen, maar alleen wanneer de eer Gods en het heil der kerk er toe dringt.

Het persoonlijk verongelijkt zijn wordt ook begrensd door de regels van de autonomie, waarvan de kerkorde uitgaat. Men dient de waarschuwing van Petrus ter harte te nemen om zich niet met eens anders doen te bemoeien (1 Petr. 4: 15). De kanttekenaren van de Statenbijbel merken bij deze tekst op dat men zich niet met een anders ambt of zaken, uit bemoeizucht of albestierigheid mag bemoeien. Hierdoor ontstaan dikwijls ‘verwarringen, twisten en scheuringen’. Een dergelijke bemoeizucht is ‘derhalve ook strafbaar’.

Zo mag een lid van de ene gemeente zich niet bemoeien met de handelingen en beslissingen van de kerkeraad van een andere gemeente als hij daar zelf niet persoonlijk bij betrokken is. Zo mag een kerkeraad niet bij zijn eigen classis in beroep gaan tegen de handelingen van een kerkeraad die tot een andere classis behoort.

 

Algemene regels waaraan het recht van appèl gebonden is

Bij het in appèl gaan behoren enkele formele regels in acht te worden genomen. Die formele regels hebben altijd gegolden. Zij worden in de kerkorde niet nauwkeurig aangegeven, maar er wordt verondersteld dat men in voorkomende gevallen zo handelt als vanouds de kerkelijke gereformeerde traditie is geweest, öf zoals de gang van zaken later door een generale synode nader is vastgesteld. Regels die altijd gegolden hebben, zijn:

a. Er is een onbeperkt appèl-recht. Wanneer iemand bij zijn eerste appèl geen instemming ontmoet heeft hij het recht en de gelegenheid zich tot een meerdere vergadering te wenden. Eventueel kan hij doorgaan tot de generale synode. Het gereformeerd kerkrecht heeft altijd zoveel mogelijk ruimte willen geven aan het recht van het gemeentelid om bezwaren te kunnen indienen krachtens het ambt aller gelovigen. Wel mag deze grote ruimte voor het in appèl gaan niet misbruikt worden, gelijk we reeds gezien hebben.

b. Bij het hoger beroep mag geen beroepsinstantie overgeslagen worden. Dit beginsel berust op de uitspraak van artikel 30, dat men in meerdere vergaderingen slechts zal behandelen hetgeen in een mindere niet kon afgehandeld worden. Een lid der gemeente kan geen beroep doen op de classis met voorbijgaan van zijn kerkeraad. Heeft een lid bezwaar dan moet hij zich eerst op de kerkeraad vervoegen om zijn zaak ter tafel te leggen. Is hij niet voldaan dan kan het lid zich op de classis beroepen. Hij moet dit meedelen aan de kerkeraad en de kerkeraad is verplicht dit zelf op de classis te brengen. Zo de kerkeraad dit weigert, moet dit lid de consulent van de gemeente daarvan in kennis stellen. Deze moet hierover met de kerkeraad spreken en zal dan desnoods zelf deze zaak op de classis moeten brengen.

c. Degene die zich beroept op een meerdere vergadering moet de redenen aangeven waarom hij tegen een genomen besluit of beslissing is. De gronden waarop het appèl berust moeten zo duidelijk mogelijk worden omschreven. Ook moet men de kwestie aan de meerdere vergadering in behoorlijke orde voor stellen, opdat deze in staat is zich uit de stukken een juiste indruk te vormen van de in geding gebrachte zaak. Het hoger beroep is ook aan een termijn gebonden. Het oude gewoonterecht is dat een hoger beroep tegen een uitspraak van een kerkelijke vergadering moet geschieden vóór de eerstvolgende samenkomst der meerdere vergadering waarop men zich beroept. Dit in appèl gaan moet geschieden met kennisgeving aan de scriba van de vergadering, die het besluit nam waardoor men zich bezwaard gevoelt. De kerkelijke vergadering tegen wie het appèl zich richt, moet dan deze zaak op de meerdere vergadering brengen door het in te dienen als agendapunt bij de roepende gemeente voor deze meerdere vergadering. Hoewel er een zekere orde in het kerkelijk leven moet zijn, moet er steeds tegen gewaakt worden dat de kerk alleen op formele gronden de rechten van de leden en het welzijn van de gemeenten benadeelt.

d. Met eenzelfde zaak kan men slechts eenmaal op een bepaalde kerkelijke vergadering komen. Als het appèl van een gemeentelid door de classis is afgewezen, kan dit lid op de volgende vergadering van de classis niet met hetzelfde bezwaarschrift komen. Men moet zich bij het besluit van de classis neerleggen of in hoger beroep gaan bij de particuliere synode. Ook is er geen appèl rechtstreeks van de ene generale synode op de andere generale synode mogelijk. Wanneer het appèl op de generale synode is behandeld is het appèl afgelopen.

 

De behandeling van het appèl op de meerdere vergadering

Wanneer de bezwaarde zelf niet aanwezig is en alleen schriftelijk zijn bezwaren indient op een kerkelijke vergadering, moet de uitslag van het beroep aan de bezwaarde worden meegedeeld. Het mag niet voorkomen, dat de bezwaarde achteraf kan zeggen dat hij geen taal of teken heeft ontvangen of zijn bezwaren zijn overgenomen of afgewezen. Het spreekt vanzelf dat de door de vergadering gedane uitspraak in alle gevallen óók schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokkene ter kennis wordt gebracht. Dit voorkomt discussie over hetgeen al of niet mondeling zou zijn medegedeeld. Een andere vraag is nog of een beklaagde gebruik kan maken van een hulp bij zijn beroep op een meerdere vergadering. Bouwman zegt hiervan in Gereformeerd Kerkrecht (deel 2, blz. 45): ‘De gereformeerden hebben deze vraag bevestigend beantwoord. De beklaagde of bezwaarde mag van een hulp gebruik maken, mits deze een kerkelijk persoon zij. In sommige gevallen, als een persoon verlegen, zenuwachtig of slecht ter taal is, kan het zelfs gewenst zijn hem de gelegenheid te geven zich te doen ondersteunen. De kerk moet er voor waken, dat recht en gerechtigheid gedaan wordt. Vroeger noemde men een persoon, die hielp, de mond of de hulp van de bezwaarde. De Synode van Utrecht volgde de regel: Ook mag iemand voor een classis en synode uit de classicale en synodale leden een mond voor zich zoeken tot defensie van zijn zaak voor die classis en synode; of kan anders, bij verweigering een advocaat of andere voorspraak medebrengen om zijn zaak aldaar voor hem te defenderen. Op de Synode van Harlingen (1617, art. 10) werd op de vraag ‘oft men in kerckelijcke saecken ende vergaderingen wel politique advokaten ofte notarissen moch gebruicken’ geantwoord: ‘ecclesiastica ecclesiastice, dit is, dat men kerckelijcke saecken of kerckelijcke wijse in aller eenvoudicheyt sal verhandelen. Wort niettemin toegelaeten dengenen, die haer woort selfs niet cunnen doen, een dienaer oft ander lidmaet daertoe te bewilligen’. In 1816 is deze regel afgeschaft, hetgeen wel eens tengevolge had, dat de rechten van de leden der gemeente, of van een predikant werden verkort. In onze kerken komt het weinig voor, dat iemand als verdediger van de rechten van een persoon optreedt, maar in bijzondere gevallen kan van dat recht gebruik gemaakt worden. Het is echter te verstaan, dat de bezwaarde en zijn hulp zich moeten houden aan de regelen door de kerkelijke vergadering gesteld.

Het kan ook voorkomen dat een meerdere vergadering na onderzoek tot de beslissing is gekomen dat de regels van het kerkrecht door de mindere vergadering niet juist zijn toegepast. De meerdere vergadering spreekt zo nodig uit, dat de uitspraak onjuist was, geeft de gronden daarvoor aan en verzoekt de mindere vergadering de zaak opnieuw in behandeling te nemen. In zulk een geval is het juist dat een deputaatschap het besluit van de meerdere vergadering bij de mindere vergadering gaat toelichten en tevens de mindere vergadering gaat ondersteunen in de te nemen nieuwe beslissing. Ook kan het geval zich voordoen dat tijdens het hoger beroep de zaak zich heeft gewijzigd of dat er andere omstandigheden bijgekomen zijn en er zich dan ook nieuwe gronden voordoen voor het kerkelijk handelen. Is dit het geval dan moet de meerdere vergadering nu geen uitspraak doen, maar terugwijzen naar de eerste instantie n.l. de kerkeraad, die de zaak weer opnieuw in behandeling moet nemen.

 

De geldigheid van de besluiten van de meerderheid

De meerdere vergaderingen hebben geen hoger gezag of bestuursmacht. Ook tijdens de zitting van een classis of een synode blijft de macht van de kerkeraden dezelfde. Maar voor de gevallen, die naar de orde der kerken op een meerdere vergadering behoren of daar gebracht zijn, laten de mindere vergaderingen de beslissing over aan haar afgevaardigden, die er vertegenwoordigd zijn. In de meerdere kerkelijke vergaderingen geldt de regel, dat de besluiten van de meerderheid geldig zijn, indien Gods Woord geen duidelijk uitsluitsel geeft en er na voldoende overweging en discussie besluiten genomen moeten worden.

Aan een beslissing der meerderheid moet men zich onderwerpen. Niet alsof de kerkelijke vergadering onfeilbaar is en gevrijwaard is voor dwalingen. De oude uitdrukking: Roma locuta est, causa finata est, d.w.z. Rome heeft gesproken en daarmee is de zaak beëindigd, is nooit door de gereformeerden overgenomen. Wel behoort in het algemeen de regel te gelden dat de minderheid zich heeft te conformeren aan de meerderheid. 'Dat wat door de meeste stemmen goedgevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden'. Indien men deze algemene regel niet aanvaardt, komt men terecht in de wateren van de independenten, die de mening zijn toegedaan, dat kerkelijke vergaderingen alleen maar adviezen kunnen geven en de gemeenten de vrijheid hebben om deze adviezen op te volgen of te verwerpen. De kerkorde verwerpt dit standpunt beslist. Een geordend kerkelijk leven zou niet mogelijk zijn, indien men de vrijheid der plaatselijke gemeenten zo zou opvatten. Het beginsel dat de besluiten der meerderheid geldig zijn, is van het begin van de Reformatie in ons land af reeds uitgesproken. De eerste Synode van Embden 1571 bepaalde reeds: ‘De praeses vrage het oordeel van de ganse vergadering of verzamele de stemmen, zette het gevoelen van het grootste en beste deel uiteen; dat neme de scriba op; hij leze het opgenomene duidelijk voor, opdat het met aller instemming worde goedgevonden’. Liefst nam men de besluiten met gemeen accoord. Bleek er in de discussie verschil van gevoelen, dan werd er aanvankelijk blijkbaar tweemaal gestemd. De eerste keer om uit te maken wat het gevoelen van ‘het meeste en beste deel’ was. Nadat de scriba het nog eens voorgelezen had volgde de tweede stemming, ‘opdat het met gemene bewilliging bestendigd worde’. De minderheid conformeerde zich door deze aanvaarding met gemeen accoord aan het gevoelen der meerderheid. In het gevoelen der meerderheid werd gerekend de meeste waarborg te liggen voor een juist besluit. Later werden er formeel geen twee stemmingen meer gehouden, maar rekende men dat de minderheid zich stilzwijgend bij het gevoelen der meerderheid aansloot. In 1581 werd door de Synode van Middelburg de redactie gemaakt zoals die is overgenomen in de D.K.O. van 1618-1619.

Het beginsel dat het gevoelen der meerderheid geldigheid heeft, berust op de Schrift, o.a. op Handelingen 15 en Handelingen 16: 4. Op het apostelconvent werd een besluit genomen inzake de besnijdenis van de heidenchristenen met een bindende kracht voor Antiochië en voor de gemeenten in Syrië en Galicië. En Paulus en Timotheüs, die de steden doorreisden ‘gaven hun verordeningen over, die van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem goedgevonden waren om die te onderhouden’. Wel is over het apostelconvent van Handelingen 15 niet een eenparige opvatting over de conclusies ten aanzien van meerdere kerkelijke vergaderingen. Sommigen zien er een soort generale synode in, anderen niet, omdat door de aanwezigheid van de apostelen het besluit de kracht kreeg van Gods Woord. Hoe het ook zij, dit is waar dat het besluit van het apostelconvent als een bindend besluit en als een last en opdracht van de gemeenten ook de heidenen werd opgelegd. We vermelden nog de mening van Calvijn over het apostelconvent: ‘Wij moeten weten, dat hier van Godswege worden voorgeschreven de vorm en orde, die gehouden moeten worden in het samenroepen van de synode, wanneer er een verschil is ontstaan, dat op een andere wijze niet bijgelegd kan worden’.

 

Praktische wenken voor de besluitvorming

De kerkorde stelt als algemene regel dat kerkelijke besluiten, indien Gods Woord geen duidelijk uitsluitsel geeft, na grondige overweging genomen worden naar het gevoelen van de meerderheid. Het blijft altijd een zaak van goed beleid om door bespreking een beslissing te laten rijpen zodat de vergadering komt tot ‘een gemeen accoord’. Hierbij ligt vooral een taak voor de praeses van de kerkelijke vergadering om ervoor te zorgen dat een besluit niet wordt genomen zonder behoorlijke discussie, en anderzijds ervoor te zorgen dat bij een middelmatige zaak de vergadering niet te lang wordt opgehouden door een te breedvoerige bespreking, waarbij soms zijsporen betreden worden doordat men er dingen bijhaalt die niets met de eigenlijke zaak te maken hebben. Wanneer het blijkt dat er bij de minderheid zodanige bezwaren zijn tegen het gevoelen van de meerderheid, dat deze minderheid zich heel moeilijk er bij neerleggen kan, is het terwille van het heil en de vrede van de gemeenten geraden om geen besluit te nemen of de beslissing uit te stellen tot een latere vergadering. Het komt dikwijls voor dat later dezelfde zaak veel eenvoudiger en met meer eendracht kan worden opgelost. Soms is het ook beter ter wille van de vrede en de eendracht in de kerk een genomen meerderheidsbeslissing niet uit te voeren, als die ook daarna veel tegenstand in de gemeenten oproept. Vooral zal het nodig zijn geen meerderheidsbesluiten te nemen inzake die dingen die de consciëntie binden, terwijl Gods Woord er niet zo duidelijk over spreekt, en de mening van de minderheid dan als onschriftuurlijk zou moeten worden afgewezen. Een kerkelijke vergadering heeft niet alleen erop te letten welke en hoe besluiten genomen worden, maar mag evenmin uit het oog verliezen welke consequenties een uitspraak medebrengt. Een besluit nemen waarvan tevoren al bekend is dat dit toch niet uitgevoerd kan of zal worden, heeft geen enkele goede zin en is zelfs schadelijk voor het gezag van de kerkelijke vergadering in het algemeen. Alle kerkelijke vergaderingen zijn in hun besluiten gebonden aan Gods Woord en aan de algemene ordebepalingen van de kerk, zolang deze laatste niet in de ordelijke kerkelijke weg veranderd zijn. Iedere mindere vergadering, ambtsdrager of lid heeft zich dan ook aan de kerkelijke besluiten van de meerdere vergaderingen te houden.Reeds schreven we over het recht van appèl om te komen tot verandering of opheffing van een genomen besluit. Nu geeft de D.K.O. twee mogelijkheden aan. ‘Tenzij dat het bewezen wordt te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zolang als dezelve door geen andere generale synode veranderd zijn’. Indien een kerkelijk besluit kennelijk in strijd komt met Gods Woord of de geldende kerkorde behoeft het niet ‘voor vast en bondig’ gehouden te worden. De rechtsgeldigheid wordt dan aan het besluit ontzegd.

 

Bepalingen over middelmatige zaken en consciëntiebindende besluiten

De kerkelijke besluiten die op de meerdere of bredere vergaderingen genomen worden, kan men onderscheiden in ordebepalingen en consciëntiebindende bepalingen. De ordebepalingen hebben betrekking op de middelmatige dingen, die niet uitdrukkelijk in Gods Woord worden voorgeschreven en ook niet rusten op een duidelijk voorbeeld van de apostelen. Wat de godsdienst betreft hebben ze geen doel in zichzelf en worden ze aan de vrijheid der kerken overgelaten. Consciëntiebindende bepalingen moeten ten volle gegrond zijn op Gods Woord en zijn bepalingen die op zichzelf genomen een noodzakelijk stuk van de godsdienst uitmaken. Zo onderscheidde reeds het Convent van Wezel 1568 tussen meer gewichtige zaken ‘die het algemeen belang betreffen’ en de middelmatige dingen die ‘noch in de leer of het voorbeeld der apostelen een vaste grondslag hebben noch tenslotte enige noodzakelijke en onvermijdelijke reden hebben’.
Te Embden (1571) bepaalde men: ‘De dingen die de consciëntie aangaan, moeten met Gods Woord bevestigd worden, maar die welke de orde betreffen of middelmatig zijn, moeten tot zulk een noodzakelijkheid niet gedreven worden’. Enkele voorbeelden van middelmatige dingen zijn b.v. het dopen voor of na de preek, het al of niet laten staan van de avondmaalstafel in de nabetrachtingsdienst, huisbezoek door een dienaar met een ouderling of door twee ouderlingen. Het moet aan een gemeente vrij staan in deze zaken een weg te volgen die naar haar oordeel beter is dan die in een andere gemeente gevolgd wordt. Ook Voetius oordeelde dat men bij de besluiten van synoden onderscheid moet maken tussen kerkelijke bepalingen over de leer en over de generale zaken van kerkregering (o.a. de ordening van ouderlingen, de kerkelijke roeping der dienaren, de kerkelijke tucht) én de toevallige en veranderlijke zaken van kerkregering, de middelmatige en voorbijgaande dingen. De synoden kunnen in deze laatste gevallen raadgevingen doen, aanraden om voorzichtig te handelen, maar steeds zodanig dat alle synodale besluiten en bepalingen inzake middelmatige en voorbijgaande dingen niet het geweten binden, hoewel ze juist besloten en ernstig aanbevolen worden. Men wake ook hier ervoor dat het hoogste recht niet het hoogste onrecht wordt.

Geldt van alle kerkelijke besluiten dat zij niet in het minst in strijd mogen komen met Gods Woord, dit betekent niet dat alle artikelen in de kerkorde met teksten behoeven bewezen te worden. ‘Diegene die de ordeningen der kerken aangaan of middelmatig zijn, moeten tot zulk een noodzakelijkheid niet gedreven worden’ (Embden 1571). De afgevaardigden op synoden hebben de opdracht conform den Woorde Gods, de Formulieren van Enigheid, de kerkorde en de verdere bepalingen van de generale synoden te handelen en te besluiten over alle ter vergadering voorkomende zaken. Maar kerkelijke besluiten zijn feilbaar en daarom heeft iedere mindere vergadering en elke ambtsdrager en ieder lid het recht de besluiten niet voor vast en bondig te houden als het bewezen is te strijden tegen het Woord Gods. Gods Woord bindt absoluut. Wanneer een besluit in strijd is met Gods Woord mag het niet aanvaard en uitgevoerd worden, en niemand mag gedwongen worden te doen of te beloven wat hij voor God in zijn consciëntie niet kan doen of beloven. Maar zegt de kerkorde: Het mag maar niet een voorwendsel zijn, maar het moet aangetoond worden dat het betreffende besluit strijdig is met het Woord Gods. Dit is door vele kerkelijke vergaderingen in de zestiende eeuw steeds de bezwaarden voorgehouden. Ik volsta met te herinneren aan een uitspraak van de Particuliere Synode te Franeker 1609: ‘Zo iemand in zijn consciëntie bezwaard is en meent zulks uit Gods Woord en de kerkenordeningen der nationale synoden te kunnen bewijzen, zal hij datzelve (bewijs) binnen de tijd van drie maanden met alle matigheid in handen van de deputaten der synode overleveren en zich inmiddels stil en rustig houden’.

De bezwaarde moet proberen de kerkelijke vergadering te overtuigen, waarbij dan beide partijen zich moeten laten leiden door het beginsel dat zij beiden willen buigen voor Gods Woord en de belijdenis. Het leidend beginsel mag niet zijn stijfhoofdigheid of heerszucht, wel het recht en de liefde Gods. De bezwaarde moet op recht kerkelijke wijze zijn bezwaren kenbaar maken. Komt er dan geen overeenstemming, dan is er een geschil. Wel moet er bij zulke consciëntiebindende aangelegenheden het uitsterste gedaan worden om binnen het kerkverband te kunnen komen tot een oplossing van het geschil. Komt men in de zaak echter niet tot een vergelijk, dan kan er drieërlei plaats hebben:
1e. De bezwaarde conformeert zich aan de uitspraak (schikt er zich naar) door het besluit de facto (feitelijk) te erkennen, hoewel hij in zijn consciëntie het niet ermee eens is.
2e. De kerkelijke vergadering past toe het recht van tolerantie (van dulden, verdragen), maar onder voorwaarde dat het afwijkend gevoelen van de bezwaarde niet openlijk door hem wordt gepropageerd.
3e. Gaat de meerdere vergadering de aanvaarding en uitvoering van het besluit disciplinair eisen, dan is het beter voor een persoon en voor een gemeente, aldus Voetius, uit het kerkverband te treden dan tegen het Woord en het geweten te handelen.Verenigt zich geheel de gemeente met de kerkeraad, dan wordt de kerkelijke gemeenschap verbroken. Is er echter bij een deel van de gemeente bezwaar tegen de kerkeraad, dan wordt de hulp van de classis ingeroepen om dit deel te helpen in zijn recht tegenover de afwijkende kerkeraad. Natuurlijk mag dit laatste, het uittreden uit het kerkverband, niet om een kleinigheid gebeuren. Het moet wel uiterste noodzaak zijn. Fundamentele zaken moeten in het geding zijn. Persoonlijke geraaktheid of liggingsverschillen kunnen nooit een grond zijn voor uittreding. Men bedenke ook welke scheuringen, twistingen er het gevolg van zijn in de huisgezinnen en in families. En toch moet in het gereformeerd kerkrecht gehandhaafd worden dat een plaatselijke gemeente vrijwillig zich aansluit bij een kerkverband. Terwijl anderzijds blijft gelden dat een synode of classis niet de macht van de overheid heeft. Er blijft een vrijheid van de christen om naar Gods Woord en de belijdenis uit een kerkverband te treden. Dit geldt ook voor een plaatselijke gemeente. Bij de hiërarchie van Rome heerst de geestelijkheid over het volk en miskent het recht en vrijheid van het lid. Bij het collegialistische stelsel zijn de gemeenten onderdelen en afdelingen van het grote geheel. Maar in het gereformeerd kerkrecht wordt de vrijheid en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente gehandhaafd.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 31