Artikel 20. De preekvoorstellen

 

In de kerken, daar meer bekwame predikanten zijn, zal men het gebruik der propositiën aanstellen, om door zulke oefeningen enigen tot de dienst des Woords te bereiden, volgende in deze de orde, daarvan bij deze synode speciaal gesteld.

 

Twee soorten preekoefeningen

Onder de propositiën verstaat men de preekvoorstellen of de oefeningen in het preken ten behoeve van de opleiding tot de dienst des Woords. Men kende de private propositiën. Deze waren volgens de Synode van Dordrecht 1578 voor ongestudeerde personen en voor studenten ter aanvulling van de universitaire studie. Deze preekvoorstellen werden gehouden onder toezicht van enkele predikanten. Verder kende men ook de publieke propositiën. Deze werden gedaan voor de volle gemeente door hen die reeds een opleiding ontvangen hadden. Zij moesten een aanvullende praktische scholing bieden. Opmerkelijk is nu dat de Synode van Dordrecht 1618-1619 de bepaling over het publiek optreden van proponenten weer schrapte, terwijl het laatste van dit art. 20 luidde: ‘Volgende in deze de orde, daaraan door deze synode bijzonder gesteld’. Maar deze regel is evenwel nooit gemaakt, tenzij men er onder moet verstaan het bepaalde in art. 8 (toelating van niet-gestudeerden tot het predikambt). De rechte bedoeling van art. 20 is echter niet geheel duidelijk, zodat bij kerkformaties met presbyteriaal kerkrecht in ons land dit art. nogal eens wijzigingen heeft ondergaan, om tenslotte geheel niet meer over de proposities te spreken, maar alleen over de opleiding tot de dienst des Woords door een theologische school.

Ziet het art. 20 D.K.O. uitsluitend op de praktische vorming van ongestudeerde personen, dan is dit art. feitelijk overbodig, daar de praktische vorming van deze personen voldoende in art. 8 is geregeld.

 

Zürich, Genève en Dordrecht

Wat de propositie zelf betreft, de oorsprong ervan moet gezocht worden in de door Zwingli ingestelde profetie. Zwingli liet in Zürich publieke voorlezingen houden door bekwame theologen. Zij moesten de Bijbel in het hebreeuws en in het grieks lezen en in het latijn daarna verklaren, terwijl daarna nog een preek in de duitse taal volgde. Zwingli gebruikte deze profetieën vooral voor de opleiding van aanstaande predikanten. In Genève en omstreken kwamen elke vrijdag de predikanten samen in de kerk, waar in tegenwoordigheid van de gemeenten door één der predikanten een Bijbelboek naar volgorde werd gelezen en verklaard, terwijl aan het einde daarvan de predikanten zich terugtrokken om op het gehouden preekvoorstel kritiek te oefenen. Deze oefeningen van Zwingli en Calvijn hebben invloed uitgeoefend op andere gereformeerde kerken.Op de grote Synode van Dordrecht 1618-1619 handelde men ook over ‘de voorbereiding der kandidaten’. De zeeuwse afgevaardigden klaagden over de ongeoefendheid der kandidaten in de praktijk der godzaligheid, alsmede over hun geringe kennis van de regering der gemeenten. Maar de discussie beperkte zich tot de vragen welke de bevoegdheid der kandidaten was: mocht een kandidaat preken, dopen, catechiseren, zieken bezoeken, voorlezen in de kerk? De synode besloot het preken der studenten aan het oordeel der provinciale synoden en classes over te laten, maar onder voorwaarde dat het alleen vergund zou zijn aan studenten die hun studie voltooid hadden en kerkelijk geëxamineerd waren. Het bedienen der sakramenten evenwel zou hun niet worden toegestaan, daar dit alleen aan de predikanten kon worden toevertrouwd. De andere zaken werden aan de vrijheid der gemeenten overgelaten.

In de gemeenten van de Afscheiding werd het proponeren in het openbaar wel toegestaan, vooral omdat de behoefte aan predikanten in de eerste jaren nogal groot was.

 

Voor en tegen

Argumenten voor het proponeren van de studenten in de gemeenten zijn o.a. dat het nuttige oefeningen zijn om praktische bekwaamheid en vrijmoedigheid te verkrijgen, terwijl vacante gemeenten de aanstaande predikanten leren kennen. Argumenten tegen zijn o.a. dat studenten moeten studeren en niet preken en dat het proponeren schadelijk is voor de studie omdat het veel tijd vraagt. Ook is een argument dat het proponeren in de gemeenten niet het karakter draagt van de ambtelijke bediening des Woords. De proponenten staan nog niet in het ambt en hun prediking draagt het karakter van een stichtelijk woord. Het te vroeg gaan proponeren van de studenten kan het gevaar meebrengen dat zij nog niet voldoende gefundeerd zijn in de leerstukken des geloofs, zodat hun uitgaan in de gemeenten meer tot schade dan tot voordeel van de gemeenten kan zijn. De historie van de kerk heeft wel geleerd dat te vroeg gaan proponeren van studenten moet worden tegengegaan. Het is noodzakelijk, dat aan het proponeren in de gemeenten een goede opleiding en voorbereiding vooraf gaat.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 20