Artikel 14. Het tijdelijk ontslag uit de dienst

 

Zo enige dienaars om de voorgeschreven of enige andere oorzaken hun dienst voor een tijd onderlaten moesten, hetwelk zonder advies des kerkeraads niet geschieden zal, zo zullen zij nochtans tot allen tijde de beroeping der gemeenten onderworpen zijn en blijven.

 

De historische achtergrond

Ook dit artikel is in de D.K.O. opgenomen naar aanleiding van gevallen die zich in de praktijk van het kerkelijk leven voordeden. Het kwam in de oude gereformeerde kerk meermalen voor dat een predikant tijdelijk ontslag van zijn dienst kreeg. Wanneer een gemeente zwaar vervolgd en uit elkaar gedreven werd, moest de predikant zijn dienst tijdelijk vaarwel zeggen en ergens anders een toevlucht zoeken, om daar dan tijdelijk een andere gemeente te dienen. Ook werden wel predikanten voor een bepaalde periode afgestaan voor leger- en vlootdienst. Dit geschiedde op aandrang van het kerkverband ook voor andere zaken van algemeen kerkelijk belang, b.v. voor de hulp aan een gemeente in nood, voor de reformatie van een bepaalde landstreek of voor de arbeid ten behoeve van de bijbelvertaling.

Zo verzocht de Synode van Delft 1648 voor de reformatie van de Meyery iedere classis één of twee predikanten af te staan, totdat de plaatsen daar zelf van goede predikanten voorzien zouden zijn. De Synode van Dordrecht 1618-1619 verkoos enige predikanten om aan bijbelvertaalwerk deel te nemen. Zo krijgen de predikanten Bucerus, Bogerman en Baudartius van hun kerkeraad tijdelijk verlof om in Leiden aan de Statenvertaling mee te helpen. Ook werd wel tijdelijk ontslag gegeven voor een inspectiereis in de Oost of om de studie te voltooien om de graad van doctor te halen. Misbruik maakte het echter noodzakelijk dat een algemene regel in de D.K.O. opgenomen werd. Er waren blijkbaar wel eens predikanten die om èèn of andere reden tijdelijk ontslag verkregen hadden, maar als zij eenmaal vertrokken waren en een andere gemeente gevonden hadden waar het hun beter beviel, bleven zij weg en lieten niets meer van zich horen. Om dit tegen te gaan bepaalde de kerk dat bij tijdelijk verlof de ambtelijke verhouding tot de gemeente, die het verlof gegeven had, volkomen intact moest blijven. Deze gemeente kon de predikant, die verlof had gekregen te allen tijde terugroepen.

 

Een tijdelijke onderbreking

Het karakter van dit ontslag is altijd een tijdelijke onderbreking van de dienst, een tijdelijke ontheffing van de uitoefening van de gewone ambtsplichten, waarbij echter de ambtelijke betrekking tussen de gemeente en de predikant blijft gelden. De predikant blijft te allen tijde onderworpen aan de terugroeping door de kerkeraad van zijn gemeente. Natuurlijk kan een ontslag voor een bepaalde tijd van drie of zes maanden, b.v. voor herstel van de gezondheid na een ernstige ziekte, zo nodig weer verlengd worden. Onder artikel 14 valt ook het tijdelijk ontslag dat min of meer een voorbereiding is van een volledig emeritaat. Dit ontslag kan niet alleen tijdelijk wezen, maar ook gedeeltelijk wanneer een predikant door ouderdom of ziekte zodanig verzwakt is, dat hij maar een gedeelte van de werkzaamheden van zijn ambt kan vervullen. Dan kan de gemeente hem van de arbeid die hem te zwaar valt, tijdelijk ontslaan. Dit kan b.v. bij gebrek aan predikanten het voordeel hebben, dat de predikant langer behouden blijft voor de predikdienst in eigen gemeente.

De D.K.O. zegt er niets van hoe bij tijdelijk ontslag het levensonderhoud moet geregeld worden. In gewone gevallen zal het traktement naar de eis van billijkheid moeten doorlopen, zoals bij ziekte of bij een ongeval. In bijzondere gevallen, wanneer een predikant een geruime tijd zijn dienstwerk in eigen gemeente niet vervult b.v. om een halfjaar op een zendingsveld te gaan arbeiden, zal in onderling overleg de betaling van het traktement geregeld moeten worden.

 

De bewilliging door de kerkeraad

Bij wie berust de beslissing bij tijdelijk ontslag uit de dienst? Art. 14 zegt: ‘Hetwelk zonder advies van de kerkeraad niet geschieden zal’. Het woord ‘advies’ heeft hier de betekenis van bewilliging (consensus). Voor een tijdelijk ontslag is de toestemming van de betrokken kerkeraad vereist. Een predikant mag niet op eigen gezag ontslag nemen en de kerkeraad moet de opgegeven redenen van de predikant beoordelen. Wordt er geen overeenstemming bereikt, dan blijft het beroep naar de classis en synode mogelijk. Bij ziekte kunnen de bredere vergaderingen betrouwbare medische verklaringen eisen, die dan doorslaggevend kunnen zijn.

Art. 14 zegt tenslotte dat de predikant die tijdelijk ontslag van zijn dienstwerk ontving, verplicht is zich weer in de dienst van zijn gemeente te begeven wanneer de tijd van zijn ontslag is verlopen. De gemeente is verplicht de predikant weer te ontvangen. Wat de redactie van art. 14 betreft, is het opvallend dat er staat: ‘Zo zullen zij nochtans tot allen tijde de beroeping der gemeenten onderworpen zijn en blijven’. Hier is de zwakke tweede naamval ‘der gemeenten’ gebruikt voor de gewone tweede naamval ‘der gemeente’. Hier is bedoeld dat iedere tijdelijk ontslagen predikant aan de beroeping d.i. aan de terugroeping van zijn eigen gemeente onderworpen is. Hier wordt de dubbele verplichting uitgesproken, dat de kerkeraad hem niet mag ontslaan en dat de predikant niet stil mag wegblijven. Ook een kerkeraad mag dit art. 14 niet aangrijpen om van een predikant af te komen door te redeneren: Laat hem eerst maar eens een paar maanden weg zijn; dan kunnen we hem de verklaring wel nasturen dat hij maar weg moet blijven en dat noch de kerkeraad noch de gemeente hem terug wil ontvangen. Het gevaar dat art. 14 meebrengt is, dat bij lange tussenpozen de band tussen de predikant en gemeente verslapt en dat er stemmen op zouden gaan in kerkeraad en gemeente om maar een andere predikant te beroepen. 

Is het tijdelijk ontslag zodanig ontaard dat de band tussen predikant en gemeente geheel is losgemaakt, dan kan de classis goedkeuring geven voor wederzijdse losmaking.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 14