|51|

5 De vergaderingen

 

5.1 Omschrijving

Artikel 28 luidt als volgt:

Vier kerkelijke vergaderingen zullen regelmatig gehouden worden: de kerkeraad, de classis, de particuliere synode en de generale synode.

Deze vier vergaderingen worden in afzonderlijke artikelen nader omschreven. Daarbij wordt ook gezegd wat het ‘regelmatig gehouden worden’ voor elke vergadering betekent.

Zo zegt artikel 36 over de kerkeraad:

In alle kerken zal een kerkeraad zijn, die bestaat uit de predikant(en) en de ouderlingen. Hij zal regelmatig bijeenkomen onder voorzitterschap van de predikant of van de predikanten bij toerbeurt. De kerkeraad zal eveneens regelmatig met de diakenen vergaderen.

Opvallend is, dat dit artikel het woord ‘regelmatig’ wel twee keer noemt, eenmaal voor de kerkeraad en eenmaal voor de kerkeraad met de diakenen, maar dat die regelmaat geen van beide keren duidelijk wordt ingevuld. Blijkbaar wil de kerkorde niet meer regelen dan noodzakelijk is! In de praktijk houden de meeste kerken een regelmaat aan van ongeveer een maand: iedere maand een vergadering van de kerkeraad zonder de diakenen, en iedere maand een vergadering met de diakenen.

Vervolgens zegt artikel 41 over de classis:

Een classicale vergadering wordt gevormd door de kerken van het classicaal ressort, die elk een predikant en een ouderling zullen afvaardigen met de vereiste geloofsbrieven.
Minstens eenmaal in de drie maanden zal een dergelijke vergadering worden belegd. Elke vergadering zal vaststellen waar en wanneer de kerken opnieuw zullen samenkomen.

De regelmaat voor de classis is dus: eens in de drie maanden, vier keer per jaar. Let daarbij op het woord ‘minstens’: dit artikel sluit niet uit dat bij spoedeisende zaken een extra vergadering kan worden samengeroepen.

Artikel 45 omschrijft de particuliere synode:

Elke particuliere synode wordt gevormd door een groep bij elkaar gelegen classes, die elk twee predikanten en twee ouderlingen afvaardigen. Dit aantal kan op drie gesteld worden wanneer een synode door twee of drie classes gevormd wordt. De particuliere synode zal eenmaal per jaar samenkomen, tenzij er dringende redenen zijn dit vaker te doen.
Aan het einde van zowel de particuliere als de generale synode zal tijd en plaats

|52|

van de volgende synode worden vastgesteld en de samenroepende kerk voor deze vergadering worden aangewezen.

De regelmaat voor de particuliere synode is dus: eenmaal per jaar, waarbij de mogelijkheid om vaker samen te komen uitdrukkelijk wordt vermeld. Artikel 46 tenslotte zegt van de generale synode:

De generale synode zal eens in de drie jaar worden gehouden, tenzij er dringende redenen zijn eerder bijeen te komen.
Elke particuliere synode vaardigt twee predikanten en twee ouderlingen af.
Indien de generale synode naar het oordeel van tenminste twee particuliere synoden binnen de drie jaar moet worden samengeroepen, zal de aangewezen samenroepende kerk de tijd en plaats vaststellen onder goedkeuring van haar particuliere synode.

Van de generale synode wordt geen omschrijving gegeven. Maar die is gemakkelijk in te vullen: het is de generale, dus de algemene synode, die wordt gevormd door alle particuliere synodes.

 

In bovengenoemde artikelen wordt enkele malen gesproken over ‘de samenroepende kerk’. Een classis, particuliere synode of generale synode kan namelijk niet bijeen worden geroepen door een of meer ambtsdragers, ook niet door de praeses of de scriba van de vorige vergadering, maar alleen door de kerk die op de vorige vergadering daarvoor is aangewezen.

Classis, particuliere synode en generale synode zijn immers geen vergaderingen van personen, maar van kerken. Ze kunnen daarom niet door een persoon, maar alleen door een kerk worden samengeroepen.

Dat ook de praeses van de laatstgehouden vergadering niet het recht heeft om opnieuw een vergadering bijeen te roepen, wordt zelfs uitdrukkelijk gezegd in zijn taakomschrijving, artikel 34:

Zijn taak is beëindigd wanneer de vergadering gesloten is.

Als de vergadering gesloten is, is de praeses geen praeses meer en kan hij aan de positie die hij had geen bevoegdheden meer ontlenen.

Voor de kerkeraad ligt het iets anders: die is geen vergadering van kerken maar van personen, namelijk de plaatselijke ambtsdragers. Dus zal de vergadering altijd worden samengeroepen door een of meer van die ambtsdragers. Gewoonlijk wordt deze taak toevertrouwd aan de praeses en de scriba die voor die bepaalde tijd zijn aangewezen.

 

5.2 Wat kan de diaken hiermee?

Alle kerkelijke vergaderingen die artikel 28 noemt, worden gevormd door predikanten en ouderlingen. De diakenen hebben er geen zitting. Alleen in sommige bijeenkomsten van de kerkeraad kunnen zij hun stem laten horen, want artikel 36 bepaalt dat de kerkeraad regelmatig met de diakenen zal vergaderen.

Maar die mogelijkheid hebben de diakenen niet in de classis, de particuliere of de generale synode.

|53|

Toch zijn er genoeg diaconale zaken die meer kerken aangaan, en die dus ook op een meerdere vergadering behandeld zouden kunnen worden.

In dat geval wijst artikel 40 de weg:

De diakenen zullen regelmatig bijeenkomen om onder aanroeping van de Here de diaconale aangelegenheden te behandelen.
Zij zullen verantwoording van hun beleid en beheer doen aan de kerkeraad.

Daar wordt eerst gesproken over de plaatselijke diaconale vergadering. Dat is geen kerkelijke vergadering in de zin van artikel 28. Dat wil zeggen: het is geen vergadering die rechtsgeldige uitspraken kan doen waar de gemeente aan gebonden is. De besluiten van deze vergadering zijn alleen geldig binnen de kring van de diakenen.

Daarom verwijst het tweede deel van artikel 40 de diakenen naar de kerkeraad. De kerkeraad kan wel besluiten nemen waar de gemeente aan gebonden is. De kerkeraad is de vergadering die de gemeente regeert, ook in diaconale zaken. Het is daarvoor wel noodzakelijk dat de kerkeraad op de hoogte is van de diaconale zaken. Daarom moeten de diakenen verantwoording doen van hun beleid en beheer aan de kerkeraad. Niet alleen van hun beheer! Dus niet alleen wat cijfertjes overleggen. Maar ook verantwoording doen van hun beleid, dus de manier waarop men werkt, de aanpak die men kent bij allerhande problemen.

Wanneer de diakenen zorgen dat de kerkeraad inzicht heeft in het diaconale werk, is de besluitvorming over diaconale zaken bij de kerkeraad in goede handen.

Uiteraard zullen deze besluiten worden genomen op de vergadering van de kerkeraad met de diakenen.

Wanneer er dan diaconale zaken aan de orde komen die een kerk alleen niet af kan of die meer kerken aangaan, kan de kerkeraad deze zaken op de classis brengen.

De classis kan deze diaconale zaken in bespreking nemen en zo nodig rechtsgeldige besluiten daarover nemen.

Dat kan, ook al is er op de classis niet één diaken aanwezig. Het kan, want er zijn wel predikanten aanwezig, en ouderlingen van wie artikel 21 zegt:

Ook moeten zij samen met de predikanten de tucht bedienen en zorgen dat in de gemeente alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.

‘Alles’. Daar valt ook het diaconaat onder.

En voor alle predikanten en ouderlingen die op de classis aanwezig zijn, moet toch gelden dat ze in eigen kerk inzicht hebben in de diaconale aangelegenheden, omdat de diakenen daarover uitvoerig rapport hebben uitgebracht.

Bovendien gaan steeds meer classes er toe over om deputaten aan te stellen die advies kunnen geven in diaconale zaken. Die adviezen kunnen nuttig zijn voor de diakenen in het ressort, maar ze kunnen ook nuttig zijn voor de vergadering die deze ‘deputaten ad art.22 K.O.’ heeft aangesteld.

Zelfs kan een classis een of meer diakenen uitnodigen om bepaalde zaken

|54|

nader toe te lichten. Ook kan de kerkeraad zelf een diaken met de afgevaardigden mee laten gaan.

Tenslotte kan een classis besluiten om de zaak op de particuliere synode te brengen, die het op zijn beurt aan de generale synode kan voorleggen.

Van deze synodes geldt dan het zelfde als de classis: er zijn alleen predikanten en ouderlingen als afgevaardigden aanwezig, maar die hebben volgens artikel 21 bevoegdheid om te handelen over diaconale zaken, ze hebben uit eigen gemeente ook inzicht in die zaken, en ze kunnen een beroep doen op de deputaten ad art. 22 K.O.

Het is daarom onnodig en zelfs onmogelijk om te werken aan een speciaal diaconaal kerkverband, met eigen diaconale classes en diaconale synodes. In dat geval zouden de diakenen buiten de kerkelijke weg gaan en zich dus buiten de kerk plaatsen, terwijl ze juist geroepen zijn om binnen de kerk te werken, onder het toezicht van de kerkeraad.

Wel kunnen diakenen vergaderingen beleggen waarin ze overleggen met diakenen uit andere gemeenten. Zo bestaan er classicale diaconale conferenties, provinciale diaconale conferenties en een centrale diaconale conferentie.

Deze conferenties kunnen goed werk doen, zolang ze zich maar geen kerkelijke bevoegdheden aanmeten en zolang de echte kerkelijke vergaderingen hun bestaan niet gebruiken als excuus om de diaconale zaken van zich af te schuiven.

Een voorbeeld: Op een centrale diaconale conferentie werd het idee geopperd van een landelijke diaconale consulent. Deze man zou door de kerken gezamenlijk onderhouden moeten worden, zodat hij zich helemaal kon gaan wijden aan de bestudering van het diaconale werk en daarover voorlichting en adviezen zou kunnen geven aan de diakenen.
Dit idee vond bijval. Maar de conferentie zelf benoemde niemand. Dit moest gaan in de kerkelijke weg! De diakenen moesten het maar in de eigen gemeente op de kerkeraad brengen.
Dat gebeurde. Sommige kerkeraden vonden het een goed voorstel: het diaconale werk is veelzijdig en moet vaak door onervaren personen worden gedaan. Een consulent zou goede diensten kunnen bewijzen.
Andere kerkeraden hadden bezwaar: ze wilden geen bureaucratische top kweken, die buiten het eigenlijke kerkelijke leven zou staan. Er zijn toch wel andere wegen om onervaren diakenen van informatie te voorzien. En laten de kerken zelf maar zorgen dat er meer ervaring in de diakenbanken blijft; die hoeft niet altijd door te schuiven naar de ouderlingenbank.
Vanuit de kerkeraden ging het naar de verschillende classes. Ook daar het zelfde beeld: sommigen waren ingenomen met het idee, anderen vonden het een verkeerde methode.
Via de particuliere synodes kwam het uiteindelijk op de generale synode. Die hoefde daar het hoofd niet meer over breken. De verschillende argumenten voor en tegen waren al breedvoerig geformuleerd door allerlei kerkelijke vergaderingen.
De synode kon volstaan met een laatste afweging.

|55|

(Dit voorbeeld is bijna waar gebeurd. Inderdaad werd in 1985 vanuit de centrale conferentie aan de diakenen het voorstel gedaan voor een dergelijke consulent.
Helaas gingen de kerken die dit op de generale synode wilden brengen, niet de goede kerkelijke weg, dus via de particuliere synode. De generale synode van 1987 was daarom genoodzaakt de voorstellen niet ontvankelijk te verklaren.)

 

5.3 Geloofsbrieven

Elke predikant of ouderling heeft vanaf het moment van zijn bevestiging automatisch zitting in de kerkeraad.

Maar predikanten en ouderlingen hebben niet automatisch zitting in de classis waar hun kerk bij hoort. Pas wanneer zij door hun kerkeraad worden afgevaardigd, kunnen zij deel uitmaken van de classicale vergadering.

Daarom bepaalt artikel 32:

Afgevaardigden naar meerdere vergaderingen zullen hun geloofsbrieven, ondertekend door hun zenders, meebrengen en op grond daarvan stemrecht hebben. Bij zaken die henzelf of hun eigen kerken betreffen, moeten zij echter buiten stemming blijven.

Deze geloofsbrieven, ook wel credentiebrieven genoemd, maken duidelijk dat de betreffende broeders geloofd kunnen worden, als zij beweren afgevaardigd te zijn door hun kerkeraad. De geloofsbrief bevat daarom hun namen en de handtekening van bevoegde personen uit de kerkeraad, meestal de praeses en de scriba.

Maar de geloofsbrief verklaart nog meer. De kerkeraad verklaart er dat de afgevaardigde broeders de bevoegdheid hebben om namens hun kerk op te treden alsof de kerk zelf aanwezig was. De classis wordt niet gevormd door enkele broeders uit de kerken, maar de classis wordt gevormd door de kerken zelf.

Ook belooft de kerkeraad in deze geloofsbrief dat hij zich zal houden aan alle besluiten van de classis die op de juiste wijze tot stand zijn gekomen, dus in overeenstemming met Gods Woord en de kerkorde.

Dit geldt ook voor de particuliere synode en de generale synode. Ook daar moeten de afgevaardigden hun geloofsbrieven meebrengen, die bij de particuliere synode ondertekend moeten zijn door bevoegde personen uit de classis, en bij de generale synode ondertekend moeten zijn door bevoegde personen uit de particuliere synode. In de praktijk zullen dat de moderamenleden zijn. Deze geloofsbrieven hebben de zelfde strekking als die voor de classis: hier zijn niet zomaar enkele broeders aanwezig, hier zijn de kerken aanwezig.

 

Van belang is nog dat geloofsbrieven geldig zijn voor slechts één vergadering, die met name in de geloofsbrief moet worden genoemd. Voor elke volgende volgende vergadering moet de afvaardiging opnieuw worden

|56|

geregeld en moet dus ook een nieuwe geloofsbrief worden uitgeschreven.

Een voorbeeld: de classis vergadert op 5 april. De tijd is te kort om alles in een avond af te werken, dus wordt de vergadering voortgezet op 12 april. Hierna wordt de vergadering gesloten, waarbij is afgesproken om de volgende vergadering te houden op 5 juli. Op 20 april doet zich echter een zaak voor die met spoed op de classis behandeld moet worden. Dan mag de classis van 5 april niet opnieuw samenkomen; die bestaat niet meer. Er wordt een nieuwe vergadering belegd. Alle kerken moeten daarvoor opnieuw afgevaardigden aanwijzen. Dat mogen de zelfde personen zijn als van de vorige vergadering, maar ze worden dan toch opnieuw afgevaardigd en krijgen een nieuwe geloofsbrief mee. Het zelfde gebeurt voor de vergadering van 5 juli.

De manier van afvaardiging kan verschillen. Kerkeraden hebben hiervoor meestal een roulatiesysteem: iedere ouderling gaat op zijn beurt eens naar de classis.

De classis wijst de afgevaardigden naar de particuliere synode aan door een stemming, getuige het slot van artikel 41:

In de laatste vergadering voor een particuliere synode zullen de afgevaardigden naar die synode verkozen worden.

Het zelfde is gebruikelijk op de particuliere synode voor de afvaardiging naar de generale synode.

Artikel 32 noemt de waarde van de geloofsbrief: hij geeft stemrecht aan de afgevaardigden die er in genoemd worden. Maar meteen perkt artikel 32 dit stemrecht in:

Bij zaken die henzelf of hun eigen kerken betreffen, moeten zij echter buiten stemming blijven.

De redelijkheid van deze bepaling spreekt voor zich. De vraag is alleen waar hier de grens getrokken moet worden. Dat zal niet altijd duidelijk aan te geven zijn.

Een voorbeeld: als een generale synode een verzoek behandelt tot revisie van een besluit van een vorige synode, blijven degenen die ook al naar die vorige synode waren afgevaardigd, als regel buiten stemming. Er wordt immers een beoordeling gevraagd van een besluit waaraan zij hebben meegewerkt. Een begrijpelijke regel dus. Maar op een classis zou deze regel onwerkbaar zijn. Als daar revisie wordt gevraagd van een besluit dat door een vorige classis is genomen, en men zou degenen die naar die vorige classis waren afgevaardigd, buiten stemming laten blijven, dan kon het wel eens gebeuren dat meer dan de helft van de afgevaardigden hierdoor wordt getroffen: alle afgevaardigde predikanten en mogelijk een enkele ouderling die tweemaal achtereen aanwezig is. Een onverantwoord groot aantal. Ook op een particuliere synode kan zoiets voorkomen: het gebeurt wel dat classes enkele jaren achtereen vrijwel de zelfde afvaardiging kiezen, zodat een groot deel van de leden van de particuliere synode daar al voor de tweede achtereenvolgende keer kan zitten. Het is dan ondoenlijk om die allemaal buiten stemming te laten blijven als er een revisie-verzoek moet worden beoordeeld.

|57|

Een precieze invulling van dit tweede lid van artikel 32 is daarom moeilijk te geven.

Als men het doel maar voor ogen houdt: het gaat om rechtvaardigheid bij de stemming. Het is daarbij verstandig om te blijven in de lijn die tot dusver door de betreffende classis of particuliere synode of door de generale synode getrokken was. Mocht die niet duidelijk zijn, laat men dan in ieder geval tot een besluit hierover komen voordat wordt overgegaan tot de bespreking van de zaak zelf. Als kort voor de stemming nog een discussie gehouden moet worden over de vraag wie aan de stemming deel mogen nemen, is de kans van willekeur te groot.

 

In de geloofsbrief kan ook een zogenaamde ‘instructie’ worden opgenomen. Hierin wordt meegedeeld dat de afgevaardigden een bepaalde zaak aan de orde moeten stellen in de vergadering. Dat kan een voorstel zijn, of een verzoek, of ook de mening van de afvaardigende vergadering over een bepaalde zaak.

Een instructie hoeft niet van te voren vast leggen hoe de eigen afgevaardigden uiteindelijk zullen stemmen. Want de stemming vindt plaats na bespreking, en van te voren is niet bekend wat in die bespreking gezegd zal worden.

 

5.4 Orde in de vergadering

De kerkorde bevat een artikel over de taak van de praeses en de scriba. Het is artikel 34:

Het behoort tot de taak van de praeses de zaken die behandeld moeten worden, duidelijk aan de orde te stellen. Hij moet zorgen dat de discussies ordelijk verlopen. Sprekers die een woordenstrijd voeren over kleinigheden of die zich door heftige emoties laten meeslepen, moet hij het woord ontnemen en hen berispen als ze geen gehoor geven. Zijn taak is beëindigd wanneer de vergadering gesloten is.
Naast de praeses zal een scriba worden aangewezen, die noteert wat voor schriftelijke vastlegging van waarde is.

Dit artikel gaat er duidelijk van uit dat ook een kerkelijke vergadering bestaat uit zondaren, mensen die niet altijd hun heerszucht weten te beheersen, of mensen die eigen eer belangrijker vinden dan de eer van Christus in de vergadering. Zo waren de mensen in de 16e eeuw, toen de grondslagen voor de kerkorde werden vastgelegd, en zo zijn de mensen nu nog.

Daarom geeft de kerkorde aan de praeses van elke vergadering de uitdrukkelijke opdracht om wanorde zoveel mogelijk te voorkomen en tegen te gaan.

Die opdracht geldt ook voor een jonge, pas bevestigde predikant, die in de kerkeraad of de classis leiding moet geven aan een gezelschap oudere broeders. Als hij het maar kerkelijk doet, met de wijsheid van I Timoteüs 4: 12-5: 1:

|58|

Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid.
(...)
Word niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders.

De praeses is overigens niet de enige, die moet optreden tegen broeders die zich in de vergadering slecht gedragen. Dat blijkt uit artikel 48:

Aan het einde van classicale en andere meerdere vergaderingen zal censuur geoefend worden over hen die zich in de vergadering misgaan hebben.

Ieder lid van de vergadering heeft het recht om bij deze censuuroefening het woord te voeren en een of meer andere leden te vermanen. Zo kan ook de praeses tot de orde worden geroepen, zij het achteraf.

Artikel 48 regelt deze censuuroefening alleen voor de meerdere vergaderingen. De vergadering van de kerkeraad valt er niet onder. Dat is begrijpelijk, want voor de kerkeraad geldt artikel 81:

De predikanten, ouderlingen en diakenen zullen onderling christelijke censuur oefenen en elkaar inzake de bediening van hun ambt aansporen en vriendelijk terechtwijzen.

Artikel 81 is breder dan artikel 48. Het vraagt om vriendelijke terechtwijzingen die het hele ambtswerk kunnen omvatten. Artikel 48 beperkt zich tot misdragingen tijdens de vergadering. Voor een meerdere vergadering is dat voldoende. Een predikant of ouderling die zich tijdens een huisbezoek heeft misdragen, hoeft daarvoor niet op de classis worden vermaand. De kerkeraadsvergadering is daarvoor een betere plaats. Maar een predikant of ouderling die tijdens de classisvergadering zijn boekje te buiten gaat, moet daar ter plekke over worden vermaand. Want alle afgevaardigden moeten weten, dat zulk gedrag tijdens een kerkelijke vergadering niet past. En als de praeses er niet meteen op wijst, moet een ander het doen. Daarvoor dient artikel 48.

Artikel 48 mag evenmin als artikel 81 verworden tot een formaliteit. Zo mag het niet gebeuren dat een praeses deze censuuroefening afdoet door vriendelijk glimlachend op te merken dat hij geen reden ziet tot vermaan om vervolgens over te gaan tot sluiting van de vergadering. Hij maakt dan twee fouten: met zijn vriendelijke glimlach wekt hij de indruk dat hij dit artikel eigenlijk overbodig vindt; en wat nog erger is, hij geeft de leden van de vergadering geen gelegenheid om bij dit punt het woord te voeren.

Artikel 48 vraagt om een waardige afhandeling, die de vrede in het kerkelijk leven alleen maar ten goede komt.

 

Ook de scriba zorgt, op zijn manier, voor een goede orde in de vergadering. Hij moet immers volgens artikel 34 noteren wat voor schriftelijke vastlegging van waarde is.

Wat hier onder valt, is enigszins af te lezen uit artikel 33:

Een mindere vergadering zal een instructie of een voorstel voor een meerdere

|59|

vergadering niet vaststellen voordat de eventuele besluiten van voorgaande synoden betreffende de voorgestelde zaak nauwkeurig gelezen zijn. Wat eenmaal afgehandeld is, moet niet opnieuw aan de orde worden gesteld, tenzij men van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is.

Dit artikel wil duidelijk voorkomen dat de vergaderingen een wanordelijk beleid gaan voeren, doordat telkens de zelfde zaken in behandeling worden genomen, met het gevaar dat er tegenstrijdige besluiten uit de bus komen.

Om dat te voorkomen moeten de notulen of acta van vorige vergaderingen worden doorgenomen. En dan blijkt de waarde van een goede scriba. Als hij zijn taak goed verstaat, kan nog lang worden teruggegrepen op de besluiten die door hem zijn genoteerd. Daarbij is van belang dat bij elk besluit de gronden worden vermeld, eventueel aangevuld met een beknopte weergave van de bespreking. Daarmee wordt voorkomen dat op een latere vergadering een discussie wordt gevoerd over de eigenlijke betekenis van het vroegere besluit.

In dat verband mag ook de aandacht worden gevestigd op artikel 50:

De kerkeraden en de meerdere vergaderingen behoren goed te zorgen voor de archieven.

Archiefzorg is geen liefhebberij maar noodzaak om te voorkomen dat dubbel werk wordt gedaan of dat een vergadering wordt opgehouden door onzekerheid over besluiten die vroeger eens genomen schijnen te zijn.

Een voorbeeld: In de classis Rolde bestaat de gewoonte dat telkens op de zelfde plaats wordt vergaderd, namelijk in Gieten. De kerk van Taarlo komt nu met het voorstel om de vergaderingen te houden in het gebouw van de roepende kerk, zodat alle plaatsen regelmatig gastheer kunnen zijn. Aldus wordt besloten.
Op de volgende vergadering tekent de afvaardiging van de kerk te Zeegse bezwaar aan. Op de vaste vergaderdag van de classis, dinsdagavond, is het eigen kerkgebouw altijd verhuurd aan de plaatselijke muziekvereniging. Bovendien vinden ze het bezwaarlijk om zo nu en dan zelfs naar Odoorn te moeten reizen, ook een kerk in de classis, maar dan in een andere uithoek. Daarom was enkele jaren geleden al door de classis besloten om alleen te vergaderen in het centraal gelegen Gieten.
Wanneer is dat besloten? zo vraagt men in de vergadering. Dat weet de afvaardiging van Zeegse niet meer: de oude classis-notulen waren zoek. De classis besluit dat de archivaris dat dan maar moet uitzoeken.
De volgende vergadering heeft de archivaris inderdaad het besluit gevonden. In april 1960 is besloten dat er alleen in Gieten zal worden vergaderd. Maar er staat niet bij waarom. Dat geeft nieuwe discussie: de afstand zal toen wel een bezwaar zijn geweest, maar dat geldt in onze moderne tijd toch nauwelijks meer.
De kerk van Zeegse vindt echter van wel, en heeft bovendien dat andere bezwaar, dat het kerkgebouw op de vergaderavond niet beschikbaar is. Uiteindelijk besluit de classis de toestand te laten blijven zoals hij is.
Inmiddels is er wel op drie vergaderingen breedvoerig over gesproken. Wanneer de kerk van Taarlo de zaak beter had voorbereid, wanneer de kerk van

|60|

Zeegse de classis-notulen beter had bewaard, en wanneer de scriba van de classis uit 1960 het betreffende besluit uitvoeriger had genotuleerd, had het de classis nu veel overbodig werk bespaard.

 

5.5 Wie heeft het laatste woord?

Er zijn dus vier vergaderingen: kerkeraad, classis, particuliere synode en generale synode. Welk van deze vier heeft nu het meeste gezag? Wie heeft het laatste woord?

Het zijn de artikelen 29, 30, 31 en 35 die hierop een antwoord geven.

Artikel 29 luidt als volgt:

Bij de opening en de sluiting van alle vergaderingen zal de Here met gebed en dankzegging aangeroepen worden.

Dit artikel zegt dat uiteindelijk alleen de Here het laatste woord heeft, zoals Hij ook het eerste woord heeft. Elke kerkelijke vergadering zal dat moeten belijden, door het gebed bij opening en sluiting.

Het begin van artikel 30 sluit hier op aan:

Deze vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen en dat op kerkelijke wijze.

Kerkelijke vergaderingen mogen niet van alles naar zich toe trekken, om zo hun macht te vergroten. Zij mogen zich alleen bezig houden met kerkelijke zaken, dat wil zeggen: zaken waarvan zij weten dat de Here de kerk daartoe roept. Hij heeft het laatste woord, Hij bepaalt ook het agendum van de kerkelijke vergaderingen.

Dan kan het nog wel gebeuren dat een kerkelijke vergadering zich bezighoudt met zaken als een kapotte verwarmingsketel. Kerkelijke zaken hoeven niet meteen principiële kwesties te zijn. Maar ook dan zal die vergadering voor de Here moeten kunnen verantwoorden dat het past bij de taak die de Here aan zijn kerk gegeven heeft.

Dat geldt ook voor de manier waarop deze zaken worden afgehandeld. Artikel 30 zegt dat die behandeling moet gebeuren op kerkelijke wijze.

Dat betekent onder meer dat een vergadering zich niet moet laten afmatten door allerlei bijkomstigheden, waardoor er geen energie overblijft voor de hoofdzaak: de verkondiging van het evangelie in deze wereld.

Het betekent ook dat een vergadering niet mag worden beheerst door eerzucht of machtswellust. De gezamenlijke wil om zich in alles aan de Here te onderwerpen moet steeds merkbaar zijn.

Het betekent tenslotte ook dat de vergaderingen zich houden aan de regels van de kerkorde. Ook dat is in overeenstemming met de wil van de Here, die geen God is van wanorde, maar van vrede. Als het maar niet zo wordt dat het woord ‘kerkelijk’ de betekenis krijgt van ‘overeenkomstig de kerkorde’. Artikel 30 zou dan slechts voorschrijven dat de kerkelijke vergaderingen zich netjes aan de regels houden. Maar het is meer. Kerkelijk wil

|61|

zeggen: laat ook op uw vergaderingen zien dat u kerk bent, gemeente van Christus, onze Here.

Juist vanwege deze fundering in de wil van God is het niet mogelijk om voor elk concreet geval exact aan te geven wat wel en wat geen kerkelijke zaak genoemd kan worden. Het kan daarom gebeuren dat kerkelijke vergaderingen in gelijke gevallen toch tot verschillende afwegingen komen.
Een voorbeeld: er bestaat een ‘Bond tegen het vloeken’, die graag steun zou ontvangen van de kerken. Maar is die steunverlening wel een kerkelijke zaak? Sommige kerkeraden zeggen van wel. De strijd tegen het misbruik van Gods naam is immers een taak van de kerk. Een bond die zich daarvoor inzet kan dus rekenen op kerkelijke steun. Andere kerkeraden vinden deze steunverlening geen kerkelijke zaak. Uiteraard ontkennen ze niet dat de kerk een taak heeft in de heiliging van Gods naam. Wel menen zij dat deze opdracht dan ook door de kerk zelf uitgevoerd moet worden. Acties die vanuit de kerk worden opgezet, mogen dan ook rekenen op kerkelijke steun, maar akties van een bond die los van de kerken opereert, zullen het zonder die steun moeten doen.

De bewuste onderwerping aan de Here moet er ook zijn in de omgang tussen de verschillende kerkelijke vergaderingen. Vergelijk wat er is gezegd in § 4.1. over de verhouding tussen kerkeraad en gemeente: die moet zo worden geregeld, dat alles is gericht op de gezamenlijke onderwerping aan de Christus. Zo moet het ook toegaan in het kerkverband.

De kerkorde kent daarom aan geen enkele vergadering het laatste of het allerlaatste woord toe. Je kunt niet zeggen: de generale synode heeft het meeste gezag. Je kunt ook niet zeggen: de kerkeraad heeft het meeste gezag. Je kunt alleen maar zeggen: het laatste woord is aan de Here.

De kerkorde bereikt dit door eerst in artikel 30 de bevoegdheid van de meerdere vergaderingen behoorlijk in te perken.

Een meerdere vergadering mag slechts zaken in behandeling nemen die de kerken in haar ressort gemeenschappelijk aangaan of die in de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld.

Dat betekent: als in een bepaalde kerk zich iets afspeelt en de betrokken kerkeraad kan het zelf afhandelen, dan mogen classis, particuliere synode en generale synode zich er niet mee bemoeien.

Een voorbeeld: In de kerk van Edam wordt vier keer per jaar het avondmaal gevierd, in beide diensten. Een deel van de kerkeraad wil dat veranderen in zes keer per jaar, maar dan alleen in de morgendienst. Er volgt een stevige discussie die niet tot eenstemmigheid leidt. Men besluit de classis om een uitspraak te vragen; die zal dan worden opgevolgd. Maar de classis zegt: Dit is een zaak die u zelf ook wel kunt afhandelen. We willen u wel enkele adviezen geven, maar u zult zelf de beslissing moeten nemen. Als een deel van de kerkeraad zich dan niet in die beslissing kan vinden, is er de mogelijkheid van beroep; maar nogmaals: u moet eerst zelf de knoop doorhakken.

Pas wanneer vaststaat dat de betrokken kerkeraad het niet alleen afkan, of

|62|

wanneer blijkt dat een zaak toch alle kerken in de classis aangaat, mag de classis het in behandeling nemen.

Het zelfde geldt voor de particuliere synode: die mag zich er pas mee bemoeien, als duidelijk is dat de classis het niet alleen af kan, of als duidelijk is dat de zaak alle kerken binnen die particuliere synode aangaat.

En zo geldt het ook voor de generale synode: die mag alleen zaken behandelen die alle kerken aangaan, of zaken die door de particuliere synode niet afgehandeld konden worden.

 

Ook het laatste deel van artikel 30 is hierbij van belang:

Betreft het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde wordt gesteld, dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering op de agenda van de meerdere vergadering worden geplaatst.

Dat betekent: een classis mag niet zelf op het idee komen om een bepaalde zaak in behandeling te nemen, omdat die naar de mening van de classis alle kerken in het ressort aangaat. De classis zal met behandeling moeten wachten totdat een van de kerken haar daar om vraagt.

Een classis mag ook niet zelf beslissen dat een bepaalde zaak de krachten van een enkele kerkeraad te boven gaat. Dat zal de betrokken kerkeraad zelf te kennen moeten geven, waarbij die kerkeraad ook moet bewijzen dat hij er zelf alles aan gedaan heeft, wat hij kon.

Een voorbeeld: De kerk van Hindeloopen is zo klein geworden dat ze de eigen predikant niet meer kan onderhouden. De classis Bolsward heeft dat al langere tijd zien aankomen en heeft de mogelijkheden om de kerk van Hindeloopen te ondersteunen. Toch mag de classis niet uit zichzelf besluiten om die steun te gaan geven. Ze moet wachten tot de kerk van Hindeloopen er om vraagt. Daarbij is de kerk van Hindelopen verplicht om haar financiële toestand volledig aan de classis bekend te maken: ze moet bewijzen dat ze de steun werkelijk nodig heeft.

Zo gaat het ook op de particuliere synode en de generale synode. Een generale synode mag niet op eigen initiatief een zaak aanpakken, ook al is het overduidelijk dat die zaak alle kerken aangaat. Het moet gaan in de kerkelijke weg. Dat wil zeggen: eerst moet er een kerk zijn die erover heeft gesproken en die het vervolgens op de classis heeft gebracht. Daarna moet die classis zich er diepgaand mee bezighouden en tot de conclusie komen dat het goed is om het aan de particuliere synode voor te leggen. Vervolgens moet de particuliere synode zich er over buigen en besluiten om de zaak aan de generale synode voor te leggen. Pas dan kan die generale synode over de zaak gaan spreken.

Uiteraard mag ook de een of andere organisatie van binnen of buiten de kerken zich niet wenden tot classis of synode met het verzoek om een bepaalde zaak te gaan behandelen. Een dergelijke organisatie zal net als ieder ander de kerkelijke weg moeten gaan, dus eerst naar een of meer kerkeraden.

|63|

Artikel 30 verzet zich zo tegen machtige bestuursorganen, die ongevraagd allerlei besluiten nemen waar de kerken aan gebonden zouden zijn. Meerdere vergaderingen mogen alleen optreden als het echt niet anders kan en als daar door de kerken om gevraagd is. Een duidelijke inperking van de bevoegdheid van de meerdere vergaderingen.

Maar laat niemand denken dat dan de kerkeraden dus wel de meeste macht zullen hebben, omdat zij wel ongevraagd allerlei kerkelijke zaken in behandeling kunnen nemen en omdat zij het startsein moeten geven voor elke nieuwe zaak op een meerdere vergadering. Ook de bevoegdheid van de kerkeraden is beperkt! Want als de meerdere vergadering eenmaal een besluit genomen heeft, zijn alle kerken in het ressort er aan gebonden, ook al was het maar een enkele kerk die om dat besluit heeft gevraagd. Die binding wordt beschreven in artikel 35:

De classis heeft de bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten opzichte van de kerkeraad. Dit geldt eveneens voor de particuliere synode ten opzichte van de classis en voor de generale synode ten opzichte van de particuliere synode.

Dat is terecht. Stel dat een bepaalde kerk een zaak niet meer alleen afkan, bijvoorbeeld in financieel opzicht. Als dan de classis om hulp wordt gevraagd en de classis besluit die hulp te verlenen, mag het niet gebeuren dat een andere kerk zegt: „Ik heb er niet om gevraagd, dus ik doe niet mee aan die hulpverlening”. Een kerkverband wordt dan onmogelijk.

 

Bovendien is er dan nog artikel 31, sluitsteen van de goede verhouding tussen kerkeraad, classis, particuliere synode en generale synode.

Artikel 31 regelt namelijk dat elke vergadering getoetst kan worden door een andere vergadering, waarbij dan getoetst mag worden aan Gods Woord en de kerkorde.

We lezen daarvoor eerst het begin van dit artikel:

Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering.

Als een kerkeraad een besluit neemt zonder de classis daar over te raadplegen, kan het toch gebeuren dat die classis zegt: kerkeraad, zo mag het niet. Dat kan wanneer een gemeentelid in beroep is gegaan tegen dat kerkeraadsbesluit. De classis heeft dan het recht om het kerkeraadsbesluit te toetsen.

Op de zelfde manier kan elk classicaal besluit worden getoetst door de particuliere synode, als iemand namelijk in beroep gaat tegen dat classicale besluit. En elk besluit van de particuliere synode kan op de zelfde manier worden getoetst door de generale synode.

We hebben daar al het een en ander over geschreven in § 4.5., over het recht van beroep voor een gemeentelid.

Maar het omgekeerde geldt nu ook. Evenals het besluit van een mindere

|64|

vergadering getoetst mag worden door de meerdere vergadering, zo mogen de besluiten van een meerdere vergadering worden getoetst door de mindere vergadering. Dat zegt het tweede deel van artikel 31:

De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde.

Een kerkeraad is niet gebonden aan een besluit van de classis, als de kerkeraad kan bewijzen dat het classicale besluit strijdig is met Gods Woord of met de kerkorde. Uiteraard zal de kerkeraad dat bewijs wel moeten overleggen aan de classis, zodat die overtuigd kan worden van haar ongelijk.

Wordt de classis niet overtuigd, dan kan de kerkeraad verder gaan naar de particuliere synode en daarna zo nodig naar de generale synode. Wordt zelfs die generale synode niet overtuigd, dan kan de kerkeraad nog steeds niet worden verplicht om het classicale besluit na te leven. Wel is het zo dat een kerkeraad die dit blijft weigeren, daarmee het kerkverband verbreekt. Een kerkeraad zal zich dus goed moeten bedenken, voordat hij uitspreekt dat een bepaald besluit van een meerdere vergadering in strijd is met Gods Woord of met de kerkorde. En ook zal hij goed moeten luisteren als een andere vergadering hem van zijn ongelijk probeert te overtuigen.

Een voorbeeld: De generale synode van 1972 besloot dat wettige geadopteerde kinderen gedoopt mogen worden. Enkele kerken meenden dat dit strijdig was met Gods Woord. Ze werden dan ook niet gedwongen om het besluit toch uit te voeren.
Ze konden hun bezwaren voorleggen aan de generale synode van 1975. Deze oordeelde dat het besluit van 1972 overeenstemde met Gods Woord en dus gehandhaafd kon blijven.
Een enkele kerk liet zich ook toen nog niet overtuigen. Zo vroeg een kerk aan de generale synode van 1981: kunnen wij blijven weigeren om geadopteerde kinderen te dopen en tegelijk onze plaats houden binnen het kerkverband? De synode sprak uit van niet. Als deze kerk binnen het verband wil blijven, zal zij zich uiteindelijk toch moeten neerleggen bij de genomen besluiten. Anders krijg je de situatie dat een echtpaar uit deze kerk, dat een kind heeft geadopteerd, eerst zal moeten verhuizen om het te kunnen laten dopen, om dan met het gedoopte kind terug te keren in de thuiskerk. Een dergelijke situatie mag tijdelijk bestaan, terwille van de toetsing volgens artikel 31, maar mag niet eindeloos voortduren.

Maar toch: het toetsingsrecht is er. Een meerdere vergadering mag een mindere vergadering op de vingers tikken bij een onjuist besluit. En een mindere vergadering mag een meerdere vergadering op zijn fouten wijzen.

Vandaar dat we konden zeggen: de kerkorde kent aan geen enkele vergadering het laatste woord toe. Dat laatste woord is alleen aan Gods Woord. Besluiten die daarmee strijden, mogen altijd bestreden worden.

Dat geldt ook voor besluiten die strijden met de kerkorde, zegt artikel 31. En terecht: die kerkorde bevat de gezamenlijke afspraken voor het kerkelijk samenleven.

|65|

Als de kerken zich daar niet aan houden, blijft er van het kerkverband niets over. Zie hierover ook weer § 4.5.

 

De kerkorde biedt dus een evenwichtige verdeling van de beslissingsbevoegdheid over de verschillende vergaderingen, met als doel dat niet mensenwoorden, maar Gods Woord doorslaggevend blijft in de kerk.

Het is van belang om deze evenwichtige verdeling zorgvuldig te handhaven. De kerken zijn niet geholpen met een synodocratie, waarin een college aan de top (de synode) de lakens uitdeelt. De kerken zijn ook niet geholpen met een consistoriocratie, waarin de gemeenteleden zijn overgeleverd aan de willekeur van hun kerkeraad (de consistorie).

De kerken zijn wel geholpen met een stelsel, waarin elke vergadering zich moet onderwerpen aan toetsing van haar besluiten aan Gods Woord en de gezamenlijk overeengekomen kerkorde.

Met dit alles is niet ontkend dat de kerkeraad een bijzondere plaats heeft onder de kerkelijke vergaderingen. De kerkeraad is een vergadering van ambtsdragers en kan daarom ambtelijk optreden, bijvoorbeeld in het samenroepen van de gemeente voor de eredienst en het bedienen van de kerkelijke tucht.
Classis en synode mogen dit niet; ze zijn geen ambtelijke vergaderingen maar vergaderingen van afgevaardigden. Zij ontlenen hun gezag aan de opdracht die ze van de kerken hebben gekregen. Ze hebben dus slechts ‘indirect’ of ‘afgeleid’ gezag.
Maar dit onderscheid tussen de kerkeraad en de andere vergaderingen betekent niet dat de kerkeraad daarom het ‘hoogste’ of ‘meeste’ gezag heeft. Ook al hebben de meerdere vergaderingen slechts afgeleid gezag, ze hebben toch wel degelijk gezag, en dat mede om te voorkomen dat de kerkeraad zich als hoogste vergadering zou gaan gedragen. De gereformeerde kerkregering kent geen hoogste vergadering, alleen een hoogste Koning, aan wie alle vergaderingen zich moeten onderwerpen.

 

5.6 Eigen karakter van de kerkeraad

De kerkeraad staat het dichtst bij het leven in de gemeente. De kerkeraad mag zich daar ook volop mee bezighouden: hij hoeft niet te wachten tot een zaak door een mindere vergadering aan de orde wordt gesteld, zoals artikel 30 dat voor de andere vergaderingen voorschrijft.

Wel dient een kerkeraad zich te houden aan het begin van artikel 30:

Deze vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen en dat op kerkelijke wijze.

Een kerkeraad hoeft zich niet met alles te bemoeien wat in het leven van de gemeenteleden voorvalt. Wel mogen de leden van de kerkeraad als ambtsdragers belangstelling tonen voor alle aspecten van ieders leven en ze mogen er op toezien dat de gemeenteleden in alle dingen volgens Gods geboden leven. Maar een kerkeraad moet zich niet verbeelden dat hij op alle

|66|

terreinen van het leven deskundig is en bindende uitspraken zou kunnen doen.

 

Verder zal de kerkeraad zich steeds moeten afvragen of een bepaalde zaak met of zonder de diakenen behandeld zal worden. Vergelijk wat daarover is gezegd in § 2.8., onder verwijzing naar artikel 36:

De kerkeraad zal eveneens regelmatig met de diakenen vergaderen. Deze vergadering zal de zaken behandelen die de kerkorde daarvoor aanwijst, de materiële aangelegenheden van de kerk, het financieel beheer en alles wat naar het oordeel van de kerkeraad tot het algemeen beleid gerekend kan worden.

Wat wijst de kerkorde aan voor behandeling met de diakenen? In ieder geval de roeping van ambtsdragers. Zie artikel 5, over de roeping tot de dienst des Woords:

De beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling.

En dus ook artikel 6:

Wanneer predikanten beroepen worden naar een andere kerk, zal de beroeping eveneens geschieden door de kerkeraad en de diakenen, met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling.

Verder artikel 20:

De ouderlingen en diakenen zullen tot hun ambt geroepen worden door de kerkeraad en de diakenen, met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling.

De materiële aangelegenheden van de kerk horen volgens artikel 36 eveneens thuis bij de kerkeraad met diakenen. In dat verband wordt nog een speciaal artikel geboden, artikel 51:

Ten aanzien van het bestuur van de stoffelijke goederen wordt een kerk in en buiten rechte vertegenwoordigd door twee personen, die daartoe bij het nemen van het uit te voeren besluit door de kerkeraad en de diakenen zijn aangewezen.

Dit is een typisch juridische regel, maar daarom nog wel belangrijk voor elke kerkeraad: zeker in stoffelijke zaken krijgen we te maken met de maatschappij waarin we leven, en zullen we dus moeten rekenen met de regels die daar gelden.

 

Artikel 36 vermeldt niet welke zaken de kerkeraad zonder diakenen moet behandelen. Artikel 37 zegt er wel iets van:

Waar het aantal ouderlingen en diakenen klein is, kan de kerkeraad krachtens plaatselijke regeling altijd samen met de diakenen vergaderen. In dat geval wordt in zaken van opzicht en tucht gehandeld met advies van de diakenen en in zaken van het diakenambt met advies van de ouderlingen.

Zaken van opzicht en tucht horen dus normaal gesproken niet thuis op de vergadering met de diakenen.

Dat toezicht treffen we onder meer aan in artikel 57:

|67|

De kerkeraden zullen erop toezien dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk, zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.

Eveneens in artikel 70:

De kerkeraad zal erop toezien dat de huwelijken kerkelijk bevestigd worden, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient te worden gebruikt.

Ook de tucht moet worden geoefend door de kerkeraad zonder de diakenen.

Artikel 76:

De kerkeraad zal de toegang tot het avondmaal van de Here ontzeggen aan hem, die de kerkelijke vermaning hardnekkig verwerpt of die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaan heeft.

Het zelfde geldt voor de tucht over ambtsdragers. Artikel 79:

Wanneer predikanten de kerkelijke vermaning verwerpen of wanneer zij een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaan, zullen zij geschorst worden op grond van het oordeel van hun kerkeraad en die van de door de classis aangewezen naburige gemeente.
(...)
Wanneer ouderlingen of diakenen zich aan een van de genoemde zonden schuldig maken, is voor hun schorsing of afzetting het oordeel van hun kerkeraad en die van de naburige gemeente voldoende.

Eveneens bij de tucht over doopleden, artikel 82:

De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen, vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare belijdenis van het geloof te doen, of ook in ander opzicht zijn roeping tot nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond ontrouw is.

Ook de uitvoering van artikel 63 valt onder ‘opzicht en tucht’:

Wanneer leden naar een andere gemeente vertrekken, zal de kerkeraad hun na de vereiste afkondiging aan de gemeente een attestatie betreffende hun leer en leven meegeven, ondertekend door de praeses en de scriba.

Bij de andere taken van de kerkeraad vermeldt de kerkorde niet of het met of zonder diakenen behandeld moet worden. Een aanwijzing wordt nog wel gevormd door de slotregel van artikel 36, dat „alles wat naar het oordeel van de kerkeraad tot het algemeen beleid gerekend kan worden” een zaak is voor de kerkeraad met de diakenen.

Hieronder kan gerekend worden het naleven van artikel 11:

De kerkeraad is verplicht namens de gemeente, die hij hierin vertegenwoordigt, haar predikanten naar behoren te onderhouden.

Eveneens artikel 27:

De ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat zij gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd is aan de overheid, omdat God deze heeft ingesteld. Zelf moeten zij in dezen een goed voorbeeld geven, en in de weg van gepast respect en correspondentie nastreven dat de overheid de dienst van de kerk steeds wettig beschermt.

|68|

Dit artikel spreekt allereerst de ambtsdragers persoonlijk aan. Maar er valt ook het woord ‘correspondentie’. Dat is een zaak voor de hele kerkeraad, hier wel met de diakenen.

Ook andere kerkelijke vergaderingen mogen overigens contact houden met de overheid. Zo kent de generale synode ‘deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid’.

 

Bij allerlei andere taken geldt dat de kerkeraad zich er soms met, soms zonder diakenen mee bezig zal houden.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de evangelisatie, de verkondiging van het evangelie in het eigen gebied van de kerk, waarover artikel 26 spreekt:

De evangelisatie moet erop gericht zijn dat zij die God niet kennen of van Hem en zijn dienst vervreemd zijn, zich door belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus. De kerkeraden zullen erop toezien dat vanuit deze doelstelling gewerkt wordt.

De algemene kant van dit werk zal de kerkeraad met de diakenen behandelen. Maar de begeleiding van personen die zich door de evangelisatie bij de kerk willen voegen is een zaak van de kerkeraad zonder de diakenen.

Dat geldt ook voor de zending, de verkondiging van het evangelie buiten het eigen gebied van de kerk en dus ook meestal buiten het eigen land. Artikel 24 zegt daarvan:

De kerken zullen hun zendingsroeping vervullen met inachtneming van de artikelen in deze kerkorde. Wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken, zullen zij zich houden aan de indeling in ressorten die voor het kerkverband aanvaard is.

Bij een dergelijke samenwerking wordt altijd één kerk aangewezen als zendende kerk. De predikanten die voor het zendingswerk worden geroepen, worden aan deze kerk verbonden. Er is binnen zo’n samenwerkingsverband dus minstens één kerkeraad die zich intensief met dat zendingswerk bemoeit. Maar de kerkeraad van de zendende kerk zal ook de andere kerkeraden gelegenheid moeten geven om in dit werk mee te leven en het mee te dragen. Die andere kerkeraden zullen het zendingswerk doorgaans in samenwerking met de diakenen behandelen; de kerkeraad van de zendende kerk zal ook vaak zonder diakenen hierover moeten vergaderen.

De kerkeraad is verder verantwoordelijk voor de eredienst. Artikel 65:

De kerkeraad zal de gemeente op de dag des Heren tweemaal samenroepen voor de eredienst.

De kerkeraad zonder diakenen zal er op toezien dat de gemeenteleden aan deze roep gehoor geven. Maar de organisatie van de kerkdiensten zelf is algemeen genoeg om met de diakenen te behandelen. Iets dergelijks geldt voor de artikelen 66 en 68, die een uitwerking vormen van artikel 65.

In dit verband kan ook nog worden genoemd artikel 10:

Niemand mag in een andere kerk het Woord of de sacramenten bedienen zonder toestemming van de betrokken kerkeraad.

|69|

Het is de kerkeraad die de eredienst belegt; zo is het ook alleen de kerkeraad die een predikant kan machtigen om in die eredienst het woord of de sacramenten te bedienen. Als het er op aan komt, wordt deze machtiging verleend door de ouderlingen, dus de kerkeraad zonder diakenen. Toch zal in normale gevallen de zaak meestal passeren in de vergadering van de kerkeraad met de diakenen. Het is immers meestal niet meer dan een formaliteit.

De handdruk die een ouderling aan het begin van de dienst aan de predikant geeft, is de uiting van deze machtiging door de kerkeraad. Op dezelfde manier kan de handdruk aan het eind van de dienst worden opgevat als teken dat de predikant zijn opdracht heeft volbracht.

Ook het onderling toezicht van de ambtsdragers is een zaak die soms met, soms zonder de diakenen wordt behandeld. We lezen immers in artikel 81:

De predikanten, ouderlingen en diakenen zullen onderling christelijke censuur oefenen en elkaar inzake de bediening van hun ambt aansporen en vriendelijk terechtwijzen.

Ook de diakenen zijn hier dus bij betrokken. Maar artikel 21 noemt als bijzondere taak voor de ouderlingen, en dan ook voor hen alleen:

Zij zien erop toe, dat de predikanten, de mede-ouderlingen en de diakenen hun ambt trouw vervullen.

Dit betekent dat in de vergadering met de diakenen alleen plaats is voor de ‘vriendelijke terechtwijzing’. Wanneer het gaat om geordende controle van de ambtsdienst, of wanneer het nodig mocht zijn dat de kerkeraad officieel zijn afkeuring uitspreekt over het optreden van een ambtsdrager, moet dit plaatsvinden zonder de diakenen. We komen dan namelijk op het terrein van ‘opzicht en tucht’.

Een bijzonder geval vormen de artikelen 14 en 15. Artikel 14 zegt:

De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis en de deputaten van de particuliere synode.

En artikel 15:

Hij kan slechts van zijn ambt worden ontheven en overgaan tot een andere levensstaat, indien de kerkeraad en de classis, met medewerking van de deputaten van de particuliere synode, oordelen dat daarvoor gewichtige redenen zijn.

Ontslag en ontheffing zijn geen vormen van tucht. Maar in de praktijk kunnen ze er soms dicht tegen aan liggen. In dat geval zullen ze zonder diakenen worden behandeld. Alleen wanneer het werkelijk niets met tucht heeft uit te staan, kunnen ook de diakenen erbij betrokken worden. Zij hebben immers ook meegewerkt in het roepen van de ambtsdrager.

Het zelfde geldt uiteraard wanneer een ouderling of diaken ontheffing vraagt.

Tenslotte vinden we een taak voor de kerkeraad in artikel 41:

Een classicale vergadering wordt gevormd door de kerken van het classicaal

|70|

ressort, die elk een predikant en een ouderling zullen afvaardigen met de vereiste geloofsbrieven.

Diakenen kunnen niet worden afgevaardigd. Daarom moeten zij ook niet meebeslissen over de afvaardiging. Meestal zal dat ook niet nodig zijn, omdat de afvaardiging bij toerbeurt wordt geregeld. Maar wanneer in een bijzonder geval van die regel wordt afgeweken en de afvaardiging door stemming wordt samengesteld, moet dit gebeuren door de kerkeraad zonder de diakenen.

Aan de andere kant is de classis ook de meerdere vergadering voor diaconale zaken (zie § 5.2.). Daarom moeten de diakenen wel zo veel mogelijk worden ingelicht over het classicale werk. Wanneer de geloofsbrief een instructie bevat over een zaak die met de diakenen is behandeld, zal de instructie eveneens met de diakenen worden vastgesteld.

Het is onjuist wanneer de taken zo worden verdeeld, dat alle geheime zaken zonder de diakenen worden behandeld, en alle niet-geheime zaken samen met de diakenen. Het gaat niet om de vraag of een zaak geheim is, maar of de zaak past bij de taak hetzij van de ouderling hetzij van de diaken hetzij van beiden.
Dat moet ook worden bedacht bij zaken die niet onder bovengenoemde opsomming vallen, bijvoorbeeld de samenspreking met een andere kerk om tot eenheid te komen. Deze samenspreking zal niet geheim hoeven zijn; ook de diakenen, ja zelfs alle gemeenteleden kunnen er aan deelnemen. Toch is het een taak van alleen de ouderlingen om uit te spreken of een kerk al dan niet als ware kerk kan worden aanvaard. Want juist de ouderlingen hebben de taak om toe te zien op de drie kenmerken van de kerk: de zuiverheid in de leer, in de bediening van de sacramenten en in de tucht.

 

5.7 Eigen karakter van de classis

Een belangrijke taak van de classis is dat zij toezicht houdt op alle kerken in haar ressort.

Zij doet dit namens het hele kerkverband. Het zal een kerkeraad niet overkomen dat hij bezoek krijgt van twee broeders die in opdracht van de generale of particuliere synode komen onderzoeken hoe de gang van zaken is in de betreffende kerk.

Maar het zal de kerkeraad jaarlijks overkomen dat hij bezoek krijgt van twee broeders die in opdracht van de classis komen onderzoeken of hier nog een echte kerk van Christus is, of dat men dreigt af te dwalen van dat goede spoor.

Dit bezoek wordt kerkvisitatie genoemd. De kerkorde schrijft er over in artikel 44:

De Classis zal elk jaar enkele van haar ervarenste en bekwaamste predikanten machtigen in alle kerken van haar ressort visitatie te doen. Indien nodig kan zij naast predikanten een voor deze taak bekwame ouderling benoemen.
De visitatoren zullen onderzoeken of de ambtsdragers ieder voor zich en gezamenlijk hun ambt trouw vervullen, zich houden aan de zuivere leer, de

|71|

aangenomen orde in alles naleven en de opbouw van de gemeente zo goed ze kunnen met woord en daad bevorderen.
Het doel van de visitatie is het tijdig vermanen van ambtsdragers bij wie in een of ander opzicht nalatigheid geconstateerd wordt, en het met raad en daad meewerken aan de vrede, de opbouw en het welzijn van de kerken.

De visitatoren zullen van hun werk schriftelijk rapport uitbrengen aan de classis.

De kerkvisitatie heeft veel overeenkomsten met het jaarlijkse huisbezoek dat de ouderlingen brengen in de gemeente. Dat huisbezoek komt voort uit de herderlijke zorg van Christus voor alle leden van de gemeente. De ambtsdragers komen in opdracht van Hem. Maar zo komen ook de visitatoren in elke kerk: niet als bemoeials, maar als vertegenwoordigers van Christus, die net als Hij er voor willen zorgen dat geen enkel deel van zijn kudde afdwaalt.

Ook de invulling van de kerkvisitatie lijkt op die van het huisbezoek. Zoals de ouderlingen op het huisbezoek allereerst geroepen zijn om te luisteren, zo zullen ook de visitatoren allereerst luisteren naar de antwoorden die op hun vragen worden gegeven. Zoals de ouderlingen vervolgens mogen spreken, zo mogen de visitatoren dat ook. Zoals de ouderlingen op het huisbezoek niet alleen vermanen, maar ook troosten en goede raad geven, zo mogen ook de visitatoren zich niet beperken tot het aanwijzen van de fouten in de betrokken kerk; ze moeten ook, waar nodig, „met raad en daad meewerken aan de vrede, de opbouw en het welzijn van de kerken”.

Een andere overeenkomst vloeit hieruit voort. Wanneer de ouderlingen op huisbezoek gaan, verwachten zij dat de gemeenteleden hen zullen ontvangen als vertegenwoordigers van Christus, dus dat men ruimte maakt voor dat bezoek en in een open gesprek bereid is om verantwoording af te leggen over de eigen manier van leven. De zelfde ontvangst mogen de ouderlingen in kerkeraadsverband bereiden aan de visitatoren van de classis. Laten ook zij er niet voor terugschrikken om tegenover deze vertegenwoordigers van Christus eerlijk verantwoording te doen van hun beleid.

Het kan gebeuren dat de kerkeraad toch een te mooi beeld geeft van zichzelf of van de eigen gemeente. Als een gemeentelid dat vermoedt, mag hij of zij een gesprek aanvragen met de visitatoren, om daarin aanvullende informatie te geven.

Uiteraard moet het dan wel gaan om een zaak waarover dit gemeentelid zich ook al eens tot de kerkeraad had gewend en waarover hij geen bevredigend antwoord had gekregen.

Via het rapport van de visitatoren komt al deze informatie op de classis. De classis moet daarbij de verleiding weerstaan om over allerlei zaken die in dat rapport worden genoemd, een uitspraak te doen. De classis moet zich ook hierbij houden aan artikel 30, dat duidelijke beperkingen oplegt aan de meerdere vergaderingen om een bepaalde zaak in behandeling te nemen. Vergelijk wat daarover is gezegd in § 5.5.

|72|

Wel kan de classis de verstrekte informatie gebruiken om gezamenlijk mee te leven met de betrokken gemeente. Ook kan de informatie worden gebruikt bij de behandeling van een zaak die wel op de wettige manier van artikel 30 op de tafel van de classis is gekomen.

Ook kan de classis vermanende woorden laten horen, als het rapport daarvoor aanleiding geeft. Wanneer een kerk niet naar die vermaning wil luisteren, kan uiteindelijk het kerkverband worden verbroken. Dat is de enige uitspraak die past na het uitbrengen van een visitatierapport: het besluit om de band met deze kerk wel of niet vast te houden.

Een voorbeeld: Bij de visitatie in de kerk te Helmond wordt gevraagd naar het beleid van de kerkeraad in tuchtgevallen. De kerkeraad antwoordt dat er geen tuchtgevallen zijn. Er zijn echter twee zusters uit de gemeente die de visitatoren wensen te spreken. Zij melden dat enkele broeders van deze gemeente in openbare zonde leven, terwijl de kerkeraad daar niets tegen doet. Ze hebben de kerkeraad hierover al eens geschreven, maar zonder resultaat. De visitatoren vragen de kerkeraad of dit waar is. Die kan het niet ontkennen.
De visitatoren rapporteren het daarom aan de classis. Die mag nu niet uitspreken dat die broeders, die zo zondig leven, meteen van het avondmaal moeten worden afgehouden. Wel mag de classis de kerkeraad van Helmond om opheldering vragen over zijn beleid in zaken van opzicht en tucht. Mocht dan blijken dat de kerkeraad opzettelijk nalaat de tucht te bedienen waar dit door de Here toch wordt geëist, dan zal de classis de kerkeraad van Helmond daar indringend over vermanen. Als dat niets oplevert zal de classis de band met de kerk van Helmond verbreken: een kerk die geen tucht wil oefenen mag niet langer als ware kerk worden aanvaard.

Het toezicht op de kerken gebeurt trouwens niet alleen door middel van de kerkvisitatie. Het is ook een vast punt op elke classisvergadering. Artikel 41 zegt er van:

De praeses zal vragen of de ambtelijke diensten voortgang hebben, of de besluiten van de meerdere vergadering nageleefd worden en of er iets is, waarbij de kerkeraden het oordeel of de hulp van de classis nodig hebben voor de goede voortgang van hun plaatselijk kerkelijk leven.

Deze ‘rondvraag naar art.41 K.O.’ is uiteraard beperkter van opzet dan de kerkvisitatie. Een voordeel is echter dat er minstens vier maal per jaar gelegenheid voor is, terwijl de kerkvisitatie maar één maal per jaar wordt gehouden. Verder is een voordeel, dat de kerkeraden deze rondvraag kunnen gebruiken om advies te vragen van de voltallige classis, terwijl ze op de kerkvisitatie slechts van twee broeders advies kunnen krijgen.

Wanneer afgevaardigden op de vraag van de praeses antwoorden dat ze niets hebben te melden voor dit punt, verklaren ze daarmee stilzwijgend dat de ambtelijke diensten inderdaad voortgang hebben en dat de besluiten van de meerdere vergaderingen worden nageleefd!

Bij dit toezicht op de kerken houdt de classis vooral toezicht op de manier waarop de kerken omgaan met hun predikanten. Als een predikant aan een

|73|

gemeente wordt verbonden, of als zijn verbintenis aan de gemeente moet worden beëindigd, moet de classis steeds haar toestemming geven.

In de artikelen die de kerkorde wijdt aan de predikant, komen we dan ook steeds de classis tegen.

Artikel 5:

Alleen zij kunnen voor het eerst beroepen worden, die door de classis waaronder zij ressorteren, preparatoir geëxamineerd zijn. In kerken zonder predikant in actieve dienst zal beroepen worden met advies van de consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer als het leven betreft, zal worden afgenomen door de classis die het beroep moet goedkeuren.

Artikel 6 (over het beroep naar een andere kerk):

Kerken zonder predikant in actieve dienst zullen beroepen met advies van de consulent die door de classis aangewezen is.
Voor alle kerken geldt dat de goedkeuring van de classis vereist is. Aan haar zullen de volgens dit artikel beroepen predikanten een goede attestatie inzake leer en leven tonen.

Artikel 7:

Wanneer een predikant een beroep naar een andere kerk heeft aangenomen, mag deze hem niet als haar predikant aanvaarden voordat hij wettige akten van ontslag heeft overgelegd van de kerk en de classis waar hij gediend heeft.

Artikel 8 (over toelating zonder theologische opleiding):

Wanneer zulke personen toelating vragen tot de dienst des Woords, zal de classis hen examineren na toestemming van de particuliere synode.
Indien het examen naar het oordeel van de classis gunstig verloopt, zal deze een periode vaststellen waarin zij als proponent mogen voorgaan in de kerken van het classicaal ressort.
Daarna zal de classis verder met hen handelen zoals naar haar oordeel verantwoord is, volgens de generale regeling die daarvoor door de kerken is vastgesteld.

Artikel 9 (over de toelating van voorgangers die sinds kort lid van een van de kerken zijn):

Indien de classis en de deputaten van de particuliere synode dit noodzakelijk achten, zullen zij eerst een proeftijd doormaken.

Artikel 12 (een predikant die benoemd wordt voor een bijzondere taak moet toch verbonden blijven aan een kerk):

De verhouding waarin hij tot de betrokken kerk staat, dient geregeld te worden onder goedkeuring van de classis.

Artikel 14:

De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis en de deputaten van de particuliere synode.

Artikel 15 (een predikant kan zijn ambt niet neerleggen):

Hij kan slechts van zijn ambt worden ontheven en overgaan tot een andere

|74|

levensstaat, indien de kerkeraad en de classis, met medewerking van de deputaten van de particuliere synode, oordelen dat daarvoor gewichtige redenen zijn.

Artikel 79:

Wanneer predikanten de kerkelijke vermaning verwerpen of wanneer zij een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaan, zullen zij geschorst worden op grond van het oordeel van hun kerkeraad en die van de door de classis aangewezen naburige gemeente.
De classis moet met advies van de in artikel 14 genoemde deputaten van de particuliere synode beoordelen of zij afgezet dienen te worden.

Verder is afgesproken dat de classis zijn goedkeuring moet geven bij emeritering van een predikant volgens artikel 13.

In veel van deze gevallen worden bovendien de deputaten van de particuliere synode er bij gehaald.

Deze verregaande betrokkenheid van de classis heeft goede redenen.

In de eerste plaats gaat het om de bescherming van de rechtspositie van de predikant. Deze heeft zich volledig gewijd aan zijn ambt. De classis moet er op toezien dat de kerkeraad hier geen misbruik van maakt. Vergelijk hierover ook § 3.4.

In de tweede plaats is bij dit soort beslissingen veel zorgvuldigheid vereist, zodat een verstandige kerkeraad graag gebruik zal maken van de wijsheid van de classis.

In de derde plaats is van belang dat een predikant niet alleen in de eigen gemeente mag voorgaan, maar ook bevoegd is om in andere gemeenten met ambtelijk gezag het Woord en de sacramenten te bedienen. Daarom mag het kerkverband meebeslissen over de toelating tot de dienst des Woords. Voor een generale synode zou dit een te zware belasting vormen; daarom is het overgelaten aan de classis, die daarbij hulp krijgt van de deputaten van de particuliere synode.

 

Niet alle zaken rond de positie van een predikant zijn even zwaar geladen. Wanneer een extra classisvergadering nodig is voor de goedkeuring van een beroep in de zin van artikel 6, of de afgifte van een akte van ontslag in de zin van artikel 7, kan worden volstaan met een zogenaamde ‘classis contracta’. Deze wordt gevormd door twee of drie kerken uit het classicaal ressort. De genoemde zaken zijn immers niet van zoveel gewicht, dat alle kerken daarvoor aanwezig moeten zijn. Wel moeten alle kerken over deze classis contracta worden ingelicht. Wanneer ze dan toch aanwezig willen zijn, hebben ze daarvoor de gelegenheid. Ook moeten alle kerken kennis nemen van de besluiten van deze classis contracta, doordat de notulen ervan op de eerstvolgende gewone classis worden voorgelezen.

 

Het toezicht van de classis strekt zich verder uit tot de bediening van de tucht. De slotzin van artikel 76 zegt dit duidelijk:

|75|

Niemand mag worden geëxcommuniceerd zonder instemming van de classis.

Instemming van de classis is dus nog niet vereist wanneer ambtsdragers een zondaar willen vermanen. Instemming is pas vereist wanneer een kerkeraad na vele vermaningen meent dat het laatste redmiddel voor de zondaar moet worden toegepast: de uitsluiting uit de christelijke gemeente, de excommunicatie.

Die uitsluiting is een ingrijpende zaak. Een kerkeraad kan daarbij het advies van een classis goed gebruiken. Het kan immers gebeuren dat een kerkeraad door een te grote betrokkenheid de zaken niet meer goed kan beoordelen. De classis mag de kerkeraad dan bewaren voor fouten, die vrijwel onherstelbaar kunnen zijn.

Bovendien is de vereiste instemming van de classis een bescherming voor de zondaar: de classis zorgt er voor dat zijn goede naam niet ten onrechte naar beneden wordt gehaald. De instemming van de classis moet dan ook worden gevraagd voordat de kerkeraad de naam van de zondaar bekend maakt aan de gemeente. We lezen dat in artikel 77, over de afkondigingen aan de gemeente:

Om de zondaar nog te ontzien zal in de eerste zijn naam niet genoemd worden. In de tweede zal met de in artikel 76 bedoelde instemming van de classis zijn naam vermeld worden.

Dit geldt niet alleen bij de tucht over belijdende leden, maar ook bij de tucht over een dooplid. We lezen dat in artikel 82:

Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van de Here, zal dit met instemming van de classis aan de gemeente worden bekendgemaakt.

Een heel andere taak voor de classis vinden we tenslotte nog in de artikelen 38 en 39. Artikel 38:

Slechts met instemming van de classis kunnen in een plaats voor het eerst of opnieuw de ambten worden ingesteld.

En artikel 39:

Plaatsen waar nog geen kerkeraad kan zijn, zal de classis onder de zorg van een naburige kerkeraad stellen.

Oorspronkelijk waren deze artikelen bedoeld voor streken waarin het kerkelijk leven nog van de grond af moest worden opgebouwd. In onze tijd zijn ze nog van belang wanneer een kerk zo groot geworden is dat tot splitsing moet worden overgegaan, of wanneer een kerk zo klein is geworden dat ze moet worden opgeheven.

Uiteraard kan de classis een kerk niet dwingen tot splitsing of opheffing; wel kan de classis een dergelijke beslissing van een kerkeraad tegenhouden. Of positiever gezegd: voor splitsing of opheffing is toestemming van de classis vereist.

Bij splitsing zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat een bestaande

|76|

gemeente wordt opgedeeld en dat daarbij ook de kerkeraad wordt opgedeeld, zonder dat er ambtsdragers bij komen. De tweede is, dat het grootste deel van de gemeente blijft leven onder de bestaande kerkeraad, en dat een kleiner deel afzonderlijk verder gaat en daarbij zijn eigen ambtsdragers kiest. Er is dan sprake van instituering: instelling van de ambten. Uiteraard zijn er ook nog tussenwegen mogelijk. Maar in alle gevallen zal de classis volgens artikel 38 haar toestemming moeten geven.

Dat is terecht: de classis zal die nieuwe kerk immers moeten ontvangen als een nieuw lid in haar vergadering, met alle rechten en plichten die daarbij horen.

Bij opheffing van een kerk zal de kerkeraad meestal van te voren aan de classis bekend maken, bij welke naburige kerk men zich graag zou voegen. Maar de kerkeraad kan hier geen gezaghebbende uitspraak doen: die naburige kerk zal immers bereid moeten zijn om hen te ontvangen, en daar heeft de kerkeraad van de op te heffen kerk geen zeggenschap over. De classis is de aangewezen vergadering om hierover een uitspraak te doen, zoals dan ook in artikel 39 is vastgelegd.

In plaats van opheffing van een kerk kan ook worden gekozen voor samenvoeging van twee kleine kerken. Maar ook dan zal de classis toestemming moeten geven.

 

5.8 Eigen karakter van de particuliere synode

Afgaande op de kerkorde heeft de particuliere synode vooral een eigen betekenis via haar deputaten. We merken dat aan artikel 49:

Elke meerdere vergadering zal voor de uitvoering van haar opdrachten deputaten benoemen. Zoveel mogelijk zullen voor onderscheiden zaken afzonderlijke groepen deputaten aangesteld worden.
De particuliere synode zal bovendien deputaten benoemen die de classes moeten bijstaan in alle gevallen waarbij de kerkorde dit voorschrijft, en — op verzoek van de classes — bij bijzondere moeilijkheden. Ook zullen zij, of enkele van hen, toezicht houden op het peremptoir examen van de aanstaande predikanten.
De deputaten zullen nauwkeurig aantekening houden van hun werkzaamheden en daarvan rapport uitbrengen.
Zij zullen zich, als dit gevraagd wordt, verantwoorden.

Dit artikel spreekt over alle meerdere vergaderingen, maar in het bijzonder over de particuliere synode. Die moet altijd zorgen voor ‘deputaten ad art. 49 K.O.’, die in bijzondere gevallen de classis kunnen helpen. Dat kan als de classis er om vraagt, maar het moet in ieder geval als de kerkorde er om vraagt.

De kerkorde vraagt er om in:
— artikel 5: het peremptoir examen van wie voor het eerst predikant zullen worden;
— artikel 9: de toelating van voorgangers die sinds kort lid van een van de kerken zijn;

|77|

— artikel 14: ontslag van de verbintenis van een predikant aan de gemeente;
— artikel 15: ontheffing uit het ambt van predikant;
— artikel 79: afzetting van een predikant.

Via generaal synodaal besluit is daar nog bij gekomen de emeritering volgens artikel 13. Vergelijk verder de § 3.4. en 5.7., waar ook is aangegeven waarom classis en deputaten van de particuliere synode hierbij betrokken moeten worden.

Er is één geval waarin de particuliere synode zelf moet optreden en het dus niet kan overlaten aan haar deputaten. Dat is bij de toelating zonder theologische opleiding, waarover het gaat in artikel 8:

Wanneer zulke personen toelating vragen tot de dienst des Woords, zal de classis hen examineren na toestemming van de particuliere synode.

De benoeming van de ‘deputaten ad art. 49 K.O.’ gebeurt op een speciale manier.

De particuliere synode vraagt aan elke classis in haar ressort om een bepaald aantal broeders aan haar voor te dragen. Deze broeders worden dan zonder meer door de particuliere synode benoemd. De gezamenlijke classes bepalen dus wie er door de particuliere synode benoemd zullen worden. We hoeven daar niet vreemd tegen aan te kijken: de particuliere synode wordt immers gevormd door de classes, zoals artikel 45 zegt.

Deze methode van benoemen heeft twee voordelen:

In de eerste plaats levert elke classis evenveel deputaten. Zou de particuliere synode zelf een lijst moeten samenstellen, dan zou het gemakkelijk kunnen gebeuren dat uit een bepaalde classis meer deputaten aangewezen werden dan uit de andere, met het gevaar dat de kerken uit die ene classis zouden gaan heersen over de kerken van de andere classes. Dat gevaar wordt nu bij voorbaat uitgesloten.

In de tweede plaats kunnen de classes beter beoordelen wie geschikt is voor het deputaatschap, dan de particuliere synode dat kan. De classes staan immers dichter bij de kerken.

Deze methode van benoeming wordt daarom ook wel bij andere deputaatschappen toegepast. Een bekend voorbeeld vormen de deputaten die als curatoren optreden voor de opleiding tot de dienst des Woords. Deze deputaten worden door de generale synode benoemd, maar op voordracht van de particuliere synode. Deze deputaten brengen daarom ook wel rapport uit aan de ‘eigen’ particuliere synode.

Ook dat is een onderdeel van het eigen karakter van de particuliere synode.

 

Verder zal een particuliere synode zich vaak bezighouden met zendingszaken.

Artikel 24 luidt immers:

De kerken zullen hun zendingsroeping vervullen met inachtneming van de artikelen in deze kerkorde. Wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping

|78|

samenwerken, zullen zij zich houden aan de indeling in ressorten die voor het kerkverband aanvaard is.

In de praktijk betekent dat meestal, dat de kerken samenwerken op het niveau van de particuliere synode. Dat wil niet zeggen dat de particuliere synode de zendende instantie wordt; dat is alleen de zendende kerk. Vergelijk § 5.6. Wel regelt de particuliere synode dan de verhouding tussen die zendende kerk en de kerken die met haar samenwerken. Ook kan de particuliere synode deputaten benoemen die de zendende kerk bij haar werk begeleiden.

 

5.9 Eigen karakter van de generale synode

De generale synode slokt in verhouding de meeste vergadertijd op. Zij wordt volgens artikel 46 slechts eenmaal in de drie jaar gehouden, maar heeft dan maanden nodig om klaar te komen. Vaak is men blij als het beperkt blijft tot een half jaar! Ter vergelijking: een kerkeraad vergadert meestal niet meer dan 30 avonden per jaar. Een classis kan het in normale omstandigheden doen met ongeveer 5 avonden per jaar. Een particuliere synode heeft per jaar vaak maar een dag nodig. En dan die generale synode: omgerekend meer dan een maand vergadertijd per jaar.

De oorzaak hiervan is, dat de generale synode de ‘meeste’ vergadering is; er is geen vergadering die ‘meerder’ is, want in de generale synode komen alle kerken uit het kerkverband bij elkaar.

Bij de generale synode treedt daarom een zeker stuwdam-effect op. Artikel 30 zegt immers:

Een meerdere vergadering mag slechts zaken in behandeling nemen die de kerken in haar ressort gemeenschappelijk aangaan of die in de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld.

Nu zijn er veel gewichtige zaken die alle kerken gemeenschappelijk aangaan. Al deze zaken zullen dus door de generale synode behandeld moeten worden.

En wat betreft de zaken „die in de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld”: een kerkeraad kan een zaak zo doorschuiven naar de classis, de classis naar de particuliere synode, en de particuliere synode naar de generale synode. Maar de generale synode kan het niet doorschuiven naar een meerdere vergadering. Ze zal het zelf moeten afhandelen.

Iets dergelijks doet zich voor bij beroepszaken. Artikel 31 zegt:

Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering.

Zo kan iemand tegen een kerkeraadsuitspraak in beroep gaan bij de classis. Daarna kan een van beide partijen in beroep gaan bij de particuliere synode. En daarna kan een van de partijen in beroep gaan bij de generale synode. Juist bij ingewikkelde zaken, die de grondslagen van het kerkelijk leven betreffen, zal de beroepsprocedure vrijwel altijd doorgaan tot op de

|79|

generale synode. Maar daarna is er geen beroep meer mogelijk, hoogstens een revisie-aanvraag bij de volgende generale synode (en dus nog eens extra werk voor die volgende synode). Elke generale synode zal zich hiervan bewust zijn en de zaak daarom uiterst grondig aanpakken.

Bedenk daarbij dat de generale synode de meerdere vergadering is voor alle negen particuliere synodes. Dat betekent: alle zaken die niet door een van de particuliere synodes afgehandeld konden worden, komen op de generale synodes.

Vrijwel alle belangrijke kwesties die zich ergens in het kerkverband voordoen, komen op de een of andere manier bij de generale synode terecht. De generale synode kan daarom moeilijk zelf de schuld krijgen van haar lange vergadertijd. Natuurlijk, ze moet zorgen dat er efficiënt gewerkt wordt en dat er niet onnodig wordt uitgeweid over allerlei bijzaken. Maar het zijn vooral de andere kerkelijke vergaderingen — kerkeraad, classis en particuliere synode — die iets kunnen doen aan de bekorting van een generale synode. Dat kan door ernst te maken met artikel 30, het laatste deel:

Betreft het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde wordt gesteld, dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering op de agenda van de meerdere vergadering worden geplaatst.

Dat wil zeggen: elke nieuwe zaak, die op de generale synode komt, moet eerst zijn voorbereid door een of meer kerkeraden, vervolgens door een of meer classes en tenslotte door een of meer particuliere synodes. Wanneer al die vergaderingen zich al grondig met de zaak hebben beziggehouden, kan de generale synode daarop voortbouwen. Maar wanneer de mindere vergaderingen de behandeling beperken tot de constatering „dit is iets voor de generale synode”, dan moet men niet klagen wanneer die generale synode daar lange tijd mee bezig is.

Dat geldt zeker ook voor alle beroepszaken. Elke classis of particuliere synode die een dergelijke zaak te behandelen krijgt, mag dat niet doen vanuit de gedachte: „ze gaan toch wel door naar de generale synode”. De classis of particuliere synode zal er zelf alles aan moeten doen om te bewerken dat haar eigen uitspraak door alle partijen als bindend kan worden aanvaard, zodat een verdere beroepsprocedure achterwege blijft.

 

Natuurlijk kunnen al deze maatregelen niet voorkomen dat de generale synode nog heel wat werk over houdt. Gemeenschappelijke zaken moeten nu eenmaal gemeenschappelijk worden behandeld. De kerkorde noemt enkele van die zaken. Te denken valt aan artikel 47:

Over de relatie met kerken in het buitenland beslist de generale synode. Met kerken van gereformeerde belijdenis in het buitenland zal, zoveel mogelijk, kerkelijke gemeenschap geoefend worden. Op ondergeschikte punten van kerkorde en kerkelijke praktijk zullen buitenlandse kerken niet veroordeeld worden.

Voor deze contactoefening worden steeds deputaten aangewezen. Die hebben

|80|

er veel werk aan. De wereld wordt door alle moderne middelen steeds kleiner, zodat zich — gelukkig — steeds meer mogelijkheden voor contact aandienen. Daarbij blijven taal- en cultuurbarrières vaak nog wel bestaan, zodat de contactoefening niet altijd soepel kan verlopen.

Een bekend voorbeeld vormen de Koreaanse kerken waarmee vanaf 1967 contact wordt onderhouden: ze hebben een heel andere taal met een eigen schrift, een andere geschiedenis, andere belijdenisgeschriften, een andere opzet van de eredienst en het duidelijke stempel van een totaal andere cultuur.

Een belangrijke verbetering was de start van een Internationale Conferentie van Gereformeerde Kerken (International Conference of Reformed Churches, afgekort ICRC) in 1982. Daarin komen gereformeerde kerken uit alle delen van de wereld bij elkaar, om elkaar beter te leren kennen en zo de onderlinge eenheid te bevorderen. Er kan gesproken worden over de onderlinge verschillen in belijdenis en kerkorde. Men kan elkaar helpen bij problemen waarvoor kerken overal in de wereld geplaatst worden. Er kan overleg worden gepleegd over het zendingswerk, om daarin beter met elkaar samen te werken.

Opzettelijk is deze vergadering een conferentie genoemd en dus niet een synode. Het is namelijk geen kerkelijke vergadering zoals de kerkorde daar over spreekt. Men kan dus niet in beroep gaan bij deze conferentie om een beslissing van de generale synode aan te vechten. Ook hebben de besluiten van deze conferentie geen bindend gezag voor de kerken. De conferentie erkent dat zelf ook in artikel V van haar constitutie:

De conclusies van de Conferentie zullen een adviserend karakter dragen. Lid-kerken wordt dringend verzocht de besluiten van de Conferentie te aanvaarden en wordt aangeraden aan de realisering daarvan te werken.

 

Een andere gemeenschappelijke zaak van de kerken is het kerkboek met al zijn onderdelen. De kerkorde noemt enkele daarvan. In artikel 65 de orde voor de eredienst:

De kerken zullen zich houden aan de orden van dienst die door de generale synode zijn goedgekeurd.

In artikel 67 de te zingen psalmen en gezangen:

In de eredienst zullen de psalmen gezongen worden in een berijming die door de generale synode is aanvaard en verder de gezangen die de synode heeft goedgekeurd.

En in artikel 84 de kerkorde zelf:

Al deze artikelen, die de wettige orde van de kerk betreffen, zijn in gemeenschappelijk overleg vastgesteld en in eensgezindheid aanvaard.
Wanneer dit in het belang van de kerken is, behoren ze gewijzigd, aangevuld of verminderd te worden. Een kerkeraad, classis of particuliere synode mag dit echter niet doen: zij zullen zich erop toeleggen de bepalingen van deze kerkorde na te leven zolang ze niet door de generale synode zijn veranderd.

Ook van de andere onderdelen, zoals de belijdenisgeschriften en de

|81|

liturgische formulieren, geldt dat ze door de generale synode zijn vastgesteld en dus ook alleen door de generale synode veranderd kunnen worden.

Het zelfde geldt van de Bijbelvertaling die gebruikt zal worden. De kerkorde spreekt er niet over, maar het is duidelijk dat het goed is wanneer alle kerken de zelfde vertaling gebruiken, die daarvoor vrijgegeven zal moeten worden door de generale synode.

 

Verder is de opleiding tot de dienst des Woords, waar artikel 18 over spreekt, een zaak van alle kerken, en dus van de generale synode.

De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords.
(...)
Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot de dienst des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten van een dienaar des Woords.
De gezamenlijke kerken nemen de verplichting op zich, naar behoren in hun onderhoud te voorzien, evenals in dat van hun weduwen en wezen.

De generale synode treedt daarbij ook op als eigenaar van de goederen die voor de opleiding nodig zijn. Daarvoor worden dan weer deputaten benoemd. Om dit voor het burgerlijk recht geldig te laten zijn, is artikel 52 opgenomen:

De kerken worden voor het burgerlijk recht ten aanzien van vermogensrechtelijke aangelegenheden, die zij in classicaal, particulier-synodaal of generaal-synodaal verband gemeenschappelijk hebben, vertegenwoordigd door de respectieve classicale, particulier-synodale of generaal-synodale vergaderingen, of door deputaten die door deze vergaderingen worden benoemd, geïnstrueerd en ontslagen en die in al hun handelingen aan hun instructie gebonden zijn.

Een gemeenschappelijke zaak wordt ook nog genoemd in artikel 69:

In tijden van oorlog, algemene rampen en andere grote moeiten waarvan alle kerken de druk ervaren, zal een bededag worden uitgeschreven door de classis die daarvoor door de laatste generale synode is aangewezen.

De gemeenschappelijke zaak is hier de gemeenschappelijke nood, die men graag in een gemeenschappelijk gebed voor Gods troon wil brengen. Een zaak dus voor de generale synode!

Maar die vergadert slechts eenmaal in de drie jaar, terwijl de nood zich plotseling voor kan doen. Vandaar dat de regeling van deze bededagen wordt toevertrouwd aan een classis, die immers minstens eenmaal in de drie maanden vergadert. Sinds jaar en dag wordt hiervoor aangewezen de classis ’s-Gravenhage.

Dit wil overigens niet zeggen dat de andere kerken moeten wachten op die ene classis. Wanneer er bij hen het verlangen bestaat naar zo’n gemeenschappelijke bededag, kunnen zij de aangewezen classis benaderen met het verzoek om die bededag uit te schrijven. Ook daarin blijft het een zaak van alle kerken, niet van een classis alleen.

|82|

Een zaak die ook op de generale synode behandeld zou kunnen worden, is het zendingswerk. Artikel 24:

De kerken zullen hun zendingsroeping vervullen met inachtneming van de artikelen in deze kerkorde. Wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken, zullen zij zich houden aan de indeling in ressorten die voor het kerkverband aanvaard is.

Meestal is het ressort van een particuliere synode groot genoeg om genoeg draagkracht te vinden voor eigen, zelfstandig zendingswerk in een bepaald gebied. Het is dus niet nodig dat het hele zendingswerk op generaal-synodaal niveau geregeld wordt.

Maar wel is het goed dat alle kerken regelmatig overleg met elkaar voeren, zodat de ene particuliere synode met haar zendingswerk niet storend inwerkt op dat van een andere particuliere synode. Zo kan er bijvoorbeeld overleg plaatsvinden over de keuze van een zendingsterrein.

Het is verder goed, wanneer allerlei werkzaamheden, ook op het thuisfront, op elkaar worden afgestemd. Het is ook goed, om van elkaars ervaringen te leren en dubbel werk waar mogelijk te voorkomen.

Zulke samenwerking wordt nu al gezocht. De kerken die hun zendingsgebied hebben op Irian Jaya, in Indonesië, kennen een Commissie van Overleg (CvO). De zendelingen die werkzaam zijn in Latijns Amerika, beleggen regelmatig een Latijns-Amerikaans Congres. En alle zendende instanties ontmoeten elkaar eenmaal per jaar in de Commissie van Samenwerking (CvS). Het moet mogelijk zijn om deze samenwerking overeenkomstig artikel 24 meer in kerkelijke banen te leiden en dus ook op de generale synode te brengen. Het is nog niet zo ver, maar wat niet is kan komen. De kerkorde biedt er ruimte voor. Wat nu al wel door de generale synode wordt behartigd, is de opleiding van de zendelingen. In de normale opleiding voor predikanten wordt al aandacht besteed aan de zendingswetenschappen. Maar daarnaast is er een speciale vervolgopleiding voor zendelingen aan de Gereformeerde Missiologische Opleiding, die uitgaat van de generale synode.

 

Iets dergelijks geldt voor de evangelisatie. Ook daarin kunnen de kerken elkaar van dienst zijn. Op dit moment gebeurt dat door middel van de Vereniging Landelijk Verband voor Evangelisatiearbeid van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het zou een goede zaak zijn wanneer dit werk werd overgenomen door de generale synode. Evangelisatie is immers geen liefhebberij van bepaalde personen uit de kerken, maar taak van de kerken zelf. Het mag, samen met de zending, zelfs genoemd worden als een van de eerste taken van de kerk. Daarom verdienen zending en evangelisatie een ereplaats op de agenda van de kerkelijke vergaderingen.

Daar komt nog bij dat de grenzen tussen zending en evangelisatie steeds meer gaan vervagen. Ook dat is een reden om voor beide taken geen eigen organisaties te laten bestaan, maar ze samen te brengen op de normale

|83|

kerkelijke vergaderingen. Dan kan een betere onderlinge afstemming worden bereikt.

En als we dan toch bezig zijn onze wensen op te sommen: ook de onderlinge hulp bij de verzorging van emeritus-predikanten zou door de generale synode geregeld kunnen worden. Nu gebeurt dat door twee verenigingen, die al lange tijd proberen om samen te gaan, maar tot dusver nog niet zover gekomen zijn. Overname van hun werk door de generale synode zou aan veel problemen een eind maken.

Door al deze voorgestelde extra taken zal een generale synode nog meer werk krijgen dan nu al het geval is. Maar daar staat tegenover dat allerlei andere organisaties met hun vergaderingen kunnen vervallen.

Bovendien kunnen zaken die op de generale synode worden behandeld, rekenen op meer meeleven in de kerken dan zaken die binnen speciale organisaties blijven hangen.


Harmannij, K. (1990)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKv (1978) Art. 10
Kerkorde GKv (1978) Art. 11
Kerkorde GKv (1978) Art. 12
Kerkorde GKv (1978) Art. 13
Kerkorde GKv (1978) Art. 14
Kerkorde GKv (1978) Art. 15
Kerkorde GKv (1978) Art. 18
Kerkorde GKv (1978) Art. 20
Kerkorde GKv (1978) Art. 21
Kerkorde GKv (1978) Art. 24
Kerkorde GKv (1978) Art. 26
Kerkorde GKv (1978) Art. 27
Kerkorde GKv (1978) Art. 28
Kerkorde GKv (1978) Art. 29
Kerkorde GKv (1978) Art. 30
Kerkorde GKv (1978) Art. 31
Kerkorde GKv (1978) Art. 32
Kerkorde GKv (1978) Art. 33
Kerkorde GKv (1978) Art. 34
Kerkorde GKv (1978) Art. 35
Kerkorde GKv (1978) Art. 36
Kerkorde GKv (1978) Art. 37
Kerkorde GKv (1978) Art. 38
Kerkorde GKv (1978) Art. 39
Kerkorde GKv (1978) Art. 40
Kerkorde GKv (1978) Art. 41
Kerkorde GKv (1978) Art. 44
Kerkorde GKv (1978) Art. 45
Kerkorde GKv (1978) Art. 46
Kerkorde GKv (1978) Art. 47
Kerkorde GKv (1978) Art. 48
Kerkorde GKv (1978) Art. 49
Kerkorde GKv (1978) Art. 5
Kerkorde GKv (1978) Art. 50
Kerkorde GKv (1978) Art. 51
Kerkorde GKv (1978) Art. 52
Kerkorde GKv (1978) Art. 57
Kerkorde GKv (1978) Art. 6
Kerkorde GKv (1978) Art. 63
Kerkorde GKv (1978) Art. 65
Kerkorde GKv (1978) Art. 66
Kerkorde GKv (1978) Art. 67
Kerkorde GKv (1978) Art. 68
Kerkorde GKv (1978) Art. 69
Kerkorde GKv (1978) Art. 7
Kerkorde GKv (1978) Art. 70
Kerkorde GKv (1978) Art. 76
Kerkorde GKv (1978) Art. 79
Kerkorde GKv (1978) Art. 8
Kerkorde GKv (1978) Art. 81
Kerkorde GKv (1978) Art. 82
Kerkorde GKv (1978) Art. 84
Kerkorde GKv (1978) Art. 9